ECLI:NL:RBNNE:2023:1739

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
10420067 VV EXPL 23-30
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over huurachterstand en ontruiming van gehuurde woning

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Sophlo C.V., vertegenwoordigd door haar beherend vennoot Flophie B.V., en een gedaagde partij. Sophlo vorderde in dit kort geding een voorlopige voorziening, waarbij zij de gedaagde verzocht om het gehuurde binnen 48 uur na betekening van het vonnis te ontruimen en een bedrag van € 3.422,34 aan huurachterstand te betalen. De gedaagde had een huurachterstand opgebouwd en was aangemaand, maar stelde dat hij inmiddels weer een baan had en bereid was om de huurachterstand in termijnen te betalen.

De kantonrechter oordeelde dat Sophlo voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij een spoedeisend belang had bij de gevraagde voorzieningen. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van de huurachterstand en de buitengerechtelijke incassokosten toe, maar wees de vordering tot ontruiming af. De rechter overwoog dat de gedaagde, gezien zijn huidige inkomen en de reële kans om de huurachterstand in te lopen, niet waarschijnlijk in de bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst zou worden veroordeeld. De kantonrechter benadrukte dat de gedaagde voldoende had aangetoond dat hij in staat was om de huurachterstand in termijnen te voldoen, en dat de vordering tot ontruiming in deze fase niet gerechtvaardigd was.

De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing van de kantonrechter toont aan dat bij huurgeschillen de omstandigheden van de gedaagde en de mogelijkheid tot het inlopen van achterstanden zwaar wegen in de beoordeling van ontruimingsvorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak/rolnummer: 10420067 VV EXPL 23-30
Vonnis van de kantonrechter van 25 april 2023
inzake
de commanditaire vennootschap
Sophlo C.V.,
gevestigd te Arnhem als economisch eigenaar van de hierna te noemen onroerende zaak en te deze vertegenwoordigd door haar beherend vennoot Flophie B.V. en/of [vennoot], wonende te [woonplaats 1],
eiseres, hierna Sophlo te noemen,
gemachtigde mr. A.C.H. Bleijerveld,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde, hierna [gedaagde] te noemen,
procederend in persoon.

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het volgende:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling op 20 april 2023, in aanwezigheid van de gemachtigde van Sophlo en van [gedaagde];
  • de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt van hetgeen ter zitting is verklaard.
1.1.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Het volgende staat tussen partijen vast en acht de kantonrechter van belang.
2.2.
Tussen partijen bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan het adres [woning].
2.3.
Partijen zijn onder meer overeengekomen dat de huurpenningen bij vooruitbetaling moeten worden voldaan. Op het moment dat de dagvaarding werd uitgebracht bedroeg de huurprijs € 813,00 per maand. In de loop der tijd is er een huurachterstand ontstaan, ter zake waarvan [gedaagde] is aangemaand.
3. De vordering
3.1.
Op de in de inleidende dagvaarding genoemde gronden heeft Sophlo (zakelijk weergegeven) gevorderd [gedaagde], bij wijze van voorlopige voorziening, te veroordelen:
om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis het gehuurde met al de zijnen te ontruimen en onder afgifte van de sleutel ter vrije en algehele beschikking van Sophlo te stellen;
om aan Sophlo tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van € 3.422,34 aan huurachterstand;
om aan Sophlo tot op de dag dat de woning geheel zal zijn ontruimd de huur te betalen en wel op het tijdstip dat tussen partijen is overeengekomen;
tot betaling van een bedrag van € 467,23 aan buitengerechtelijke incassokosten;
tot betaling van de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf het moment dat [gedaagde] in verzuim was met de betaling van het gevorderde bedrag tot de dag der algehele voldoening;
in de kosten van dit geding;
in de nakosten.

4.De beoordeling

4.1.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Sophlo voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen, zodat zij in zoverre ontvankelijk is in haar vorderingen.
4.2.
Niet in geschil is dat er op de datum dat de dagvaarding werd uitgebracht sprake was van een huurachterstand van € 3.422,34 en dat deze huurachterstand niet verder is opgelopen. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij dit bedrag aan Sophlo moet betalen. De gevorderde hoofdsom zal daarom worden toegewezen, evenals de daarover gevorderde en niet weersproken wettelijke rente. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding, omdat de vordering om die rente toe te wijzen vanaf het moment dat [gedaagde] in verzuim was met de betaling van het gevorderde bedrag te onbepaald is.
4.3.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal eveneens worden toegewezen, nu uit de stukken genoegzaam blijkt dat is voldaan aan de in de wet genoemde formaliteiten en het ter zake gevorderde bedrag overeenkomt met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten daarvoor voorgeschreven tarief.
4.4.
Sophlo stelt dat de huurachterstand een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst oplevert en vordert in de onderhavige procedure ontruiming van het gehuurde, vooruitlopend op een eventuele vordering in een bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst. De kantonrechter overweegt ten aanzien van deze vordering als volgt. In deze kortgedingprocedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder (nader) onderzoek, beoordeeld worden of de (nog in te stellen) vordering van Sophlo in een bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de vordering tot ontruiming reeds nu gerechtvaardigd is. Voor toewijzing van een vordering tot ontruiming in kort geding - welke toewijzing een welhaast definitief karakter heeft - is alleen plaats indien met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid de bodemrechter, indien zijn oordeel wordt gevraagd, tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zal oordelen.
4.5.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat op grond van artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek als uitgangspunt heeft te gelden dat iedere tekortkoming in de nakoming grond kan opleveren voor ontbinding van een gesloten huurovereenkomst, tenzij die tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Op de huurder rusten op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de stelplicht en bewijslast van de uitzondering op het uitgangspunt dat de tekortkoming, gezien de bijzondere aard of geringe betekenis daarvan, de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bij beantwoording van de vraag of de ontbinding (en daarmee ontruiming) gerechtvaardigd is, kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn, hetgeen meebrengt dat niet op voorhand aan één gezichtspunt een beslissende rol, ongeacht de overige omstandigheden van het geval, kan worden toegekend. Het is aan de kantonrechter om te beoordelen of de tekortkoming, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder het concrete belang van de huurder bij het voortduren van de huurovereenkomst, van voldoende gewicht is om de overeenkomst te ontbinden. Deze rechterlijke beoordeling vindt vanzelfsprekend wel haar praktische begrenzing erin dat de rechter slechts rekening kan houden met de voor hem kenbare feiten en omstandigheden (zie onder meer HR 29 september 2018, ECLI:NL:HR: 2018:1810). De kantonrechter overweegt tegen deze achtergrond als volgt.
4.6.
[gedaagde] heeft ter zitting aangevoerd dat hij een tijd lang in financiële problemen heeft verkeerd doordat hij zijn baan was kwijtgeraakt en het aanvragen van een uitkering moeizaam verliep. Als gevolg van deze malaise heeft hij “zijn kop in het zand gestoken” en dat was een verkeerde keuze, aldus [gedaagde]. Inmiddels heeft hij echter via een uitzendbureau weer een fulltimebaan. Op zijn mobiele telefoon heeft hij ter zitting loonstrookjes en loonbetalingen getoond. Daaruit blijkt dat hij maandelijks ongeveer € 2.250,00 netto aan salaris ontvangt. [gedaagde] heeft voorgesteld de huurachterstand in termijnen van € 200,00 per maand aan Sophlo te betalen. De gemachtigde van Sophlo heeft, na ruggenspraak met zijn cliënt, meegedeeld dat pas nadat [gedaagde] nadere stukken met betrekking tot zijn arbeidsovereenkomst overlegt akkoord kan worden gegaan met een betalingsregeling, en dat dan maandelijks € 300,00 door [gedaagde] moet worden betaald. Tot afspraken over een (betalings)regeling is het daardoor niet gekomen.
4.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Sophlo zich in deze kortgedingprocedure te hardvochtig opgesteld. Met de informatie die [gedaagde] op zijn mobiele telefoon heeft laten zien heeft hij naar het oordeel van de kantonrechter vooralsnog genoegzaam aangetoond dat hij inmiddels weer beschikt over een baan en daarbij behorend salaris. Het door [gedaagde] gedane voorstel om de huurachterstand in maandelijkse termijnen van € 200,00 te betalen is naar het oordeel van de kantonrechter alleszins redelijk. Gelet op het inkomen dat [gedaagde] nu ontvangt en de reële kans dat hij binnen afzienbare tijd de huurachterstand in kan lopen, acht de kantonrechter het niet waarschijnlijk dat de bodemrechter, indien zijn oordeel wordt gevraagd, tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zal oordelen. De vordering om [gedaagde] vooruitlopend op de uitkomst van een bodemprocedure te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde zal daarom worden afgewezen.
4.8.
[gedaagde] zal worden veroordeeld in de proceskosten. De meegevorderde nakosten zullen worden toegewezen zoals hierna bij de beslissing omschreven.

5.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen kwijting aan Sophlo te betalen een bedrag van € 3.422,34 aan huurachterstand vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 467,23 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, aan de zijde van Sophlo tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 487,00 aan griffierecht, € 110,70 aan explootkosten en € 793,00 voor salaris van de gemachtigde;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten, begroot op € 132,00;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema, kantonrechter, en op 25 april 2023 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: 692