De opgelegde maatregel
Bij arrest van 11 oktober 2018 heeft het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden de veroordeelde wegens onder meer het medeplegen van een poging tot doodslag, een woninginbraak en een overval op een supermarkt de PIJ-maatregel opgelegd. De maatregel is aangevangen op 7 januari 2019 en voor het laatst op 26 januari 2023 verlengd met drie maanden.
Verloop van het Scholings- en Trainingsprogramma (STP)
De veroordeelde verbleef tot de start van het Scholings- en Trainingsprogramma (STP) in de [instelling 1] . Het einddoel bij uitstroom was volgens informatie uit het verlengingsadvies d.d. 14 maart 2022 dat de veroordeelde richting een beschermde woonplek zou gaan.
In het verlengingsadvies van 21 december 2022 is opgenomen dat het de bedoeling is dat [instelling 2] een actievere rol op zich zal nemen bij de begeleiding van de veroordeelde en dat de ITB-er van de [instelling 1] minder op de voorgrond aanwezig zal zijn. Op 6 juli 2022 is het STP gestart.
De veroordeelde woonde sindsdien bij [instelling 3] , een beschermde woonvoorziening in Drachten.
Hij hield zich niet goed aan de gemaakte afspraken, zo kwam hij contactmomenten van de woonvoorziening niet na en ging niet naar de dagbesteding. De reclassering had geen zicht op zijn netwerk en bezigheden. Er volgden berispingen, een officiële waarschuwing en van 29 juli tot 18 augustus 2022 was de veroordeelde voor een time out in de [instelling 1] geplaatst. Dit wegens onder andere in korte tijd vier nachten ongeoorloofd afwezig te zijn geweest bij de woonvoorziening. Na de sanctioneringen was er weliswaar sprake van een opleving in het nakomen van de afspraken, maar dit was telkens van korte duur. Het STP van de veroordeelde bleef zich daarna kenmerken door het niet goed nakomen van de basisafspraken. Het opnieuw inzetten van een time out werd echter niet als opportuun beschouwd.
Op 16 november 2022 verhuisde de veroordeelde naar [instelling 3] in Leeuwarden. Als dagbesteding werd afgesproken dat hij doordeweeks in de middag klussen zou verrichten in een sportschool. De veroordeelde is regelmatig te vinden in de sportschool, maar niet op de afgesproken dagen en tijden. Hij houdt er zijn eigen structuur op na.
In het begin van de verhuizing naar Leeuwarden leek er sprake te zijn van een positieve ontwikkeling bij [instelling 3] . Hij hield zich aan de contactmomenten en tijden van thuiskomen. Er leek een klik te zijn met de begeleiding daar. Na een aantal weken was hij 's nachts wederom regelmatig ongeoorloofd afwezig. Na een ziekenhuisopname van de moeder van de veroordeelde eind januari 2023 is de veroordeelde verder uit beeld geraakt bij de woonvoorziening. De reclassering heeft regelmatig telefonisch contact met hem en spreekt hem wekelijks fysiek. Op 8 maart 2023 vond er een evaluatie met alle ketenpartners plaats waarin geconstateerd werd dat het verblijf bij [instelling 3] op deze manier niet voortgezet kan worden. De veroordeelde stelt zich niet begeleidbaar op en verblijft fysiek bijna niet meer binnen de woonvoorziening. Hij zegt zich niet aan de basisafspraken te kunnen/willen houden (dagelijks contactmoment en om 24.00 uur thuis zijn). Na bespreking in het TCO (tbs/pij casuïstiek overleg van de drie reclasseringsorganisaties) is besloten om te onderzoeken of wonen bij zijn broer een optie zou kunnen zijn. Hier verblijft ook zijn hond die erg belangrijk voor hem is. De uitkomst van dit onderzoek is ten tijde van de behandeling van de vordering door de rechtbank niet duidelijk.
Reclasseringsadvies 31 maart 2023
De reclassering heeft sinds de start van het STP op 6 juli 2022 contact met de veroordeelde. Er is sprake van wantrouwen richting de reclassering. Hij geeft aan zich beperkt te voelen door alle voorwaarden en afspraken en niet te snappen waarom hij hier aan mee moet werken. Voor zijn gevoel is hij een vrij man, omdat hij niet meer in de [instelling 1] verblijft. Het STP gaat met vallen en opstaan en de reclassering heeft de veroordeelde meerdere keren aan moeten spreken op het nakomen van de afspraken. Dit had telkens maar een kortdurend effect.
Gezien de problematiek van veroordeelde (licht verstandelijke beperking, pro criminele attitude, wantrouwen, beperkte copingvaardigheden) schat de reclassering de kans op recidive als hoog in. Qua risicomanagement vindt de reclassering een 24-uurs begeleide woonvoorziening, een gestructureerde dagbesteding, inzicht geven in netwerk, middelengebruik en financiën en reclasseringstoezicht geïndiceerd. Gezien de problematiek en het verloop van het STP moet de reclassering concluderen dat dit echter niet haalbaar is. In de praktijk is gebleken dat de veroordeelde zich niet conformeert aan de gestelde voorwaarden waardoor dit niet uitvoerbaar is.
Binnen het kader van de (voorwaardelijke beëindiging van de) PIJ-maatregel wordt niet verwacht dat het risico op recidive verminderd kan worden.
Bij overtreden van eventuele voorwaarden is er nauwelijks een stok achter de deur, omdat hij niet gevoelig lijkt te zijn voor sancties. Door zijn gebrek aan inzicht en probleembesef begrijpt de veroordeelde eventuele voorwaarden onvoldoende en zal hem dat eerder frustreren. Bij een zo ‘kaal mogelijk’ toezicht zal er enig zicht op en contact met hem zijn. Dit lijkt het hoogst haalbare te zijn. De reclassering adviseert bijzondere voorwaarden op te leggen, in de vorm van een reclasseringstoezicht. Mocht de rechtbank toch meer willen toevoegen dan adviseert de reclassering om als bijzondere voorwaarden op te leggen indien geïndiceerd door de reclassering, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en ambulante behandeling. De reclassering voegt toe dat de veroordeelde een indicatie heeft op grond van de Wet Langdurige Zorg, op grond waarvan het inzetten van hulp te allen tijde mogelijk is.
Het advies van de inrichting van 1 maart 2003
Op basis van de ontwikkelingen binnen het STP van de veroordeelde en de minimale pedagogische beïnvloedbaarheid wordt door de instelling een voorwaardelijke beëindiging geadviseerd. Hierbij wordt opgemerkt dat bij een eventuele terugplaatsing, het wenselijk is dat de veroordeelde tijdelijk in een PI wordt geplaatst op een afdeling voor bijzondere zorg.
Toelichting door de deskundige van de inrichting
De deskundige mevr. B. Zuure heeft tijdens de terechtzitting van 6 april 2023 het advies van de inrichting nader toegelicht. Deze toelichting houdt -zakelijk weergegeven- in:
Bij de veroordeelde is sprake van een gebrek aan inzicht en probleembesef. Er zal bij hem geen gedragsverandering meer optreden. De woonplek is een ingewikkeld punt. De reclassering en de [instelling 1] vinden het belangrijk dat de veroordeelde een fijne woonplek heeft waar hij veilig is en waar mensen aanwezig zijn die hem kunnen steunen. De veroordeelde is echter niet ontvankelijk voor deze manier van hulp. De veroordeelde had bij [instelling 3] in Leeuwarden een eigen leven op kunnen bouwen. Dat is echter mislukt en nu komt het wonen bij familie weer ter sprake. Een optie zou kunnen zijn dat nader wordt onderzocht of de veroordeelde daadwerkelijk bij zijn familie kan wonen. Als de veroordeelde niet bij zijn familie kan wonen en hij niet terug kan naar [instelling 3] , zal hij in het slechtste geval weer in een zorgkader van maatschappelijke opvang terechtkomen. Als hij geen plek heeft om te wonen, komt een terugmelding naar de [instelling 1] . Vervolgens moet er dan gewacht worden op een woonplek en dat kan maanden duren. Er zal in ieder geval sprake zijn van een toezichtkader door de reclassering en financiële hulp in de vorm van bewindvoering.
Ook nu de woonsituatie van de veroordeelde niet stabiel is, blijft de inrichting erbij dat een verdere verlenging van de maatregel niet in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de veroordeelde.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij zijn vordering tot verlenging van de
PIJ-maatregel met zes maanden. Hij heeft daarbij aangevoerd dat de reclassering de recidivekans groot acht. Er moet nog worden onderzocht waar de veroordeelde kan wonen. Een voorwaardelijke beëindiging is niet in het belang van de veroordeelde. Dat hij niet langer pedagogisch beïnvloedbaar is betekent niet zonder meer dat een verlenging van de maatregel niet langer in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de veroordeelde. Nu sprake is van een zorgelijk vooruitzicht, is er geen andere mogelijkheid dan een verlenging van de PIJ-maatregel voor de duur van zes maanden.
Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman
De veroordeelde en zijn raadsman hebben zich verzet tegen een verlenging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De raadsman heeft dit standpunt als volgt toegelicht:
De veroordeelde is uitbehandeld. De reclassering heeft aangegeven dat de kans op recidive hoog is, maar het is onduidelijk waarop die constatering gebaseerd is. Tijdens de duur van het STP zijn er geen verdenkingen ontstaan dat de veroordeelde zich schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten. Tijdens de vorige zitting is bepaald dat de reclassering voorwaarden moet opstellen. Die voorwaarden ontbreken en er is niemand van de reclassering verschenen om een toelichting gegeven. Gelet op twee eerdere rapporten, bepleit ik een voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel met minimale voorwaarden. Als de veroordeelde toch in aanraking komt met de politie of justitie, weet hij dat hij in een ander kader terechtkomt. Het is bovendien onduidelijk wat het doel van een eventuele verlenging is nu de officier van justitie daar niets over gezegd heeft. De situatie zal over zes maanden niet anders zijn dan nu. Dit is het moment om de veroordeelde het voordeel van de twijfel te geven en de kans om te laten zien dat hij het kan.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 6:6:31 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 77s lid 1 sub b en c van het Wetboek van Strafrecht kan een PIJ-maatregel -voor zover hier van belang-slechts verlengd worden indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verlenging van die maatregel eist en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de veroordeelde. Aan beide voorwaarden moet worden voldaan om tot een verlenging van de maatregel te kunnen komen.
De rechtbank stelt op grond van de informatie van de reclassering en de [instelling 1] vast dat de voorgenomen invulling van het STP door middel van beschermd wonen en dagbesteding in combinatie met hulpverlening voor de veroordeelde, niet geslaagd is. Immers, de veroordeelde verblijft niet langer bij [instelling 3] en houdt zich niet aan de afspraken met betrekking tot dagbesteding. Wel is het gelukt om bewindvoering te organiseren en vindt er wekelijks contact met de reclassering plaats.
Het is de rechtbank niet duidelijk waarom de door de [instelling 1] gewenste betrokkenheid van [instelling 2] , een instantie met forensische kennis, niet van de grond gekomen is. Ook is op dit moment niet volledig duidelijk of de veroordeelde bij zijn broer kan wonen, zoals hij wenst, en of hiermee voldoende kan worden voorzien in de zorg die de veroordeelde volgens de deskundigen vanwege zijn stoornis nodig heeft.
Het teleurstellend verloop van het STP vindt naar het oordeel van de rechtbank voor een deel zijn oorsprong in de problematiek van de veroordeelde, waardoor hij niet in staat is gebleken te profiteren van de geboden hulp binnen het STP en onvoldoende pedagogisch beïnvloedbaar is. Daarnaast heeft de invulling van het STP naar het oordeel van de rechtbank ook een rol gespeeld. Tegen de wens en het advies van de [instelling 1] in, is [instelling 2] onvoldoende betrokken bij het traject zonder dat dit verder is bijgestuurd door de [instelling 1] en de reclassering. Daarnaast beschouwt de rechtbank het als een gemiste kans dat [instelling 3] , in strijd met het advies van de [instelling 1] , niet eerst heeft ingezet op een goede relatie met veroordeelde, maar aanstuurde op het volgen van regels, hetgeen niet past bij de manier waarop de veroordeelde begeleidbaar is. Eén en ander heeft geleid tot een situatie waarin de veroordeelde alleen nog reclasseringstoezicht en bewindvoering heeft, terwijl op grond van zijn problematiek uitgebreide hulpverlening noodzakelijk wordt geacht door de deskundigen. Tegelijkertijd is op grond van het verloop van het STP en van de houding van de veroordeelde heel duidelijk dat hij niet openstaat voor verplichte hulpverlening en zelf de noodzaak van beschermd wonen en begeleiding niet inziet.
De veroordeelde, die inmiddels 26 jaar oud is, trekt volledig zijn eigen plan en het valt niet te verwachten dat hij op enige wijze beïnvloedbaar is.
Uit de informatie van de deskundigen blijkt verder dat het opleggen van verplichte kaders op geen enkele manier zal kunnen bijdragen aan het terugdringen van de kans op recidive en dat het stellen van bijzondere voorwaarden anders dan reclasseringstoezicht een schijnveiligheid creërt.
De rechtbank kan op grond van de beschikbare informatie van de deskundigen niet anders dan de vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel afwijzen, waardoor de voorwaardelijke beëindiging daarvan ingaat, omdat verlenging van de maatregel op geen enkele wijze een bijdrage kan leveren aan een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de veroordeelde.
Bij de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel gelden van rechtswege op grond van artikel 77ta, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht de hierna te noemen algemene voorwaarden. De rechtbank vindt het belangrijk dat er zicht wordt gehouden op de veroordeelde en dat met hem contact wordt gehouden. Het is daarvoor noodzakelijk dat naast de algemene voorwaarden ook de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden ter zake het meewerken aan reclasseringstoezicht zullen gelden. Daarnaast vindt de rechtbank het noodzakelijk dat de reclassering de mogelijkheid wordt gegeven -wanneer zij daarvoor ruimte zien- de veroordeelde de benodigde ondersteuning bij zijn verdere terugkeer in de samenleving te bieden. De bijzondere voorwaarden ten aanzien van begeleid wonen of maatschappelijke opvang en ambulante begeleiding (indien
geïndiceerd door de reclassering) zullen daarom ook gelden. Op grond van artikel 6:6:32, lid 3, onder a van het Wetboek van Strafvordering zullen deze als bijzondere voorwaarden worden gesteld.