ECLI:NL:RBNNE:2023:1716

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
18-252100-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling met een auto en kettingslot

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en mishandeling. De verdachte heeft op 29 september 2022 in Hoogeveen met een personenauto op het slachtoffer ingereden, waarbij het slachtoffer op het laatste moment kon ontsnappen door opzij te springen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn rijgedrag een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Daarnaast heeft de verdachte het slachtoffer met een kettingslot tegen het hoofd geslagen, wat leidde tot verwondingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 11 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en zijn ex-partner. De vordering van de benadeelde partij is deels toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schadevergoeding van €1.500,- heeft toegewezen, maar de materiële schadevergoeding is afgewezen omdat niet kon worden vastgesteld dat het om een Ray-Ban zonnebril ging. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van 60 dagen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18.252100.22
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18.249238.21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 april 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 april 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K. Lans, advocaat te IJmuiden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op 29 september 2022 te Hoogeveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een door verdachte bestuurde (personen)auto met hoge snelheid, althans aanmerkelijke snelheid, in de richting van die [slachtoffer] is gereden en/of is blijven rijden zonder zijn snelheid te minderen en/of te remmen en/of waardoor die [slachtoffer] opzij moest springen om een botsing met de door verdachte bestuurde personen(auto) te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 september 2022 te Hoogeveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door verdachte bestuurde (personen)auto met hoge snelheid, althans aanmerkelijke snelheid, in de richting van die [slachtoffer] is gereden en/of is blijven rijden zonder zijn snelheid te minderen en/of te remmen en/of waardoor die [slachtoffer] opzij moest springen om een botsing met de door verdachte bestuurde personen(auto) te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 29 september 2022 te Hoogeveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (ketting)slot, althans een hard voorwerp, tegen het hoofd en/of in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 september 2022 te Hoogeveen [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (ketting)slot, althans een hard voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan;
3.
hij op of omstreeks 29 september 2022 te Hoogeveen opzettelijk en wederrechtelijk een pui/muur, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan tankstation [bedrijf] , in elk geval aan een ander, toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair, 2 primair en 3.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Nadat verdachte doelbewust op aangever is ingereden, heeft verdachte met een kettingslot naar het hoofd van aangever gezwaaid en hem geslagen. Gelet op die uiterlijke verschijningsvorm had verdachte het volle opzet om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het hoofd is immers een kwetsbaar onderdeel van het lichaam en kettingsloten zijn zwaar, waarbij de slinger die je aan een dergelijke ketting kunt geven de impact vergroot. De officier van justitie acht daarom een poging tot zware mishandeling bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak van alle tenlastegelegde feiten bepleit. Subsidiair heeft zij betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1 primair en 2 primair.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte van meet af aan en consistent heeft verklaard dat hij het voertuig tot stilstand probeerde te brengen, maar dat dit niet lukte. Gelet hierop moet het voertuig technisch niet in orde zijn geweest, hetgeen iets zegt over het (voorwaardelijk) opzet van verdachte.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen dan verzoekt de raadsvrouw de rechtbank om de beslissing voorwaardelijk aan te houden en eerst nader technisch onderzoek te laten verrichten, specifiek gericht op de remvloeistof en de gevolgen voor de remmende werking van het voertuig onder dezelfde omstandigheden als de dag van het feit. Voor het geval de rechtbank dit verzoek af zou wijzen, heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd.
Vast staat dat verdachte met een aanmerkelijke snelheid aan kwam rijden, maar de auto niet tijdig tot stilstand kreeg. Hiermee kan -los van het feit dat aangever achteruit moest deinzen- niet worden bewezen dat verdachte op aangever is afgereden of ingereden met het (voorwaardelijk) opzet om aangever te doden of te raken. Verdachte heeft immers verklaard dat hij handelde in een opwelling en het was niet zo dat aangever al bij de muur stond toen verdachte daar tegenaan botste. Verdachte had ook nog op aangever in kunnen sturen toen hij naar achteren deinsde, maar dit heeft verdachte niet gedaan. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat verdachte voorwaardelijk opzet had, dan kan slechts het subsidiair ten laste gelegde worden bewezen. Met de door verdachte gereden snelheid kan immers niet worden vastgesteld dat aangever zou zijn komen te overlijden bij een botsing. Hier is in ieder geval geen onderzoek naar gedaan. Hierdoor heeft verdachte niet de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat aangever zou komen te overlijden dan wel dat hij willens en wetens deze kans heeft aanvaard.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever wilde slaan met de ketting, maar dat hij niet bij aangever kon komen, waardoor hij hem ook niet heeft kunnen raken. In de visie van verdachte strookt het bij aangever geconstateerde letsel ook niet met het letsel dat hij zou hebben als verdachte aangever daadwerkelijk met een zware ketting op zijn hoofd zou hebben geraakt.
Indien de rechtbank wel zou vaststellen dat verdachte aangever zou hebben mishandeld met de ketting, kan slechts tot een bewezenverklaring van een eenvoudige mishandeling worden gekomen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte noch opzettelijk noch wederrechtelijk heeft gehandeld. Verdachte kreeg het voertuig niet tot stilstand waardoor hij geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de ten laste gelegde vernieling.
Oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 3
Op grond van hierna opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank met betrekking tot feit 1 bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, het primair ten laste gelegde. Verdachte is, na de personenauto waarin hij reed te hebben gekeerd en dwars over een weg en fietspad te hebben gereden, met die auto op aangever ingereden met een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur. De rechtbank is van oordeel dat dit een aanmerkelijke kans op de dood van aangever met zich meebrengt. Als aangever niet achteruit was gesprongen, was hij bekneld geraakt tussen de gevel van het tankstation en de auto waarin verdachte reed, waarbij allerlei vitale organen hadden kunnen worden geraakt of bloedverlies had kunnen ontstaan. Uit het rijgedrag van verdachte maakt de rechtbank op dat verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever ook willens en wetens heeft aanvaard. Op de camerabeelden is weliswaar te zien dat de remlichten oplichten vlak voordat de auto tot stilstand komt tegen de gevel, maar verdachte heeft veel te laat geremd. Dit blijkt ook uit het feit dat hij vervolgens vol de gevel van het tankstation heeft geraakt.
De rechtbank acht een nader technisch onderzoek naar de auto niet nodig, nu er reeds een aantal remproeven is verricht
1waarbij ook rekening is gehouden met de remvloeistof. Hieruit blijkt dat er technisch gezien niets mis was met (de reminrichting van) de auto. De rechtbank wijst het door de raadsvrouw gedane voorwaardelijke verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak daarom af.
Gelet op de hierboven geschetste omstandigheden, acht de rechtbank tevens het voorwaardelijke opzet op vernieling van een pui/muur van het tankstation bewezen (feit 3).
Feit 2: vrijspraak poging zware mishandeling
De rechtbank acht feit 2 primair niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Gelet op de hierna opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangever met een ketting tegen het hoofd heeft geslagen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet vast te stellen dat aangever hierdoor zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen. De ketting waarmee verdachte heeft geslagen, is niet in beslag genomen en op de camerabeelden ook niet goed waarneembaar. Hierdoor kan de rechtbank niet vaststellen hoe zwaar de ketting is geweest en of deze was voorzien van een (massief) slot. Ook is niet vast te stellen met welke kracht verdachte heeft geslagen. De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wel bewezen.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 29 september 2022 metbijlage, opgenomen op pagina 17 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022256872 d.d. 25 december 2022, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer] :
Op 29 september 2022 was ik samen met [naam] in de auto. Ik kwam aan bij het tankstation te Hoogeveen. Nadat ik de auto uitstapte zag ik ineens een grijze golf. Ik hoorde een auto versnellen en vervolgens hard uitremmen. Ik zag dat de auto keerde. Ik had toen al in de gaten dat het om [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) ging. Ik zag vervolgens dat de auto vol snelheid de weg overstak en in mijn richting kwam. Ik hoorde en zag dat de auto versnelde. Ik stond op dat moment bij het tankstation. Ik zag dat [verdachte] recht op mij af kwam rijden. Ik ben op het laatste moment richting de stenen muur gesprongen. Ik zag dat de grijze Volkswagen hard tegen de buitenmuur tot stilstand kwam. Dit betrof de plek waar ik zojuist van was weggesprongen. Als ik niet was weggesprongen dan was het voertuig dwars door mij heen gegaan.
Ik zag vervolgens dat [verdachte] uit zijn voertuig stapte. Hij haalde een ketting uit de auto. Hij kwam met die ketting in onze richting. Ik ben op het moment dat hij de ketting pakte snel in de auto bij [naam] gaan zitten. [verdachte] liep naar de zijde van [naam] toe en trok daar de deur open. Hij drukte [naam] aan de kant en sloeg vervolgens met die ketting in mijn richting. Ik voelde dat die ketting mij tot twee keer toe raakte. Een keer op mijn voorhoofd. Op mijn voorhoofd is letsel te zien.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 5 oktober 2022, opgenomenop pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[getuige] :
Ik ben in dienst bij [bedrijf] te Hoogeveen. Op 29 september 2022 had ik dienst en bevond ik mij in de shop van het tankstation. Op een gegeven moment hoorde ik een harde knal. Ik keek naar buiten en zag daar een grijze auto tegen de pui staan van de shop. De schade is aanzienlijk.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen
d.d. 29 september 2022, opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik kreeg het verzoek filmpjes veilig te stellen en uit te werken. Ik heb de filmpjes voorzien van de namen: Beelden [bedrijf] en beelden fidom2.
Beelden [bedrijf]
Ik zie dat er een kleine zwarte auto aan komt rijden en parkeert aan de zijkant van het terrein van het tankstation. Ik zie dat er vervolgens een persoon bij de auto vandaan komt lopen en loopt in de richting van het tankstation. Ik zie dat er vervolgens een grijze Volkswagen Golf aan komt rijden met een verhoogde snelheid. Ik zie dat deze auto recht op de eerder genoemde persoon afrijdt. Ik zie dat de auto vervolgens met de voorzijde hard tegen het gebouw aanrijdt en de persoon die op die plek liep opzij sprong.
Vervolgens zie ik dat de bestuurder van de Golf weer naar zijn auto toe loopt. Ik zie dat hij naar de bijrijders portier gaat en deze opent. Dat de man vervolgens bukt, mogelijk om iets uit de auto te pakken. Ik zie vervolgens dat de bestuurder van de Golf weer naar de kleine zwarte auto toe loopt en de bestuurdersportier opent en voorover buigt.
Beelden fidom2
Ik zie dat de bestuurder van de Golf twee keer een slaande beweging maakt in de kleine zwarte auto.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 oktober 2022,opgenomen op pagina 53 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op een screenshot is te zien dat er een grijs/zilverkleurig voertuig vanaf de Hoofdstraat te Hoogeveen komt rijden. Even later is te zien dat hetzelfde zilverkleurige voertuig gedraaid is. Te zien is dat het voertuig dwars de weg oversteekt in de richting van tankstation [bedrijf] . Op de bewegende beelden is te horen dat er een voertuig erg veel toeren maakt alsof er versneld wordt met een voertuig. Het meest aannemelijk is dat dit het zilvergrijze voertuig betreft. Op een screenshot is te zien dat het voertuig nu het fietspad dwars oversteekt. Op de bewegende beelden is daadwerkelijk te zien dat vanaf het moment dat het voertuig dwars de weg oversteekt, het voertuig daadwerkelijk in snelheid toeneemt.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal analyse van gereden snelheid aan dehand van camerabeelden d.d. 11 januari 2023, los gevoegd bij voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Gelet op de schade aan de personenauto en de gevel van het tankstation lag de snelheid van de personenauto ten tijde van de botsing met de gevel van het tankstation in de nabijheid van de 29,2 kilometer per uur.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 primair, 2 subsidiair en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 29 september 2022 te Hoogeveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een door verdachte bestuurde personenauto met aanmerkelijke snelheid, in de richting van die [slachtoffer] is gereden en is blijven rijden zonder zijn snelheid te minderen waardoor die [slachtoffer] opzij moest springen om een botsing met de door verdachte bestuurde personenauto te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 29 september 2022 te Hoogeveen [slachtoffer] heeft mishandeld door met een (ketting)slot tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan;
3.
hij op 29 september 2022 te Hoogeveen opzettelijk en wederrechtelijk een pui/muur, die geheel aan tankstation [bedrijf] toebehoorde, heeft vernield.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

primairpoging tot doodslag;
subsidiairmishandeling;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een andertoebehoort, vernielen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten 1 primair, 2 primair en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Ook vordert hij oplegging van een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met aangever en de ex-partner van verdachte. Daarnaast heeft de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid gevorderd van 6 maanden. De officier van justitie heeft in zijn strafeis rekening gehouden met de conclusie van de psycholoog dat het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate moet worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen, gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest van ruim 6 maanden met eventueel oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van psycholoog drs. B.Y. van Toorn en Reclassering Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een personenauto in te rijden op het slachtoffer, de vermeende nieuwe partner van zijn ex. Het slachtoffer kon de auto ontwijken door net op tijd opzij te springen. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij zijn auto heeft ingezet als wapen. De verdachte heeft daarbij niet alleen het slachtoffer in gevaar gebracht, maar ook gevaar veroorzaakt voor overig wegverkeer dat zich in de buurt bevond.
Vervolgens heeft verdachte hetzelfde slachtoffer mishandeld door hem met een ketting(slot) tegen het hoofd te slaan. Verdachte lijkt zijn emoties in het geheel niet in de hand te hebben gehad bij het zien van zijn ex-vriendin en haar vermeende vriend. Verdachte heeft met zijn gedragingen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer veroorzaakt, maar ook in de samenleving. Het geweld vond immers plaats op klaarlichte dag, bij een tankstation en onder toeziend oog van getuigen. Tot slot heeft verdachte een muur van het tankstation vernield door hier met zijn auto tegenaan te botsen waardoor aanzienlijke schade is ontstaan.
Deze feiten en met name de poging tot doodslag, rechtvaardigen de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
In straf verhogende zin heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor mishandeling en vernieling. Bovendien liep verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten in een proeftijd. De eerdere veroordelingen betroffen eveneens incidenten met zijn ex-vriendin.
De rechtbank heeft tevens de inhoud van het over verdachte opgestelde psychologische rapport van 13 februari 2023 in aanmerking genomen. De conclusie van dit rapport luidt dat bij verdachte sprake is van een aandachtstekortstoornis en van persoonlijkheidskenmerken die behoren tot het spectrum van de borderline persoonlijkheidsstoornis. Deze kenmerken komen in periodes van ontregeling en spanningen meer op de voorgrond te staan en gaan het gedrag in meer sterke mate bepalen. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde. Het handelen van verdachte is ingegeven geweest door een langdurige periode van steeds verder oplopende spanningen, overmatig hoog oplopende emoties, gripverlies, impulsiviteit en moeite om de gevolgen van zijn handelen te overzien. De spanningen werden mede veroorzaakt door de overtuiging van verdachte dat zijn ex-partner zijn kinderen verwaarloosde en door de aanwezigheid van aangever in het leven van zijn kinderen. De gedragsdeskundige heeft de rechtbank geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusie van het psychologisch rapport en maakt deze tot de hare. De rechtbank weegt daarom als straf verminderende omstandigheid mee dat de bewezenverklaarde feiten verdachte in verminderde mate moeten worden toegerekend.
De reclassering heeft op 27 februari 2023 een rapport opgesteld, waarin onder meer een inschatting is gemaakt van de kans op herhaling. Deze wordt door de reclassering als hoog-gemiddeld ingeschat en het risico op letselschade als hoog. Om deze risico’s in te perken heeft de reclassering een aantal bijzondere voorwaarden geadviseerd, gekoppeld aan een zo groot mogelijk substantieel voorwaardelijk strafdeel.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf van
20 maanden moet worden opgelegd, waarvan 11 maanden voorwaardelijk. Aan het voorwaardelijke deel zal een proeftijd van 3 jaar worden verbonden, alsmede de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Hoewel de rechtbank met betrekking tot feit 2 een minder zwaar delict bewezen acht, komt de rechtbank netto tot dezelfde onvoorwaardelijke gevangenisstraf als door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank heeft daarbij het strafblad van verdachte zwaar laten meewegen.
Daarnaast acht de rechtbank een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid geboden van
6 maanden, gelet op de ernst van de met een auto gepleegde poging tot doodslag en ter bescherming van de verkeersveiligheid.
Tot slot zal de rechtbank een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen, inhoudende een contactverbod gedurende de proeftijd met aangever en de ex-partner van verdachte.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 70,- ter vergoeding van materiële schade en € 1.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade moet worden toegewezen met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële schade, een kapotte zonnebril, dient nietontvankelijk te worden verklaard, nu niet is komen vast te staan dat het om een Ray-Ban zonnebril gaat, zoals de benadeelde partij heeft gesteld.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair, gelet op de primair bepleite vrijspraak, gesteld dat de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard dan wel moet worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden gematigd. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet vaststaat dat het om een Ray-Ban zonnebril gaat. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw onder meer aansluiting gezocht bij uitspraken van de rechtbank, waarin € 500,- werd toegekend.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair en
2 subsidiair bewezen verklaarde. De gestelde immateriële schade van € 1.500,- is onvoldoende gemotiveerd weersproken door de verdediging en komt de rechtbank ook overigens niet ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 29 september 2022. De door de benadeelde partij aangevoerde materiële schade (Ray-Ban zonnebril ad € 70,-) is onder meer onderbouwd met een foto waarop de benadeelde partij met een zonnebril staat afgebeeld. De rechtbank kan hieruit echter niet opmaken dat het om een Ray-Ban zonnebril gaat, omdat de merknaam niet op het rechter glas staat zoals gebruikelijk is bij dit merk. Ook is er geen aankoopbon overgelegd waaruit dit blijkt. Nu ook de verdediging deze schade gemotiveerd heeft weersproken, zal de rechtbank dit deel van de vordering afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf

Bij onherroepelijk vonnis van 16 december 2021 van de politierechter in de rechtbank NoordNederland is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 105 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op
31 december 2021. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 5 december 2022 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 287, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf van 20 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 11 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
3 jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich na zijn detentie meldt bij Reclassering Nederland nabij zijn toekomstigewoonplaats en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde zich gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodigvindt, laat behandelen door AFPN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
dat de veroordeelde zal meewerken aan ambulante begeleiding door de Zorgerije of eensoortgelijke instantie, te bepalen door de reclassering;
dat, indien de reclassering dat nodig vindt, de veroordeelde gedurende de gehele proeftijd ofzoveel korter als de reclassering nodig vindt, verblijft in een door de reclassering aangewezen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
dat de veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werken/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
dat de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om hetmiddelengebruik te beheersen, waarbij de reclassering urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) kan gebruiken voor de controle en bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Legt voorts op
de maatregelex artikel 38v Wetboek van Strafrecht dat de veroordeelde voor de duur van
3 jaarop geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met zijn ex-partner
[naam], geboren op 21 april 1995 - behalve wanneer er sprake is van strikt noodzakelijke afspraken met (hulp) verlenende instanties in verband met de kinderen - en met aangever
[slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1992.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Ten aanzien van de feiten 1 primair en 2 subsidiair
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 september 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 25 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.249238.21:

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de Rechtbank Noord-Nederland van 16 december 2021, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter, mr. M.E. Joha en mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 april 2023.
Mr. Van der Veen en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Proces-verbaal technisch onderzoek voertuig d.d. 19 december 2022, pagina 85 e.v. van het dossier.