Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte door zijn handelwijze bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van de aanrijding zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het bestaan van de aanmerkelijke kans vloeit voort uit algemene ervaringsregels, immers kan het aanrijden van een voetganger door een auto met meer dan geringe snelheid – zoals hier het geval is gezien diverse getuigenverklaringen – zwaar lichamelijk letsel veroorzaken. Verdachte moet zich daarvan ook bewust zijn geweest. Verschillende getuigen hebben verklaard dat verdachte doelbewust op het slachtoffer is afgereden; hij heeft een manoeuvre gemaakt om hem te willen raken door over de stoep te rijden. Daarbij heeft het slachtoffer omhoog moeten springen om niet tegen een hek te worden klemgereden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu uit het procesdossier niet is gebleken dat verdachte enige vorm van opzet op de gedragingen heeft gehad.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde:
De rechtbank acht het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan integraal zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte ontkent de bedoeling te hebben gehad om aangever (zwaar) lichamelijk letsel toe te brengen. Uit de overige dossierstukken kan evenmin worden afgeleid dat verdachte daartoe vol opzet heeft gehad. De rechtbank dient derhalve te beoordelen of verdachte voorwaardelijk opzet op dit gevolg heeft gehad.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het veroorzaken van (zwaar) lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Op basis van het strafdossier en het besprokene ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte bevond zich in een hectische situatie, hij en diens personenauto zijn in de nachtelijke uren door een menigte belaagd. Verdachte is tijdens de belaging weggereden en heeft hierbij op enig moment met zijn voertuig aangever geraakt, waarbij aangever gering letsel heeft opgelopen.
De rechtbank kan echter in onvoldoende mate van zekerheid de feiten en omstandigheden reconstrueren waaronder het voorgaande heeft plaatsvonden, aangezien de getuigenverklaringen in het dossier – met betrekking tot de gereden snelheid en ander verkeersgedrag van verdachte – fors uiteenlopen. Daarbij komt dat de politie geen verkeersongevallenanalyse heeft kunnen opmaken, gelet op de slechte weersomstandigheden en op het ontbreken van sporen op de plaats delict. In dat kader is onduidelijk gebleven op welke wijze aangever is geraakt.
De rechtbank is gelet op het voornoemde van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat er naar algemene ervaringsregels sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat aangever door toedoen van verdachte (zwaar) lichamelijk letsel zou bekomen. De rechtbank acht op grond daarvan het primair en het subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.