Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair, 2 primair en 3.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Nadat verdachte doelbewust op aangever is ingereden, heeft verdachte met een kettingslot naar het hoofd van aangever gezwaaid en hem geslagen. Gelet op die uiterlijke verschijningsvorm had verdachte het volle opzet om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het hoofd is immers een kwetsbaar onderdeel van het lichaam en kettingsloten zijn zwaar, waarbij de slinger die je aan een dergelijke ketting kunt geven de impact vergroot. De officier van justitie acht daarom een poging tot zware mishandeling bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak van alle tenlastegelegde feiten bepleit. Subsidiair heeft zij betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1 primair en 2 primair.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte van meet af aan en consistent heeft verklaard dat hij het voertuig tot stilstand probeerde te brengen, maar dat dit niet lukte. Gelet hierop moet het voertuig technisch niet in orde zijn geweest, hetgeen iets zegt over het (voorwaardelijk) opzet van verdachte.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen dan verzoekt de raadsvrouw de rechtbank om de beslissing voorwaardelijk aan te houden en eerst nader technisch onderzoek te laten verrichten, specifiek gericht op de remvloeistof en de gevolgen voor de remmende werking van het voertuig onder dezelfde omstandigheden als de dag van het feit. Voor het geval de rechtbank dit verzoek af zou wijzen, heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd.
Vast staat dat verdachte met een aanmerkelijke snelheid aan kwam rijden, maar de auto niet tijdig tot stilstand kreeg. Hiermee kan -los van het feit dat aangever achteruit moest deinzen- niet worden bewezen dat verdachte op aangever is afgereden of ingereden met het (voorwaardelijk) opzet om aangever te doden of te raken. Verdachte heeft immers verklaard dat hij handelde in een opwelling en het was niet zo dat aangever al bij de muur stond toen verdachte daar tegenaan botste. Verdachte had ook nog op aangever in kunnen sturen toen hij naar achteren deinsde, maar dit heeft verdachte niet gedaan. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat verdachte voorwaardelijk opzet had, dan kan slechts het subsidiair ten laste gelegde worden bewezen. Met de door verdachte gereden snelheid kan immers niet worden vastgesteld dat aangever zou zijn komen te overlijden bij een botsing. Hier is in ieder geval geen onderzoek naar gedaan. Hierdoor heeft verdachte niet de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat aangever zou komen te overlijden dan wel dat hij willens en wetens deze kans heeft aanvaard.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever wilde slaan met de ketting, maar dat hij niet bij aangever kon komen, waardoor hij hem ook niet heeft kunnen raken. In de visie van verdachte strookt het bij aangever geconstateerde letsel ook niet met het letsel dat hij zou hebben als verdachte aangever daadwerkelijk met een zware ketting op zijn hoofd zou hebben geraakt.
Indien de rechtbank wel zou vaststellen dat verdachte aangever zou hebben mishandeld met de ketting, kan slechts tot een bewezenverklaring van een eenvoudige mishandeling worden gekomen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte noch opzettelijk noch wederrechtelijk heeft gehandeld. Verdachte kreeg het voertuig niet tot stilstand waardoor hij geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de ten laste gelegde vernieling.
Oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 3
Op grond van hierna opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank met betrekking tot feit 1 bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, het primair ten laste gelegde. Verdachte is, na de personenauto waarin hij reed te hebben gekeerd en dwars over een weg en fietspad te hebben gereden, met die auto op aangever ingereden met een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur. De rechtbank is van oordeel dat dit een aanmerkelijke kans op de dood van aangever met zich meebrengt. Als aangever niet achteruit was gesprongen, was hij bekneld geraakt tussen de gevel van het tankstation en de auto waarin verdachte reed, waarbij allerlei vitale organen hadden kunnen worden geraakt of bloedverlies had kunnen ontstaan. Uit het rijgedrag van verdachte maakt de rechtbank op dat verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever ook willens en wetens heeft aanvaard. Op de camerabeelden is weliswaar te zien dat de remlichten oplichten vlak voordat de auto tot stilstand komt tegen de gevel, maar verdachte heeft veel te laat geremd. Dit blijkt ook uit het feit dat hij vervolgens vol de gevel van het tankstation heeft geraakt.
De rechtbank acht een nader technisch onderzoek naar de auto niet nodig, nu er reeds een aantal remproeven is verricht
1waarbij ook rekening is gehouden met de remvloeistof. Hieruit blijkt dat er technisch gezien niets mis was met (de reminrichting van) de auto. De rechtbank wijst het door de raadsvrouw gedane voorwaardelijke verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak daarom af.
Gelet op de hierboven geschetste omstandigheden, acht de rechtbank tevens het voorwaardelijke opzet op vernieling van een pui/muur van het tankstation bewezen (feit 3).
Feit 2: vrijspraak poging zware mishandeling
De rechtbank acht feit 2 primair niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Gelet op de hierna opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangever met een ketting tegen het hoofd heeft geslagen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet vast te stellen dat aangever hierdoor zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen. De ketting waarmee verdachte heeft geslagen, is niet in beslag genomen en op de camerabeelden ook niet goed waarneembaar. Hierdoor kan de rechtbank niet vaststellen hoe zwaar de ketting is geweest en of deze was voorzien van een (massief) slot. Ook is niet vast te stellen met welke kracht verdachte heeft geslagen. De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wel bewezen.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.