ECLI:NL:RBNNE:2023:1820

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
22/827
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlenging van de beslistermijn en weigering van voorschot op Ziektewetuitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres beoordeeld inzake de verlenging van de beslistermijn op haar aanvraag om een uitkering op grond van de Ziektewet (Zw) en het weigeren van een voorschot. Eiseres had op 26 oktober 2021 een Zw-uitkering aangevraagd met terugwerkende kracht tot 1 september 2017, maar het Uwv verlengde de beslistermijn tot 21 januari 2022 omdat een medische beoordeling niet tijdig kon plaatsvinden. Eiseres was van mening dat het Uwv ten onrechte de beslistermijn had verlengd en dat een medisch onderzoek niet noodzakelijk was voor de besluitvorming.

De rechtbank oordeelt dat het Uwv gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de beslistermijn te verlengen, omdat een medische beoordeling noodzakelijk was voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat alleen een arbeidsdeskundig onderzoek voldoende was. De verzekeringsarts had een medisch onderzoek nodig geacht, gezien de omstandigheden van eiseres, die zwanger was en niet in staat was haar werk uit te voeren. De rechtbank concludeert dat het Uwv niet onrechtmatig heeft gehandeld door de beslistermijn te verlengen.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het Uwv terecht een voorschot op de uitkering heeft geweigerd. Eiseres had in de tussenliggende periode een uitkering op grond van de Werkloosheidswet genoten en beschikte op het moment van de aanvraag over inkomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van haar proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin en is openbaar uitgesproken op 28 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/827

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)(verweerder)
(gemachtigde: S.S. Wiltjer-Rienstra).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres inzake de verlenging
van de beslistermijn op haar aanvraag om een uitkering op grond van de Ziektewet (Zw) per 1 september 2017 en het weigeren van een voorschot in het kader van die aanvraag.
1.2
Verweerder heeft bij het primaire besluit van 22 november 2021 de beslistermijn op de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Zw verlengd tot en met 21 januari 2022, omdat de benodigde medische beoordeling voor het besluit niet tijdig kan plaatsvinden. Het voorschot op de Zw- uitkering is vastgesteld op € 0,00.
1.3
Met het bestreden besluit van 4 maart 2022 op het bezwaar van eiseres is het Uwv bij
het primaire besluit gebleven.
1.4
Op of omstreeks 16 september 2022 heeft eiseres mr. H.J. Bastin gewraakt in onder
andere de zaak LEE 22/827. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking op 3 oktober 2022 kennelijk ongegrond verklaard.
1.5
Op 18 oktober 2022 heeft eiseres een schriftelijk verzoek ingediend tot wraking van
mr. H.J. Bastin in onder andere de zaak LEE 22/827. De wrakingskamer heeft dit verzoek tot wraking op 28 oktober 2022 kennelijk ongegrond verklaard.
1.6
Op 10 november 2022 heeft eiseres mr. H.J. Bastin gewraakt in onder andere de zaak LEE 22/827. De wrakingskamer heeft dit verzoek tot wraking op 15 november 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij heeft de wrakingskamer bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van mr. H.J. Bastin in onder andere de onderhavige procedure niet in behandeling zal worden genomen.
1.7
Op 13 december 2022 heeft eiseres mr. H.J. Bastin gewraakt in onder andere de
zaak LEE 22/827. De wrakingskamer heeft in de beslissing van 20 december 2022 aangegeven dat het wrakingsverzoek in deze zaken niet in behandeling zal worden genomen.
1.8
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.9
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Eiseres heeft op 26 oktober 2021 een Zw-uitkering aangevraagd met terugwerkende kracht tot 1 september 2017. Daarbij is aangegeven dat eiseres vanwege haar zwangerschap
ongeschikt was voor haar werkzaamheden, waardoor zij feitelijk ziek uit dienst is gegaan en ten onrechte niet door haar werkgever is ziekgemeld.
2.2
Bij het primaire besluit is het voorschotbedrag op de uitkering vastgesteld op nihil, omdat niet tijdig een medische beoordeling kan plaatsvinden ter beoordeling of eiseres in aanmerking komt voor een Zw-uitkering. Het Uwv heeft de beslistermijn verlengd tot en met 21 januari 2022.
2.3
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Zij vindt dat het Uwv ten onrechte verwijst naar een medisch onderzoek dat moet worden verricht, omdat het recht op ziekengeld ontstaat op basis van arbeidsdeskundige omstandigheden. Ook heeft eiseres verzocht om aan haar een voorschot op de Zw-uitkering toe te kennen.
2.4
Bij besluit van 24 februari 2022 is aan eiseres medegedeeld dat per 1 september 2017 aan haar een ZW-uitkering wordt toegekend wegens zwangerschaps- of bevallingsklachten.
Bij een tweede besluit van 24 februari 2022 is de ZW-uitkering per 1 januari 2018 beëindigd omdat eiseres met ingang van 1 januari 2018 een zwangerschaps- en bevallingsuitkering krijgt.
2.5
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Met betrekking tot het voorschot noemt het Uwv dat eiseres zowel in september 2017 als tijdens de behandeling van de aanvraag een inkomen had. Dit maakt dat het voorschot op nihil kon worden vastgesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt het besluit van het Uwv over de verlenging van de beslistermijn over de ZW-uitkering van eiseres en over de vaststelling van het voorschot.
Verlenging van de beslistermijn
3.2
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het Uwv ten onrechte de beslistermijn heeft verlengd. Zij voert aan dat een medisch onderzoek niet noodzakelijk was voor de besluitvorming. Ter zitting heeft haar gemachtigde toegelicht dat het een juridisch dossier is geworden en dat een medisch onderzoek geen zin had in verband met het feit dat het gaat om een aanvraag van de uitkering met de terugwerkende kracht.
3.3
Volgens het Uwv mag beslistermijn worden verlengd als daartoe aanleiding is. Omdat het Uwv van mening is dat er voor de beoordeling van de aanvraag een medische beoordeling nodig is, heeft het Uwv gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. Volgens het Uwv is dit niet onrechtmatig en is de periode van de verlenging niet onredelijk lang.
3.4
Artikel 4:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt:
“Indien een beschikking niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien”.
3.5
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat alleen een arbeidsdeskundig onderzoek voldoende was bij de beoordeling van haar aanvraag. De verzekeringsarts vond een medisch onderzoek nodig voor de beoordeling van de aanvraag. Van belang is dat eiseres in september 2017 zwanger was en in verband daarmee niet haar werk op het asielcentrum in Ter Apel mocht doen. De gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting toegelicht dat zij contact heeft gehad met de verzekeringsarts. De arts vertelde haar dat zij met eiseres in gesprek wilde om meer achtergrondinformatie te krijgen over de situatie en dat het van belang was dat eiseres persoonlijk op het spreekuur kwam. De verzekeringsarts heeft dit ook met de gemachtigde van eiseres gecommuniceerd. De rechtbank begrijpt de redenering van het Uw. Het gaat immers over een aanvraag om een Zw-uitkering, waarbij een medisch en arbeidsdeskundig onderzoek nodig is voor de beoordeling van het recht.
Anders dan eiseres acht de rechtbank het niet onredelijk dat het Uwv aan de beslissing op de aanvraag van eiseres een medisch onderzoek ten grondslag wilde leggen. Nu het medisch onderzoek niet lukte niet binnen de geldende termijn, is de rechtbank van oordeel dat het Uwv van de in rechtsoverweging 3.4. genoemde bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Voorschot op de Zw-uitkering
3.6
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv eiseres een voorschot op haar uitkering heeft kunnen weigeren. De rechtbank overweegt dat het Uwv bij dit besluit kon laten meewegen dat de Zw-uitkering door eiseres pas vier jaar later is aangevraagd, dat zij in de tussenliggende periode een uitkering op grond van de Werkloosheidswet heeft genoten en dat eiseres op het moment van de aanvraag en de beslissing over inkomen beschikte.
4. In hetgeen door eiseres overig is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van M. Lammerts-Rannenburg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.