Op het moment dat hij schopte viel [verdachte] hem aan. Ik probeerde die jongen naar buiten het gebouw te brengen. Maar die jongen sloeg met zijn hand in mijn nek. Op dat moment dat ze ruzie hadden krabde [verdachte] ook aan mijn arm. Op een gegeven moment hoorde ik dat de jongen hard zei: "Ik ben met een mes gestookt." Hij schreeuwde dit hard. Op het moment dat hij ging zitten en ik zag bloed keek ik naar de handen van [verdachte] . Ik zag niks in de handen van [verdachte] . Maar een van zijn handen was iets bloedigs.
Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot het primaire verweer van de raadsman overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het strafdossier en hetgeen dat ter terechtzitting is besproken volgt dat op 3 januari 2023 een schermutseling heeft plaatsgevonden in de kamer van verdachte en aangever in het AZC te Sneek. Uit de verklaring van aangever volgt dat verdachte vervolgens op de gang meerdere keren heeft
gestoken met een mes, waarbij aangever is geraakt. Getuige [getuige 1] bevestigt dit en heeft verklaard dat hij zag dat de korte man, verdachte, meerdere malen op agressieve wijze met een mes stak en dat de lange man, aangever, in de onderbuik, bovenbuik en zijkant van het lichaam geraakt werd. Hij zag bloed in de nek en de zijkant van het lichaam. Uit het letselverslag blijkt vervolgens dat er bij aangever meerdere letsels zijn opgetreden. De letsels worden beschreven als scherp begrensde en lijnvormige huidonderbrekingen. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verwondingen het gevolg zijn van snij- of steekbewegingen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in gevecht is geweest met aangever [slachtoffer] . Hij heeft aangever geslagen en gestompt. Verdachte heeft het mes opgepakt en weggegooid, maar naar eigen zeggen niet gestoken met het mes. Dit laatste acht de rechtbank ongeloofwaardig, nu de aangever en getuige [getuige 1] verdachte aanwijzen als degene die met het mes heeft gestoken. Ook de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] wijst in de richting van verdachte. Weliswaar wijst getuige [getuige 2] tijdens zijn verhoor medeverdachte [medeverdachte] aan als degene die gestoken heeft, maar volgens deze getuige zou medeverdachte [medeverdachte] ook het mes hebben weggegooid. Dit wordt uitdrukkelijk weersproken door verdachte zelf en de overige getuigen. De rechtbank schuift de verklaring van getuige [getuige 2] dan ook ter zijde nu deze op essentiële punten niet overeenkomt met de overige bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte degene is geweest die aangever meermalen met het mes heeft gestoken.
De rechtbank ziet zich thans gesteld voor de vraag hoe deze geweldshandelingen gekwalificeerd dienen te worden: als poging tot doodslag of als poging tot zware mishandeling. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het overlijden van de aangever, ook niet in voorwaardelijke zin, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging doodslag. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het overlijden van aangever – aanwezig is wanneer de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden (dit gevolg op de koop toe heeft genomen).
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Er is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, anders dan de raadsman lijkt te suggereren, geen grond om de inhoud van het begrip ‘aanmerkelijke kans’ afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg.
Of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene blijkt dat verdachte meermalen op korte afstand in de richting van de aangever heeft gestoken dan wel gesneden. Verdachte heeft op een agressieve wijze onder meer in de richting van de zijkant van de rug, de nek/hals en de slaap gesneden dan wel gestoken. Voor al deze lichaamsdelen geldt bij uitstek dat dit zeer kwetsbare onderdelen van het lichaam zijn - zo bevinden zich in de nek/hals (slag)aderen die zich redelijk aan de oppervlakte bevinden - waarbij stekend of snijdend geweld gemakkelijk (zonder dat daar noodzakelijk veel kracht bij gebruikt hoeft te worden) tot dodelijk letsel kan leiden. Dit is een feit van algemene bekendheid, zodat verdachte zich hiervan ook bewust moet zijn geweest.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als zozeer op het overlijden van aangever [slachtoffer] gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contraindicaties is de rechtbank niet gebleken.
Het primair ten laste gelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman wordt aldus verworpen.