ECLI:NL:RBNNE:2023:1747

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
19-810228-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot uitkering van ontnemingsgelden aan benadeelde derde in strafzaak

Op 4 mei 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat was ingediend door verzoeker, die zich als benadeelde derde beschouwde in de zaak van veroordeelde. De rechtbank behandelde het verzoek op basis van artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering, waarin verzoeker vroeg om de reeds geïncasseerde en nog te incasseren gelden van de ontnemingsmaatregel die aan veroordeelde was opgelegd, uit te keren aan hem. Veroordeelde was eerder door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker zich niet als benadeelde partij in de strafzaak had gevoegd, waardoor er geen in rechte vastgestelde vordering bestond. De officier van justitie en de raadsman van veroordeelde hebben beide betoogd dat het verzoek afgewezen moest worden, omdat er geen betalingsverplichting was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat, volgens de wetgeschiedenis van artikel 6:6:26, een betalingsverplichting eerst in rechte moet worden vastgesteld voordat er kan worden overgegaan tot uitkering van ontnemingsgelden aan een benadeelde derde.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van verzoeker afgewezen, omdat er geen rechtsgrond was voor de gevraagde uitkering. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. H. van der Werff, en de rechters mr. R. Baluah en mr. H. Hanssen - Telman. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 mei 2023.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Rekestnummer 020053-22
Parketnummers 19/810228-12 (eerste aanleg); 21/005550-13 (hoger beroep).
Beslissing van de rechtbank d.d. 4 mei 2023 op het verzoekschrift ex artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:

[verzoeker] ,

[adres] , hierna te noemen: verzoeker,
in de zaak van:
[veroordeelde] ,geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats] ,wonende te [adres] ,hierna te noemen veroordeelde.

Procesverloop

Bij onherroepelijk arrest van 29 januari 2016 is veroordeelde door het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 488.680,- ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.
Op 5 september 2022 is ter griffie van deze rechtbank door verzoeker een verzoekschrift ingediend, als bedoeld in artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering, strekkende tot het geven van een bevel door de rechtbank om de reeds geïncasseerde en nog te incasseren gelden inzake de ontnemingsmaatregel die is opgelegd aan veroordeelde te laten uitkeren aan verzoeker.
De rechtbank heeft op 20 april 2023 verzoeker, vertegenwoordigd door mr. O. Denijs, A. Thijmesma en P.C. Pittau, de officier van justitie, mr. I. Kluiter, en de advocaat van veroordeelde, mr. H. Voors, gehoord.

Het standpunt van verzoeker

Verzoeker is in de zaak van veroordeelde aan te merken als benadeelde derde wegens diefstal van elektriciteit. Door de manipulaties aan de elektriciteitsaansluiting heeft veroordeelde elektriciteit kunnen afnemen van verzoeker, ten behoeve van de hennepteelt, zonder daarvoor te betalen. Veroordeelde heeft daarom een onrechtmatige daad gepleegd jegens verzoeker. De hoogte van de schade bedraagt € 121.460,29. Verzoeker heeft zich destijds in de strafzaak niet gevoegd als benadeelde partij vanwege een fout aan de kant van het Openbaar Ministerie. Verzoeker erkent dat de schadevergoedingsverplichting jegens verzoeker in rechte nooit is vastgesteld. Echter, de rechtsgang naar een civiele rechter is, mede gezien de hoge werkdruk bij de rechtspraak en het Openbaar Ministerie, inefficiënt.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in rechte geen betalingsverplichting is vastgesteld, hetgeen met zich meebrengt dat het verzoek dient te worden afgewezen.

Het standpunt van veroordeelde

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van verzoeker is verjaard. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat het verzoek kan worden toegewezen, mag dit in ieder geval niet in het nadeel zijn van veroordeelde. De vordering van verzoeker dient dan te worden afgetrokken van het ontnemingsbedrag.

Het oordeel van de rechtbank

Uit de wetgeschiedenis van artikel 6:6:26 Wetboek van Strafvordering (577b Sv oud) volgt dat een betalingsverplichting eerst in rechte dient te worden vastgesteld alvorens bepaald kan worden dat in het kader van de ontneming geïncasseerde gelden kunnen worden uitgekeerd aan een benadeelde derde
1.
De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval geen sprake is van een in rechte vastgestelde vordering. Verzoeker heeft zich niet als benadeelde partij in de strafzaak gevoegd, zodat in de strafrechtelijke procedure geen benadelingsbedrag kon worden vastgesteld. Daarnaast beschikt verzoeker evenmin over een (civiel) vonnis, waarin de schadevergoedingsverplichting van veroordeelde is vastgesteld. Nu niet in rechte is vastgesteld dat en hoeveel verdachte aan verzoeker zou moeten betalen komt het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank wijst het verzoek dan ook af.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. H. van der Werff, voorzitter, mr. R. Baluah en H. Hanssen - Telman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.D. Zwaagstra, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2023.
Mr. R. Baluah is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.