ECLI:NL:RBNNE:2023:1773

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
18-004255-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag in asielzoekerscentrum met mes

Op 28 april 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft op 3 januari 2023 in een asielzoekerscentrum in Sneek, meerdere keren met een mes gestoken in de richting van de nek, hals, rug en arm van het slachtoffer. Dit gewelddadige incident heeft niet alleen geleid tot ernstige verwondingen bij het slachtoffer, maar ook tot maatschappelijke onrust, aangezien andere aanwezigen in het centrum getuige waren van de geweldsuitbarsting. Tijdens de rechtszitting op 14 april 2023 heeft de verdachte geen blijk gegeven van inzicht in de ernst van zijn daden, wat de rechtbank zorgen baart. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op agressieve wijze heeft gehandeld, wat heeft geleid tot een aanzienlijke inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding beoordeeld, waarbij een bedrag van € 2.500,00 voor immateriële schade is toegewezen. De rechtbank heeft het in beslag genomen mes onttrokken aan het verkeer, gezien het gevaar dat het bezit daarvan met zich meebrengt.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/004255-23

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken

d.d. 28 april 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
.
Thans gedetineerd in de [instelling 1] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 april 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 januari 2023 te Sneek, in elk geval in de gemeente Súdwest-Fryslân, (in het AZC, gevestigd aan de [adres] , aldaar) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of nek/hals en/of het hoofd en/of een arm, althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 januari 2023 te Sneek, in elk geval in de gemeente Súdwest-Fryslân, (in het AZC, gevestigd aan de [adres] , aldaar) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of nek/hals en/of het hoofd en/of een arm, althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde, omdat er onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte met een mes heeft gestoken. Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte meermaals met een mes heeft gestoken. Getuige [getuige 1] bevestigt dit en wijst verdachte aan als degene die gestoken heeft. Getuige [getuige 2] wijst echter medeverdachte [medeverdachte] aan als degene die heeft gestoken. Medeverdachte [medeverdachte] heeft een verklaring afgelegd, waarover verdachte heeft verklaard dat die lezing van zijn medeverdachte niet klopt. Voorts zijn de camerabeelden onduidelijk, zodat de beelden onvoldoende duidelijkheid bieden over de vraag wat er precies is gebeurd. Het is niet uit te sluiten dat het scenario zoals geschetst door getuige [getuige 2] het juiste scenario is. Dit maakt dat er onvoldoende overtuigend bewijs is dat verdachte heeft gestoken, aldus de raadsman. Verdachte heeft wel verklaard dat hij heeft geslagen en gestompt, maar dat is niet ten laste gelegd. Om die reden moet verdachte integraal worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat, mocht de rechtbank bewezen achten dat verdachte met een mes heeft gestoken, niet kan worden bewezen dat het steken met het mes een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel oplevert. Het is namelijk onduidelijk wat er precies is gebeurd. Uit het letselverslag volgt dat er vier letsels zijn ontstaan. Als het gaat om de diepte van de letsels, blijkt dat bij het meest ingrijpende geval de wond ongeveer een centimeter diep is. Het spierweefsel is niet geraakt. Er kan daardoor niet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel is ontstaan. Om die reden moet verdachte worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank past ten aanzien van het primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 14 april 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Er is op 3 januari 2023 in het opvangcentrum iets gebeurd. Ik was in gevecht met [slachtoffer] . Op het moment dat ik het mes had gepakt, waren wij met elkaar in gevecht. Ik heb het mes weggegooid.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 januari 2023,opgenomen op pagina 10 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002023002965 d.d. 2 maart 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Hij heet [verdachte] van voornaam. Hij begon mij aan te vallen. En ik kreeg vier messteken. Eén aan mijn zijkant. In mijn rechterwang een hechting. Bij mijn slaap ongeveer 7 centimeter lang. Ik heb veel bloed verloren.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 4 januari 2023,opgenomen op pagina 45 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Het AZC is gevestigd in Sneek. Bij binnenkomst in het gebouw D zag ik drie mannen die ruzie met elkaar hadden. Ik zag dat de korte man de lange man met het mes stak. Ik zag dat die lange man met het mes geraakt werd in de onderbuik, bovenbuik en zijkant van het lichaam. Het gebeurde in een paar seconden. Ik zag toen dat die korte man vluchtte. Ik zag dat die korte man het mes weggooide.
Het was volgens mij een keukenmes voor het vlees. Het lemmet glom.
V: Hoe stak die korte man met het mes?
A: Op een hele agressieve manier. Die korte man bracht zijn rechterarm omhoog. Ik zag toen dat die korte man, die lange man vijf keer kort achter elkaar stak met het mes. Die lange man werd op willekeurige plaatsen in zijn lichaam geraakt. Ik zag dat die lange man in de onderbuik, bovenbuik en zijkant van het lichaam geraakt werd. De lange man viel op de grond door de messteken. Ik zag aan het gezicht van die man dat hij erge pijn had. Zijn gezicht was heel erg wit en ik zag allemaal bloed. Ik zag dat die lange man na met het mes meerdere malen gestoken te zijn hevig bloedde. Ik zag bloed in de nek, zijkant van het lichaam. Ik zag ook bloed bij de rug.
4. Een forensisch geneeskundige letselverslag, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier, op 4 januari 2023 opgemaakt en ondertekend door dr. S.H. Estourgie, forensisch arts i.o., voor zover inhoudend als diens geneeskundige verklaring:
Letsel 1: Op het behaarde hoofd, rechts temporaal (zijkant van het hoofd boven het oor), een enkele, vrijwel horizontale, scherp afgrensbare, lijnvormige huidonderbreking, van circa 6 cm lang en minder dan 1 mm breed. De wondranden van de laatste 0,7cm, aan de voorhoofdzijde, wijken en het letsel is hier circa 2 mm breed. Aan het andere uiteinde (achterhoofd-zijde) eindigt het letsel in een scherpe punt.
Letsel 2: Onder het niveau van het rechter oor, ter hoogte van het rechter kaak-kopje, een enkele, scherp begrensde, vrijwel verticale, lijnvormige huidonderbreking van circa 10 mm lang en minder dan 1 mm breed.
Letsel 3: Op de overgang van de rug naar de nek, aan de linker zijde, circa 5cm van het midden, een enkele, scherp begrensde, vrijwel verticale, lijnvormige huidonderbreking van circa 19 mm lang en minder dan 1 mm breed.
Letsel 4: Op de overgang van de rechter flank naar de rug, circa 10cm boven de bekkenkam, een enkele, vrijwel horizontale, scherp afgrensbare, lijnvormige huidonderbreking, van circa 6,5cm lang en minder dan 1 mm breed, welke aan rugzijde afbuigt naar beneden. De scherpe wondranden zijn bij​ elkaar gebracht middels 6 losse zwarte hechtingen. Het uiteinde van de lijn aan rugzijde (op de foto links) is scherp Aan het uiteinde van de lijn aan flankzijde (op de foto rechts), is een scherp begrensde driehoekige, wit-roze oppervlakkige huidonderbreking van circa 0,5cm breed en 0,3cm lang. Hiernaast aan de flankzijde is een grillige, scherp afgrensbare paarse huid verhoging van circa 0,3cm breed en 0,2cm lang.
Algemeen worden snij- en steekwonden verklaard door de inwerking van klievend en/of perforerend scherprandig uitwendig mechanisch geweld, zoals onder andere/meer specifiek kan worden opgeleverd door (zich) snijden/steken met of aan een scherprandig en (in geval van een steekwond tevens) scherppuntig (deel van een) voorwerp (zoals bijvoorbeeld een mes of een scherf). Snijwonden zijn langer dan dat ze diep zijn.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 3 januari 2023, opgenomen op pagina 176 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :
Op het moment dat hij schopte viel [verdachte] hem aan. Ik probeerde die jongen naar buiten het gebouw te brengen. Maar die jongen sloeg met zijn hand in mijn nek. Op dat moment dat ze ruzie hadden krabde [verdachte] ook aan mijn arm. Op een gegeven moment hoorde ik dat de jongen hard zei: "Ik ben met een mes gestookt." Hij schreeuwde dit hard. Op het moment dat hij ging zitten en ik zag bloed keek ik naar de handen van [verdachte] . Ik zag niks in de handen van [verdachte] . Maar een van zijn handen was iets bloedigs.
Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot het primaire verweer van de raadsman overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het strafdossier en hetgeen dat ter terechtzitting is besproken volgt dat op 3 januari 2023 een schermutseling heeft plaatsgevonden in de kamer van verdachte en aangever in het AZC te Sneek. Uit de verklaring van aangever volgt dat verdachte vervolgens op de gang meerdere keren heeft
gestoken met een mes, waarbij aangever is geraakt. Getuige [getuige 1] bevestigt dit en heeft verklaard dat hij zag dat de korte man, verdachte, meerdere malen op agressieve wijze met een mes stak en dat de lange man, aangever, in de onderbuik, bovenbuik en zijkant van het lichaam geraakt werd. Hij zag bloed in de nek en de zijkant van het lichaam. Uit het letselverslag blijkt vervolgens dat er bij aangever meerdere letsels zijn opgetreden. De letsels worden beschreven als scherp begrensde en lijnvormige huidonderbrekingen. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verwondingen het gevolg zijn van snij- of steekbewegingen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in gevecht is geweest met aangever [slachtoffer] . Hij heeft aangever geslagen en gestompt. Verdachte heeft het mes opgepakt en weggegooid, maar naar eigen zeggen niet gestoken met het mes. Dit laatste acht de rechtbank ongeloofwaardig, nu de aangever en getuige [getuige 1] verdachte aanwijzen als degene die met het mes heeft gestoken. Ook de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] wijst in de richting van verdachte. Weliswaar wijst getuige [getuige 2] tijdens zijn verhoor medeverdachte [medeverdachte] aan als degene die gestoken heeft, maar volgens deze getuige zou medeverdachte [medeverdachte] ook het mes hebben weggegooid. Dit wordt uitdrukkelijk weersproken door verdachte zelf en de overige getuigen. De rechtbank schuift de verklaring van getuige [getuige 2] dan ook ter zijde nu deze op essentiële punten niet overeenkomt met de overige bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte degene is geweest die aangever meermalen met het mes heeft gestoken.
De rechtbank ziet zich thans gesteld voor de vraag hoe deze geweldshandelingen gekwalificeerd dienen te worden: als poging tot doodslag of als poging tot zware mishandeling. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het overlijden van de aangever, ook niet in voorwaardelijke zin, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging doodslag. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het overlijden van aangever – aanwezig is wanneer de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden (dit gevolg op de koop toe heeft genomen).
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Er is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, anders dan de raadsman lijkt te suggereren, geen grond om de inhoud van het begrip ‘aanmerkelijke kans’ afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg.
Of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene blijkt dat verdachte meermalen op korte afstand in de richting van de aangever heeft gestoken dan wel gesneden. Verdachte heeft op een agressieve wijze onder meer in de richting van de zijkant van de rug, de nek/hals en de slaap gesneden dan wel gestoken. Voor al deze lichaamsdelen geldt bij uitstek dat dit zeer kwetsbare onderdelen van het lichaam zijn - zo bevinden zich in de nek/hals (slag)aderen die zich redelijk aan de oppervlakte bevinden - waarbij stekend of snijdend geweld gemakkelijk (zonder dat daar noodzakelijk veel kracht bij gebruikt hoeft te worden) tot dodelijk letsel kan leiden. Dit is een feit van algemene bekendheid, zodat verdachte zich hiervan ook bewust moet zijn geweest.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als zozeer op het overlijden van aangever [slachtoffer] gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contraindicaties is de rechtbank niet gebleken.
Het primair ten laste gelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman wordt aldus verworpen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 3 januari 2023 te Sneek, in het AZC, aldaar, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen met een mes in de rug, nek/hals en hoofd heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Standpunt van verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat er ruzie is ontstaan. In de kamer heeft aangever [slachtoffer] verdachte bedreigd. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte uit het raam wilde vluchten. Dat verdachte heeft willen vluchten, blijkt ook uit de verklaring van aangever. Medeverdachte [medeverdachte] heeft een mes meegenomen uit de kamer. Aangever [slachtoffer] heeft verdachte een karateschop gegeven. Daarmee is sprake van een wederrechtelijke aanranding. Van verdachte kon niet worden gevergd dat hij zich aan deze aanranding zou onttrekken. Verdachte heeft zich daar op passende wijze tegen verdedigd door aangever te stompen en te slaan. Hij heeft het steken met het mes ontkend.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat aan verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt, en dat het feit aldus een strafbaar feit is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de raadsman aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft namelijk zelf verklaard dat aangever [slachtoffer] in eerste instantie de kamer had verlaten, omdat hij alleen stond tegenover twee andere personen, verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte heeft toen, naar eigen zeggen, de deur gesloten. De aanval van aangever [slachtoffer] was toen voorbij. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn vervolgens naar de gang gelopen en troffen daar aangever aan. Verdachte is begonnen met filmen. Verdachte heeft daarmee zelf de confrontatie opgezocht en had anders kunnen en moeten handelen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Het bewezen verklaarde levert aldus op:
Primair: poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ter terechtzitting heeft de raadsman (subsidiair) aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte, door (gedragingen), weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie (zie bespreking beroep op noodweer), zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt.
Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu overigens niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit. Subsidiair heeft hij, bij bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting, die bij een zware mishandeling een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden voorschrijven. In dit geval is sprake van een onvoltooid delict. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Ten slotte moet bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden worden met het eigen aandeel van het slachtoffer in het geheel. De raadsman heeft, gelet daarop, een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden bepleit, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van de reclassering en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft op agressieve wijze meerdere malen met een mes in de richting van de nek, hals, de zijkant van de rug en de arm van het slachtoffer [slachtoffer] gestoken dan wel gesneden. Dit moet voor het slachtoffer een beangstigende ervaring zijn geweest. Bovendien had het handelen van verdachte veel ernstigere gevolgen kunnen hebben. Dat het niet tot dodelijk letsel heeft geleid, is geenszins aan het handelen van verdachte te danken.
Dit is een zeer ernstig feit en door op deze wijze te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Dergelijke feiten zorgen bovendien voor maatschappelijke onrust. Het incident speelde zich af in het asielzoekerscentrum. De personen die op dat moment daar aanwezig waren zijn ongewild geconfronteerd met het gewelddadige handelen van verdachte. Ter terechtzitting heeft verdachte er geen blijk van gegeven de ernst van zijn gedragingen in te zien. Hoewel het iedere verdachte vrij staat om zijn eigen proceshouding te bepalen, baart dit de rechtbank zorgen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsrapport van 27 maart 2023, waaruit blijkt dat verdachte in zijn jeugd heftige gebeurtenissen heeft meegemaakt. Hij was al op jonge leeftijd op zichzelf aangewezen. Mogelijk is er sprake van onverwerkte trauma’s en onderliggende (psychische) problematiek. Hij gebruikt regelmatig cannabis om de stress te reduceren. Hoewel er zorgen zijn met name over zijn psychosociaal functioneren, heeft hij geen verblijfstatus. Op basis van het Dublin verdrag is de kans klein dat verdachte een verblijfstitel in Nederland zal krijgen. Gelet daarop heeft de reclassering geadviseerd om een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Hierdoor resteert niets anders dan zogeheten ‘kale afstraffing’, waarbij de belangen van vergelding en speciale preventie vooropstaan. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de reeds ondergane voorlopige hechtenis, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

In beslag genomen goederen

De rechtbank acht het inbeslaggenomen mes, vermeld onder nummer 1561610, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen en zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat de overige in beslag genomen voorwerpen, het schoeisel, kleding, pet en GSM, moeten worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 150,00 ter vergoeding van materiële schade en € 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] onvoldoende is onderbouwd. De vordering tot vergoeding van materiële schade moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de officier van justitie aangevoerd dat de rechtbank gebruik kan maken van haar schattingsbevoegdheid, zodat de vordering tot € 1.000,00 kan worden toegewezen. Het is namelijk komen vast te staan dat de benadeelde partij letsel heeft opgelopen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De vordering moet om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de materiële schade beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering voor dit gedeelte daarom niet ontvankelijk verklaren. Dit gedeelte van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is echter ten aanzien van de immateriële schade voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 2.500,00. De rechtbank acht dit bedrag passend, gelet op de aard en de ernst van het letsel. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van € 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 35 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Verklaart onttrokken aan het verkeerhet in beslag genomen mes, vermeld onder nummer 1561541.
Gelast de teruggave-voor zover nog niet teruggegeven- aan verdachte van de in beslag genomen:
  • GSM, vermeld onder nummer 1561609;
  • schoeisel, vermeld onder nummer 1561610;
  • broek, vermeld onder nummer 1561609;- pet, vermeld onder nummer 1561539.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Spooren, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. S.T. Kooistra, rechters, bijgestaan door mr. D.H. Röben, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 april 2023. mrs. M. Brinksma, S.T. Kooistra en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.