ECLI:NL:RBNNE:2023:1718

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
18-940009-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing op vordering tot omzetting van PIJ-maatregel in tbs-maatregel met observatie in Pieter Baan Centrum

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 februari 2023 een tussenbeslissing genomen over de vordering van de officier van justitie tot omzetting van een PIJ-maatregel in een tbs-maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de deskundigen in hun rapportages van januari 2022 aanvankelijk het recidiverisico als matig tot laag inschatten en adviseerden om de PIJ-maatregel niet om te zetten. Echter, in hun rapportage van november 2022 is het advies gewijzigd naar een hoge inschatting van het recidiverisico, wat de rechtbank aanleiding gaf om nader onderzoek te verlangen. De rechtbank oordeelt dat de huidige rapportages onvoldoende zijn om een beslissing te nemen over de vordering van de officier van justitie. Daarom heeft de rechtbank besloten dat de veroordeelde ter observatie moet worden opgenomen in het Pieter Baan Centrum voor een multidisciplinaire rapportage. Dit onderzoek is noodzakelijk om meer inzicht te krijgen in de hoogte van het recidiverisico, de aard van het gevaar en de omstandigheden waaronder dit gevaar zich kan manifesteren. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en de officier van justitie de gelegenheid gegeven om ontbrekende rapportages aan het dossier toe te voegen. De beslissing is genomen in het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van de veroordeelde en de veiligheid van de samenleving.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/940009-15
tussenbeslissing van de meervoudige kamer d.d. 23 februari 2023 op een vordering van de officier van justitie strekkende tot omzetting van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen in een maatregel tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswegein de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren in het jaar 1997 te [geboorteplaats] thans gedetineerd in [instelling 1] , hierna te noemen: veroordeelde.
Deze tussenbeslissing is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter zitting van 9 februari 2023.
Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. G.I.T. Spaan, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs. Daarnaast zijn verschenen, als deskundigen mw. [naam] , reclasseringsmedewerker, mw. drs. G.C.G.M. Broekman, (kinder- en jeugd)psychiater, en mw. drs. M.H. Keppel, GZ- en kinder- en jeugdpsycholoog.
De officier van justitie heeft haar vordering nader onderbouwd. Namens veroordeelde heeft zijn raadsvrouw het woord gevoerd.

Procesverloop

Veroordeelde werd bij uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 september 2015 wegens een poging tot zware mishandeling veroordeeld tot onder meer een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel).
De PIJ-maatregel is, nadat deze tot het maximum van zes jaar is verlengd, op 13 oktober 2021 van rechtswege voorwaardelijk geëindigd.
Bij beslissing van 12 oktober 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot vaststelling van daarbij geldende bijzondere voorwaarden toegewezen en bepaald dat veroordeelde zich gedurende de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel aan de daar genoemde voorwaarden diende te houden.
Bij beslissing van 7 december 2021 heeft de rechter-commissaris de voorlopige terugplaatsing in een inrichting voor jeugdigen bevolen in het kader van een voorwaardelijk beëindigde PIJ-maatregel.
Bij beslissing van 4 januari 2022 heeft de rechtbank de terugplaatsing in een inrichting voor jeugdigen bevolen tot 13 oktober 2022, of zoveel korter als dat er voor veroordeelde een passende woonvoorziening is gevonden.
Per 6 mei 2022 is veroordeelde vanuit de [instelling 2] overgeplaatst naar [instelling 3] , een besloten woon- en werkvoorziening van [instelling 3] . De eerste terugplaatsing heeft aldus 150 dagen geduurd.
Bij beslissing van 26 juli 2022 heeft de rechtbank de termijn van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen van de veroordeelde verlengd met een jaar.
De rechter-commissaris heeft bij beslissing van 1 augustus 2022 de voorlopige terugplaatsing in een inrichting voor jeugdigen in het kader van een voorwaardelijk beëindigde PIJ-maatregel bevolen.
Bij beslissing van 9 september 2022 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot terugplaatsing van veroordeelde in een inrichting voor jeugdigen toegewezen en bevolen dat de veroordeelde wordt teruggeplaatst in het [instelling 1] voor de duur van 210 dagen, of zoveel korter als dat er voor veroordeelde een passende woonvoorziening is gevonden. Daarnaast heeft de rechtbank de officier van justitie de Pro Justitia rapporteurs opdracht laten geven aanvullend onderzoek te doen naar veroordeelde en aanvullend te rapporteren over een passende vervolgplek, de agressie-regulatie problematiek en het recidiverisico.
De officier van justitie heeft op 16 januari 2023 een vordering ingediend tot omzetting van de PIJmaatregel in een maatregel tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs-maatregel).
Veroordeelde verblijft in het kader van de tweede (en laatste) terugplaatsing in [instelling 1] .
Veroordeelde heeft uit anderen hoofde (onder parketnummer 05/177148-22) preventief gedetineerd gezeten van 13 juli 2022 tot 29 juli 2022. Per laatstgenoemde datum is de PIJ-maatregel weer gestart. De maatregel loopt tot 29 oktober 2023.
Bij de stukken bevinden zich stukken betreffende het onderzoek dat de officier van justitie heeft laten uitvoeren naar de mogelijkheden van een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz):
  • Het zorgplan/behandelplan, opgesteld door C.M. Feij, klinisch psycholoog, van 20 januari 2023; - De medische verklaring van de psychiater (M.E. Wiersma) die het psychiatrisch onderzoek heeft verricht van 23 januari 2023;
  • De bevindingen van de geneesheer-directeur, dr. T. Berger, van 24 januari 2023.

Wettelijk kader

Artikel 6:6:31 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt, voor zover van belang:
De rechter die in eerste aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf ter zake waarvan de maatregelvan plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd, kan op vordering van het openbaar ministerie de termijn, bedoeld in artikel 6:2:22, eerste lid, telkens met ten hoogste twee jaren verlengen (…).
Verlenging van de termijn van de maatregel is slechts mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duurvan zeven jaar niet te boven gaat. In de gevallen waarin de maatregel is verlengd, eindigt de maatregel voorwaardelijk een jaar voordat de maximale duur van de maatregel wordt bereikt (…) Op de beslissing tot verlenging van de maatregel waarbij de maximale duur van de maatregel zal worden bereikt, is artikel 77s, tweede en vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht van overeenkomstige toepassing. (…)
Artikel 6:6:32 Sv luidt, voor zover van belang:
De voorwaardelijke beëindiging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen kan doorde rechter die in eerste aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf ter zake waarvan de maatregel is opgelegd, ambtshalve, of op vordering van het openbaar ministerie, worden verlengd. De rechter bepaalt de duur van de verlenging.
De totale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel bedraagt ten hoogste twee jaar. Determijn van de voorwaardelijke beëindiging loopt niet wanneer de veroordeelde zich langer dan een week onttrekt aan het toezicht. (…)
Artikel 6:6:33 Sv luidt:
De maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen die is verlengd tot de in artikel 6:6:31, tweedelid, bedoelde duur van zeven jaren, kan door de rechter ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie worden omgezet in de maatregel, bedoeld in artikel 37a, van het Wetboek van Strafrecht, indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de omzetting in die maatregel eist.
De beslissing tot omzetting geldt als een last als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht.De rechter geeft daarbij het bevel, bedoeld in artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 37a, eerste, derde en vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing. 3. Met de omzetting eindigt de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen onvoorwaardelijk.

4. De beslissing, bedoeld in het eerste lid, wordt genomen:

voordat de maatregel voorwaardelijk eindigt op de wijze, bedoeld in artikel 6:6:31, tweede lid;
tijdens de voorwaardelijke beëindiging, bedoeld in artikel 6:6:32, eerste en tweede lid.

5. Bij de beslissing betrekt de rechter:

een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies afkomstig van het hoofd of dedirecteur van de inrichting, en
een afschrift van de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van deveroordeelde.
Artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt, voor zover van belang:

1. Indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dat eist, kan de rechter gelasten dat een verdachte ter beschikking wordt gesteld indien hij tot het oordeel komt dat: 1°. bij de verdachte tijdens het begaan van het feit gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond; en

2°. het door hem begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld dan wel behoort tot een van de misdrijven omschreven in de artikelen 132, 285, eerste lid, 285b, en 395 van het Wetboek van Strafrecht, 175, tweede lid, onderdeel b, of derde lid in verbinding met het eerste lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, en 11, tweede lid, van de Opiumwet. (…)
3.Ten behoeve van het oordeel, bedoeld in het eerste lid, doet de rechter een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de betrokkene hebben onderzocht. Zodanig advies dient door de gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel door ieder van hen afzonderlijk te zijn uitgebracht. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, kan de rechter hiervan slechts gebruik maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over dit advies. (…)
Artikel 77s Sr luidt, voor zover van belang:
(…)

2. De rechter legt de maatregel slechts op, nadat hij zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines. Van deze gedragsdeskundigen dient er één een psychiater te zijn. Het advies wordt door de deskundigen gezamenlijk dan wel door ieder van hen afzonderlijk uitgebracht. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend kan de rechter hier slechts gebruik van maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte. (…)

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn arrest van 23 december 2021 het volgende kader geschetst op basis van voornoemd wettelijk kader, het EVRM en de parlementaire geschiedenis
1:
Nadat de rechter heeft vastgesteld dat aan alle andere voorwaarden is voldaan om de PIJ-maatregel om te kunnen zetten in een terbeschikkingstelling, dient de rechter na te gaan of de jeugdige op het moment van de beslissing lijdt aan een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en of van de jeugdige een zodanig groot gevaar uitgaat dat dit de omzetting naar terbeschikkingstelling rechtvaardigt. Daarin is begrepen een toets op de proportionaliteit en subsidiariteit van die omzetting. Bij de vaststelling van het recidiverisico dient in dat verband niet alleen gekeken te worden naar de hoogte van het risico, maar ook naar de aard van het gevaar, de omstandigheden waaronder en de termijn waarop zich dit gevaar naar verwachting zal verwezenlijken. Verder kan in het geheel van de afweging enige betekenis toekomen aan de inspanningen die de Staat heeft geleverd om de jeugdige te behandelen.

Motivering

De rechtbank heeft onder meer kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 20 januari 2022, alsmede het geïntegreerd aanvullend psychologisch en psychiatrisch onderzoek van 28 november 2022, beide opgemaakt door M.H. Keppel en G.C.G.M. Broekman, voornoemd. Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 11 augustus 2022, opgemaakt door [naam] (reclasseringswerker), alsmede meest recente voortgangsverslagen van Tactus verslavingszorg en de zogenoemde Youturn rapportages.
De PJ-rapportage d.d. 20 januari 2022, opgemaakt door (kinder- en jeugd)psychiater Broekman en GZ- en kinder- en jeugdpsycholoog Keppel.
Beide deskundigen concluderen dat bij veroordeelde sprake is van een ernstig ziektebeeld en een zeer beperkt ziekte-inzicht, wegloopgedrag, zeer beperkte leer- en begeleidbaarheid, weerstand tegen behandeling en weigering om zich aan voorwaarden als een middelenverbod te houden. De deskundigen beschrijven dat van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een matige tot ernstige verstandelijke beperking en ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie, een ernstige stoornis in cannabisgebruik met onderliggende hechtingsproblematiek en traumatisering sprake is. Intensieve behandeling, externe structuur in een prikkelarme omgeving, begeleiding en toezicht zijn noodzakelijk om veroordeelde stabiel te houden en daarmee het recidiverisico op een aanvaardbaar niveau te houden. Er werd ten tijde van het onderzoek geen ernstig maatschappelijk gevaar gezien, omdat veroordeelde in de voorafgaande zes jaren nauwelijks agressie had laten zien. De psycholoog schat het risico op herhaling van een soortgelijk delict als het indexdelict in als laag. Op basis van de risicoanalyse wordt het risico op gewelddadige recidive bij het wegvallen van het huidige gedwongen kader door de psycholoog als matig-hoog ingeschat, waarbij het risico vooral verhoogt bij psychotische ontregeling, als gevolg van overvraging en/of middelengebruik. De psychiater schat het risico op herhaling van een soortgelijk delict als het indexdelict in als matig bij het uitblijven van begeleiding en psychiatrische behandeling en matig tot laag bij behandeling. In bredere zin wordt het risico van toekomstig geweld door de psychiater op laag geschat zolang veroordeelde behandeling en begeleiding in een gestructureerde en beschermde omgeving heeft, zijn medicatie inneemt en abstinent blijft van middelen. Het geweldsrisico is laag tot matig wanneer voornoemde voorwaarden zouden wegvallen. Gelet op het laag tot matig recidiverisico is omzetting van de PIJmaatregel naar een maatregel tbs met dwangverpleging volgens de deskundigen in het geval van veroordeelde te zwaar en te ingrijpend. Het beperken dan wel voorkomen van psychotische ontregeling die het recidivegevaar zou verhogen, hoeft naar conclusie van de deskundigen niet noodzakelijk in het kader van een tbs-maatregel plaats te vinden. De deskundigen adviseren om het benodigde kader vorm te geven in een zorgmachtiging op grond van de Wvggz.
Het geïntegreerd aanvullend psychologisch en psychiatrisch rapport van 28 november 2022, opgemaakt door psychiater Broekman en psycholoog Keppel
De deskundigen concluderen dat er nog altijd sprake is van een ernstig ziektebeeld en diagnoses, zoals die ook in hun rapportage van 20 januari 2022 werden beschreven. Echter, de deskundigen constateren in hun rapporten van 28 november 2022 dat het psychiatrisch toestandsbeeld van veroordeelde ernstig is verslechterd en dat veroordeelde de grip op de realiteit is verloren. In maart 2022 leek het iets beter te gaan, maar in april 2022 heeft er een incident plaatsgevonden. Veroordeelde zou een medewerker van de [instelling 2] bij de keel hebben gegrepen en hebben mishandeld. Veroordeelde zit in die periode in een psychotische toestand. Op 13 juli 2022 zou betrokkene een begeleider van [instelling 3] hebben mishandeld. Gelet op deze ontwikkelingen (de ernstige verslechtering van het psychiatrisch beeld én de agressieve incidenten), wordt het recidiverisico door de deskundigen bijgesteld naar hoog. Daarbij wordt opgemerkt dat zodra veroordeelde meer vrijheden krijgt, hij terugvalt in excessief drugsgebruik waarna hij psychotisch ontregelt. Hierdoor is een hoog beveiligingsniveau (FPK of FPC) noodzakelijk om dit risico te kunnen verlagen dan wel managen. De ontwikkelingen in 2022 tonen dat sprake is van een ernstig maatschappelijk gevaar wanneer betrokkene in een vrijere omgeving verblijft. Eerder werd de omzetting naar een tbs als te zwaar en te ingrijpend ervaren, maar inmiddels zien de deskundigen de omzetting als enige mogelijke optie. Behandeling van veroordeelde in het kader van een tbs is noodzakelijk om hem adequaat te kunnen behandelen voor zijn problematiek en om de maatschappij langdurig te kunnen beschermen. Enkel in dit kader kan het recidiverisico op een acceptabel niveau worden gebracht. Een zorgmachtiging (op grond van de WVGGZ) of een rechterlijke machtiging (op grond van de Wet Zorg en Dwang) worden niet langer toereikend geacht.
Toelichting ter zitting
Ter zitting hebben psychiater Broekman en psycholoog Keppel hun rapportages toegelicht alsmede de vragen van de rechtbank en de op voorhand op schrift gestelde vragen van de raadsvrouw beantwoord.
Beide deskundigen geven aan op zorgvuldige wijze tot een inhoudelijk advies te hebben kunnen komen. De deskundigen hebben onafhankelijk van elkaar 20 minuten met veroordeelde kunnen spreken. Vervolgens hebben zij de uitslag van het onderzoek op verschillende momenten met veroordeelde besproken.
Beide deskundigen hebben ter zitting bevestigd dat zij de duur van het onderzoek voldoende achten om te kunnen komen tot hun conclusies en adviezen. Hierbij is gewezen op het feit dat het geïntegreerde advies mede gestoeld is op het onderzoek dat aanleiding is geweest voor de rapportages van januari 2022, alsmede is opgesteld op basis van de observatiegegevens van de afdeling waar veroordeelde op dit moment verblijft. Daarnaast hebben de deskundigen toegelicht dat de toestand waarin veroordeelde zich op het moment van de gesprekken bevond zodanig was, dat een langer durend gesprek geen zin had, omdat er vrijwel geen contact met hem mogelijk was.
De deskundigen geven aan dat de schizofrene ontwikkeling bij veroordeelde ernstig is verslechterd. Dit is zodanig geweest dat er gedurende langere periode nauwelijks contact is geweest. Het ontbreken van een geschikte plek voor veroordeelde heeft hieraan bijgedragen. Bij [instelling 4] in Zwolle heeft veroordeelde zijn medicatie niet consequent ingenomen en is hij teruggevallen in cannabisgebruik. Het recidiverisico wordt verhoogd door gebruik van cannabis en veroordeelde kan en wil niet stoppen met het gebruik hiervan. De psychische toestand van veroordeelde is achteruitgegaan in die zin dat er nauwelijks contact met hem kan worden gemaakt.
Na terugplaatsing in [instelling 1] is veroordeelde meer gestabiliseerd. Daar zijn weinig prikkels. Veroordeelde zit veel op zijn kamer. De deskundigen geven aan dat de psychische gesteldheid van veroordeelde kan stabiliseren, maar niet zal verbeteren. De schizofrene ontwikkeling bij veroordeelde is harder gegaan in de laatste periode, zowel in cognitief, sociaal en als in emotioneel functioneren. Veroordeelde heeft een langdurige behandeling nodig. Een behandeling op civiele titel kent te weinig waarborgen voor de veiligheid, waardoor een forensisch kader noodzakelijk wordt geacht.
Het reclasseringsrapport van 1 februari 2023, opgemaakt door [naam] , reclasseringswerker
Het recidiverisico, meer specifiek tevens het risico op geweld, wordt door de reclassering als hoog ingeschat. Gelet op de complexe psychopathologie van veroordeelde kan er geen passende vervolgplek worden gevonden. De reclassering ziet geen mogelijkheden meer om veroordeelde te begeleiden en een vervolg te geven aan de voorwaardelijk beëindigde PIJ-maatregel.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij haar vordering. Haar standpunt heeft zij nader onderbouwd en ter zitting uitvoerig gemotiveerd. Zij heeft aangevoerd dat uit alle beschikbare informatie voldoende concrete en duidelijke aanwijzingen volgen waaruit genoegzaam blijkt dat van betrokkene daadwerkelijk een zodanig groot gevaar uitgaat dat deze de omzetting van de PIJmaatregel naar een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege
rechtvaardigen. Dit gevaar heeft zich reeds verwezenlijkt door twee geweldsincidenten waarbij in een geval veroordeelde binnen de instelling een medewerker heeft geprobeerd te steken met een tandenborstel, een handeling die lijkt op het indexdelict.
Gelet op het hoge recidiverisico, wordt behandeling in het kader van een zorgmachtiging als niet passend en ontoereikend gezien.
Het standpunt van veroordeelde en zijn raadsvrouw
De raadsvrouw heeft ter zitting uitvoerig betoogd dat primair de vordering dient te worden afgewezen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Vanwege lange wachtlijsten kon veroordeelde niet geplaatst worden bij de instelling die het meest passend was gelet op zijn problematiek. De maximale inspanning van de Staat die is vereist, lijkt daarmee niet te zijn geleverd. Na de eerste terugplaatsing bij [instelling 4] in Zwolle werd veroordeelde overgeplaatst naar [instelling 3] , waar zich vervolgens een incident voordeed. De deskundigen hebben verklaard dat een verslechtering van het psychiatrisch toestandsbeeld mede is veroorzaakt door het gebrek aan een goede zorgplek. Uit de PJ-rapportage van 20 januari 2022 bleek dat in de afgelopen zes jaren veroordeelde nauwelijks agressie heeft laten zien. Toen werd een minder zware maatregel geadviseerd, namelijk dat veroordeelde diende te worden geplaatst in een FPK in het kader van een zorgmachtiging. De raadsvrouw meent dat vervolgens onvoldoende is onderzocht of veroordeelde in het kader van een zorgmachtiging kan worden geplaatst. Het advies van 28 november 2022 is tot stand gekomen op basis van twee korte gesprekken. Bovendien zijn hierin onvoldoende concrete duidelijke en genoegzame aanwijzingen gegeven dat van veroordeelde daadwerkelijk een zodanig groot gevaar uitgaat dat dit de omzetting van de PIJ-maatregel in een tbsmaatregel rechtvaardigt.
Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht het onderzoek te schorsen en veroordeelde te laten observeren door twee deskundigen. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat psychiater Broekman en psycholoog Keppel veroordeelde voor maximaal twintig minuten hebben gezien voor hun laatste rapportage. Bovendien is de omzetting van de PIJ-maatregel in een tbs-maatregel een ultimum remedium en dient er een terughoudendheid in acht te worden genomen om onderhavige vordering toe te wijzen. .
Het oordeel van de rechtbank
Na sluiting van het onderzoek ter zitting is tijdens de beraadslaging in raadkamer gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, zodat het onderzoek moet worden heropend. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de PIJ-maatregel is verlengd tot de maximale duur van zeven jaren (artikel
6:6:33, tweede lid, Sv). Ten tijde van de beslissing van de rechtbank is er sprake van een voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel. Gelet op artikel 6:6:33, vierde lid, onder b, Sv is omzetting van de PIJ-maatregel dan mogelijk. De vordering van de officier van justitie is derhalve op juiste wijze ingediend.
Veroordeelde is veroordeeld voor een strafbaar feit waarvoor de maatregel van terbeschikkingstelling kan worden opgelegd, namelijk poging tot zware mishandeling en mishandeling. Blijkens artikel 302 Sr is hierop een gevangenisstraf gesteld van ten hoogste acht jaren. De strafbare feiten zijn beiden gepleegd na 1 april 2014, de datum waarop de mogelijkheid tot omzetting in de wet is opgenomen.
De rechtbank beschikt over een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de jeugdige hebben onderzocht (artikel 6:6:33, tweede lid Sv jo. art. 37a, derde lid, Sr). Dit is het geïntegreerd advies van 28 november 2022 dat is opgemaakt door M.H. Keppel (GZ- en kinder- en jeugdpsycholoog) en G.C.G.M. Broekman (psychiater alsook kinder- en jeugdpsychiater), als aanvulling op hun adviezen van 20 januari 2022.
De rechtbank stelt vast dat nu veroordeelde vast zit in het kader van een terugplaatsing ten tijde van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel geen recente wettelijke aantekeningen voorhanden zijn. Ook de reclassering kan in dit kader slechts verslag doen van de periode voorafgaande aan de tweede terugplaatsing per 1 augustus 2022. De laatste verslagen van de inrichting dateren van november 2019. Gelet op het verhandelde ter zitting zijn er blijkbaar recentere rapportages betreffende veroordeelde vanuit de jeugdinrichting. In het digitale systeem van de rechtbank ontbreken deze, terwijl navraag bij het parket van de officier van justitie voorafgaand aan de zitting hierover geen duidelijkheid heeft verschaft. Op grond van de hiernavolgende overwegingen komt de rechtbank tot heropening van de behandeling van de zaak om inhoudelijke redenen. Zij zal de officier van justitie in de gelegenheid stellen de ontbrekende rapportages vanuit de [instelling 2] aan het procesdossier toe te voegen.
Met betrekking tot de noodzaak van de omzetting overweegt de rechtbank als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat omzetting van een PIJ-maatregel in een maatregel tot tbs met dwangverpleging slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk is. Daar waar de beveiliging van de samenleving dat vereist in het licht van zeer ernstige psychische problematiek van een veroordeelde die leidt tot een zodanig hoog risico op ernstige geweldsdelicten dat gesteld kan worden dat bij de invrijheidsstelling onvermijdelijk recidive zal volgen.
Bij de vaststelling van het recidiverisico dient naast de hoogte van het risico tevens te worden gekeken naar de aard van het te verwachten gevaar, de omstandigheden waaronder en de termijn waarop dit gevaar zich zal verwezenlijken.
Daaraan voorafgaand dient te zijn vastgesteld dat een bestaande stoornis van zodanige aard of zwaarte moet zijn dat deze vrijheidsbeneming rechtvaardigt.
In deze zaak zijn de deskundigen in hun rapportages van 20 januari 2022 tot de conclusie gekomen dat het recidiverisico als matig tot laag moet worden ingeschat. Zij adviseerden toen de PIJ-maatregel niet om te zetten. In hun rapportage van 28 november 2022 komen zij wel tot het advies de PIJmaatregel om te zetten in een tbs-maatregel. Het recidiverisico wordt nu hoog ingeschat.
Tot dit gewijzigde advies komen beide deskundigen nadat zij veroordeelde -ieder afzonderlijk- twintig minuten hebben gesproken. Het advies is vervolgens in een zogenoemd ‘geïntegreerde rapportage’ met het rapport van 20 januari 2022 aan de rechtbank gepresenteerd. In het laatstgenoemde rapport luidden echter de voor de door de rechtbank aan te leggen toets met name relevante bevindingen, anders dan in het rapport van november 2022. Daarnaast dateert het rapport van januari 2022 inmiddels van meer dan een jaar geleden.
Gelet op de zeer zware eisen die worden gesteld aan de aan te leggen toets op grond waarvan kan worden gekomen tot een omzetting van een PIJ-maatregel in een TBS-maatregel, acht de rechtbank zich gelet de wijze waarop het huidige onderzoek is verricht en de gewijzigde adviezen van de deskundigen zijn onderbouwd, onvoldoende voorgelicht. De rechtbank wil met name nader worden voorgelicht ten aanzien van de vraag naar de hoogte van het recidiverisico, alsook naar de aard van het gevaar waarvoor moet worden gevreesd en de omstandigheden waaronder en de termijn waarop dit gevaar zich naar verwachting zal verwezenlijken.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat veroordeelde wordt onderzocht door middel van een observatie in het Pieter Baan Centrum te Almere, alvorens zij overgaat tot het nemen van een beslissing over de onderliggende vordering.

Observatie in het Pieter Baan Centrum

De rechtbank is van oordeel dat bij observatie van veroordeelde in elk geval op de volgende vragen een antwoord dient te volgen:
0. Indien veroordeelde weigert onderzocht te worden, tot welke overwegingen geeft die weigering aanleiding?
1a. Is betrokkene lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en zo ja, hoe is dit in diagnostische zin te omschrijven?
1b. Ziet u discrepanties tussen uw diagnostische conclusies en de laatst gestelde diagnostische conclusies binnen het beloop van de PIJ-maatregel?
2a. Hoe is de inschatting van de kans op herhaling van soortgelijke strafbare feiten als waarvoor betrokkene de PIJ-maatregel kreeg opgelegd?
2b. Is er een uitspraak te doen over het risico op recidive van toekomstig geweld in bredere zin?
2c. Wat is de aard van het gevaar waarvoor moet worden gevreesd?
2d. Is er gevaar voor onmiddellijke recidive?
2e. Hoe beoordeelt u de meest recente risicoprognose binnen het beloop van de PIJ-maatregel?
3. Adviseert u, gelet op de stoornis, risicoanalyse en risicoprognose, de PIJ-maatregel om te zetten ineen terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege?
4. Indien u niet adviseert de PIJ-maatregel om te zetten in een terbeschikkingstelling met bevel totverpleging van overheidswege, welke mogelijkheden ziet u om de behandeling van betrokkene zo vorm te geven dat het recidiverisico op verantwoorde wijze kan worden beperkt?

Beslissing

De rechtbank:
-
heropent het onderzoek ter terechtzitting;
  • schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd en beveeltdat veroordeelde ter observatie zal worden opgenomen in het Pieter Baan Centrum te Almere voor het doen opmaken van een multidisciplinaire rapportage waarin voorgestelde vragen worden beantwoord;
  • stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde voornoemde observatie te doen uitvoeren;
  • stelt de officier van justitie in de gelegenheid om de ontbrekende rapportages betreffende de veroordeelde vanuit de jeugdinrichting aan het dossier toe te voegen;
  • beveelt de oproeping van veroordeelde tegen een nader te bepalen dag en tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat, met kennisgeving daarvan aan de raadsvrouw van veroordeelde.
Deze tussenbeslissing is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.M. Spooren en mr. H. Hanssen, rechters, bijgestaan door mr. E.C. Kasper-Kerkdijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 februari 2023.
Mr. M.M. Spooren is buiten staat deze tussenbeslissing mede te ondertekenen.