ECLI:NL:RBNNE:2023:1777

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
18/266398-20 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 april 2023 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 7 maart 2023, waarbij een bedrag van € 250.412,25 werd gevorderd. Tijdens de behandeling op 14 april 2023 heeft de officier zijn vordering gewijzigd naar € 6.727,50, gebaseerd op de verklaring van de veroordeelde. De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de verklaring van de veroordeelde en bewijsmiddelen, waaronder een proces-verbaal van aantreffen van een hennepstekkerij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit de opbrengsten van het telen van hennep, waarbij rekening is gehouden met een verlies van twintig procent. De totale opbrengst werd berekend op € 8.407,50, waarna het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 6.727,50 werd vastgesteld. De rechtbank heeft de veroordeelde verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 134 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/266398-20
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 28 april 2023 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 7 maart 2023 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 250.412,25 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/266398-20 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 14 april 2023. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zijn vordering gewijzigd tot € 6.727,50, overeenkomstig de door de verdediging voorgestelde berekening.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. de verklaring van veroordeelde, afgelegd ter terechtzitting van 14 april 2023;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepstekkerij d.d. 19 augustus 2020, opgenomen op pagina 25 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020225412 d.d. 16 december 2020, inhoudend het relaas van verbalisanten.

Beoordeling

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is bij zijn berekening volledig uitgegaan van de verklaring van de veroordeelde. Gelet op de verklaring van de veroordeelde bedraagt de totale opbrengst € 8.407,50. Wanneer daarvan twintig procent verlies wordt afgetrokken, komt het totale wederrechtelijk verkregen voordeel uit op € 6.727,50.
Standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden uitgegaan van de verklaring van veroordeelde. Hieruit volgt dat veroordeelde in maart 2020 is begonnen met het telen van hennep en dat hij tweemaal de stekken heeft verkocht. Bij de eerste oogst is veroordeelde begonnen met dertig moederplanten, bij de tweede oogst heeft hij 141 moederplanten gestekt. Dit maakt dat de totale opbrengst op € 8.407,50 uitkomt. Gemiddeld ging twintig procent van de gestekte planten verloren. Rekening houdend met dit verlies bedraagt het totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 6.727,50, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 28 april 2023 in de zaak met parketnummer 18/266398-20 veroordeeld ter zake het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit door hem gepleegde strafbare feit.
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat de verklaring van veroordeelde.
Dit levert de volgende berekening op:
In de kleine kweekruimte zijn tussen 2 maart 2020 en 25 mei 2020 van dertig moederplanten dertig stekken geoogst, zodat er in totaal 900 stekken zijn geoogst. Deze zijn verkocht voor
€ 1,90.
Dit maakt dat de totale opbrengst van de kleine kweekruimte € 1.710,00 bedraagt.
In de grote kweekruimte zijn tussen 25 mei 2020 en 17 augustus 2020 van 141 moederplanten 25 stekken geoogst, zodat er in totaal 3525 stekken zijn geoogst. Deze zijn verkocht voor € 1,90.
Dit maakt dat de totale opbrengst van de grote kweekruimte € 6.697,50 bedraagt.
De totale opbrengst bedraagt aldus:
€ 1.710,00
€ 6.697,50+
€ 8.407,50
De rechtbank houdt daarbij rekening met een verlies van twintig procent, nu veroordeelde heeft verklaard dat bij het stekken twintig procent verloren is gegaan.
€ 8.407,50 – 20 % = € 6.727,50.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde
€ 6.727,50aan voordeel heeft genoten.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 6.727,50.
Legt aan veroordeelde voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 6.727,50 (zegge: zesduizend zevenhonderdzevenentwintig euro en vijftig eurocent) aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 134 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.M. Spooren, voorzitter, mr. M. Brinksma en
mr. S.T. Kooistra, rechters, bijgestaan door mr. D.H. Röben, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 april 2023.
mrs. M. Brinksma, S.T. Kooistra en de griffier zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.