ECLI:NL:RBNNE:2023:1632

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
187263
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van zorgregeling en alimentatie in echtscheidingszaak met minderjarige betrokkenheid

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 13 april 2023 een beschikking gegeven in een echtscheidingszaak tussen een man en een vrouw, waarbij de zorgregeling voor hun minderjarige dochter [naam 1] en de alimentatieverplichtingen van de man aan de vrouw aan de orde zijn. De man verzoekt om wijziging van de zorgregeling en de alimentatie, terwijl de vrouw verweer voert en zelfstandig verzoeken indient. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw in 2015 zijn gescheiden en dat de man inmiddels een geregistreerd partnerschap heeft met een nieuwe partner. De rechtbank heeft de zorgen van de man over de omgang met [naam 1] gehoord, evenals de bezorgdheid van de vrouw over de emotionele toestand van het kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en heeft een traject voor ouderschapsmediation voorgesteld. De rechtbank heeft besloten om de zorgregeling voorlopig vast te stellen en de alimentatie van de man aan de vrouw op nihil te stellen, omdat de vrouw in staat wordt geacht om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar een pro forma datum voor verdere beoordeling van de zorgregeling en alimentatie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/187263 / FA RK 22-2266
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 13 april 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. C.M. de Jonge, kantoorhoudende te Emmen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. A. van der Welle, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 16 december 2022;
- het verweerschrift van de vrouw, ingekomen op 17 februari 2023;
- een brief van de man met productie 15 tot en met 18, ingekomen op 17 februari 2023;
- een F9-formulier met bijlage van de vrouw, ingekomen op 20 februari 2023;
- een brief met bijlage van de vrouw, ingekomen op 24 februari 2023;
- een brief met bijlage van de man, ingekomen op 24 februari 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 februari 2023. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door mr. De Jonge;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Van der Welle;
- mevrouw De Jong, namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK).
1.3.
De minderjarige [naam 1] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de verzoeken over de omgang. Ze heeft op 24 februari 2023 met de kinderrechter gesproken.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn gehuwd geweest. De echtscheidingsbeschikking van 25 maart 2015 van deze rechtbank is op 17 april 2015 ingeschreven in het register van de burgerlijke stand.
2.2.
De man en de vrouw zijn de ouders van [naam 1], geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats].
2.3.
[naam 1] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw.
2.4.
De man is op 3 augustus 2020 een geregistreerd partnerschap aangegaan met [nieuwe partner] (hierna: [nieuwe partner]).
2.5.
De man heeft met [nieuwe partner] twee kinderen:
- [naam 2], geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats];
- [naam 3], geboren op [geboortedatum] 2022 in [geboorteplaats].
2.6.
Bij de beschikking van 25 maart 2015 van deze rechtbank is bepaald dat het aangehechte ouderschapsplan onderdeel uitmaakt van de beschikking. Partijen waren in het ouderschapsplan een zorgregeling overeengekomen die aansloot bij de man zijn werk in de offshore op dat moment. Sinds 2018 werkt de man niet meer in de offshore en hebben partijen de regeling gewijzigd in een weekendregeling.
2.7.
Bij de beschikking van 30 augustus 2016 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het hof bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam 1] € 324,- per maand dient te betalen. Bij diezelfde beschikking heeft het hof bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 681,- per maand dient te betalen.

3.Het geschil

3.1.
De man verzoekt, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. dat de beschikking van 25 maart 2015 van deze rechtbank wordt gewijzigd in die zin dat de in het ouderschapsplan vastgelegde zorgregeling, voor wat betreft de reguliere omgang, zodanig wordt gewijzigd dat [naam 1] een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot zondagmiddag bij de man verblijft, waarbij de vrouw brengt en de man terugbrengt;
II. dat de beschikking van 30 augustus 2016 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wordt gewijzigd in die zin dat met ingang van de datum van indiening van dit verzoekschrift de door de man ten behoeve van de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud
primairop nihil zal worden gesteld dan wel
subsidiairzal worden gelimiteerd tot een periode van 7 jaar en 8 maanden,
meer subsidiairzal worden vastgesteld op een bedrag dat de rechtbank redelijk en billijk zal oordelen;
III. dat de beschikking van 30 augustus 2016 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wordt gewijzigd in die zin dat met ingang van de datum van indiening van dit verzoekschrift de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam 1] zal worden gewijzigd in een bedrag van € 90,- per maand, althans in een bedrag dat de rechtbank redelijk en billijk zal oordelen.
3.2.
De vrouw voert verweer, strekkende tot afwijzing van de verzoeken van de man. De vrouw verzoekt - na wijziging -, bij wijze van zelfstandig verzoek, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de zorgregeling vastgesteld bij de beschikking van 25 maart 2015 van deze rechtbank wordt gewijzigd inhoudende dat er geen vaste zorgregeling tussen de man en [naam 1] zal gelden, althans een zorgregeling van eenmaal per twee weken van zaterdagmiddag 16.00 uur tot zondagmiddag 14.00 uur, waarbij het wisselmoment in Oosterwolde zal plaatsvinden, althans een zorgregeling in goede justitie te bepalen;
II. te bepalen dat de kinderalimentatie vastgesteld bij beschikking van 30 augustus 2016 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wordt gewijzigd, inhoudende dat de man voortaan met een bedrag van € 425,- per maand gaat bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam 1], telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
III. te bepalen dat de bijdrage in de kosten van de vrouw haar levensonderhoud zoals vastgesteld beschikking van 30 augustus 2016 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wordt gewijzigd, inhoudende dat de man voortaan met een bedrag van € 850,- per maand (bruto) gaat bijdragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen.

4.De beoordeling

Omgang
4.1.
De man maakt zich zorgen om [naam 1], ze heeft weinig sociale contacten en zondert zich af. De omgang verloopt steeds moeizamer en door de onderbrekingen wordt de drempel voor [naam 1] steeds hoger. De man heeft er begrip voor dat [naam 1] moet wennen aan de veranderingen in zijn gezin, maar het is juist heel fijn voor haar om een broertje en zusje te hebben. Hij heeft er ook begrip voor dat [naam 1] zelf keuzes wil maken maar het niet of nauwelijks hebben van contact zal schadelijk voor haar zijn. De man heeft er zelf veel last van dat hij zo weinig contact met haar heeft. De communicatie met de vrouw verloopt moeizaam. De man voelt zich buiten spel gezet door de vrouw.
4.2.
De vrouw is van mening dat [naam 1] geen omgang met de man wil, omdat ze zich niet prettig bij hem voelt. Er zijn veel veranderingen in de situatie bij de man geweest en volgens de vrouw heeft [naam 1] niet de tijd gekregen om daaraan te wennen. De man heeft hier weinig begrip voor. [naam 1] heeft hier veel last van en is hiervoor naar een psycholoog geweest. Er is vijf maanden geen omgang geweest, omdat [naam 1] niet meer wilde. De vrouw is van mening dat het opleggen van omgang de situatie erger gaat maken, ze wil liever een flexibele regeling en zal omgang altijd stimuleren. De vrouw probeert wel met de man te overleggen, maar ze heeft het gevoel dat hij haar niet respecteert als moeder en er niet naar haar wordt geluisterd.
4.3.
Volgens de RvdK moeten de man en de vrouw aan de slag om de onderlinge verhouding en communicatie te verbeteren. Bij zowel de man als de vrouw spelen dingen die nog verwerkt moeten worden. Door die slechte onderlinge verhouding zit [naam 1] in een loyaliteitsconflict, wat erger wordt doordat partijen dingen via haar spelen of vragen. Ze voelt zich snel onder druk gezet. Daarom is het belangrijk dat de man voorzichtig is in het contact met haar. De RvdK adviseert partijen om advies te vragen hoe ze moeten omgaan met een kind in een loyaliteitsconflict. Het is heel belangrijk om zowel verbaal als non verbaal positief over de andere ouder te zijn. Daar moeten partijen aan gaan werken. De RvdK is van mening dat [naam 1] gestimuleerd moet worden om naar de man toe te gaan. Het is belangrijk om haar te ondersteunen om dingen door te zetten en lastige dingen niet uit de weg te gaan. De RvdK adviseert herstart van de omgang met een korte opbouw van twee keer een weekend met één overnachting en vervolgens een weekendregeling met twee overnachtingen.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen bereid gebleken deel te nemen aan het traject ouderschapsmediation bij het Kenniscentrum Kind & Echtscheiding van Jeugdhulp Friesland (KKE). Daarnaast wensen partijen [naam 1] aan te melden voor het traject coaching voor kinderen in echtscheidingssituaties bij het KKE. De rechtbank oordeelt dat dit in het belang van [naam 1] is en zal, conform hetgeen partijen daarover op de mondelinge behandeling hebben aangegeven, de beslissing over de zorgregeling daartoe aanhouden. De rechtbank heeft partijen en [naam 1] bij proces-verbaal verwezen naar het hulpverleningstraject en dit gestuurd naar het centraal meldpunt echtscheidingshulpverlening van de provincie Friesland.
4.5.
De rechtbank zal een afschrift van deze beschikking naar het KKE sturen.
4.6.
De rechtbank verzoekt het KKE om uiterlijk op de na te melden pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank de stand van zaken (met daarin opgenomen de verwachte einddatum van het hulpverleningstraject) dan wel de eindrapportage over het verloop van voormeld hulpverleningstraject bij de rechtbank in te dienen.
4.7.
Indien het hulpverleningstraject niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het KKE de eindrapportage tevens tegelijkertijd te zenden naar de RvdK, voorzien van een afschrift van deze verwijzingsbeschikking van de rechtbank. Aan de hand van de eindrapportage van het KKE zal de RvdK dienen te bezien of nader onderzoek geïndiceerd is. Alsdan wordt de RvdK verzocht binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage van het KKE de rechtbank hierover te informeren en, indien de RvdK (nader) onderzoek noodzakelijk acht, dit te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport in te dienen, vergezeld van een advies, alsmede de rechtbank te berichten binnen welke termijn dat rapport kan worden verwacht.
4.8.
De onderhavige beschikking geldt reeds als opdracht aan de RvdK om een (nader) onderzoek te verrichten naar de zorgregeling indien het traject niet positief wordt afgesloten én de RvdK dat (nadere) onderzoek noodzakelijk acht.
4.9.
Het hiervoor overwogene is op de mondelinge behandeling met partijen besproken en heeft de instemming van partijen.
4.10.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de voorlopige omgang. Tijdens het KKE traject zullen partijen in gesprek gaan over de definitieve zorgregeling. Partijen zijn overeengekomen dat [naam 1] van zaterdagochtend 11 maart tot zondagnamiddag 12 maart bij de man verblijft. Vervolgens zal ze van zaterdagochtend 25 maart tot zondagnamiddag 26 maart bij de man verblijven. Hierna zal er een weekend regeling gelden waarbij [naam 1] om de week van vrijdagmiddag tot zondagnamiddag bij de man verblijft. Voorlopig zal de overdracht plaatsvinden in Oosterwolde, maar partijen zullen het halen en brengen verder bespreken bij het KKE.
Kinderalimentatie
ontvankelijkheid
4.11.
Ingevolge artikel 1:401 Burgerlijk Wetboek kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
4.12.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW. De man heeft nog twee kinderen gekregen en de vrouw is gaan werken. Op grond daarvan is hij ontvankelijk in zijn verzoek. De rechtbank zal hierna beoordelen of sprake is van een wijziging van omstandigheden die relevant is, in die zin dat die een wijziging van de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie rechtvaardigt.
ingangsdatum
4.13.
In afwijking van de gebruikelijke ingangsdatum, de datum van indiening van het verzoekschrift, zal de rechtbank om pragmatische redenen aansluiten bij de ingangsdatum van de partneralimentatie, 1 januari 2023.
behoefte
4.14.
Partijen hebben tijdens de zitting overeenstemming bereikt over de behoefte van [naam 1], een bedrag van € 497,- per maand (geïndexeerd naar 2022). De rechtbank zal, nu de rechtbank als ingangsdatum 1 januari 2023 hanteert, deze behoefte indexeren naar een bedrag € 514,- per maand in 2023. Ook over de behoefte van [naam 2] en [naam 3] zijn partijen het in beginsel eens, een bedrag van € 1.386,- per maand voor [naam 2] en [naam 3] gezamenlijk. De man heeft tijdens de zitting gesteld dat de kosten van de kinderopvang van [naam 2] en [naam 3] behoefte verhogend zijn. De vrouw betwist dat. De rechtbank overweegt dat de kosten voor de kinderopvang in de tabelbedragen zijn begrepen. Alleen wanneer bepaalde extra kosten zo uitzonderlijk zijn dat deze niet begrepen kunnen zijn in de standaardbedragen voor de kosten van kinderen kan dit tot een correctie leiden. De rechtbank is van oordeel dat de kosten van de kinderopvang voor [naam 2] en [naam 3] niet uitzonderlijk hoog zijn, het is een uurtarief dat gebruikelijk is in de kinderopvang. De man en mevrouw [nieuwe partner] krijg ongeveer twee/derde van de kosten terug in de vorm van kinderopvangtoeslag. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van kosten die niet of onvoldoende in de gehanteerde kosten van kinderen zijn verdisconteerd en die niet te compenseren zijn met andere uitgavenposten, zoals bedoeld in paragraaf 3.1. onder d. in het rapport alimentatienormen (Tremarapport). De rechtbank zal daarom het bedrag van € 1.386,- per maand hanteren als gezamenlijke behoefte voor [naam 2] en [naam 3].
draagkracht man
4.15.
De man zijn jaarinkomen bedraagt volgens de jaaropgaaf 2022 € 72.849,-. Hieruit volgt een netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van de man van € 4.135,- per maand. De man en [nieuwe partner] ontvangen naast hun inkomen uit arbeid huurinkomsten. Ze verhuren een woning in Groningen. Volgens de aangifte inkomstenbelasting (hierna: IB) 2021 waren de huurinkomsten € 8.520,- in dat jaar. De vrouw stelt dat de werkelijke huurinkomsten hoger zijn, namelijk € 12.000,- per jaar. Dit heeft zij echter niet onderbouwd. De man betwist dat de inkomsten uit de verhuur zijn inkomen verhoogt. Tegenover de huurinkomsten staan namelijk de hypotheeklasten, de gemeentelijke lasten, de waterschapslasten en de kosten voor het onderhoud. Per saldo blijft er daardoor niets over. De rechtbank overweegt dat de man heeft nagelaten inzichtelijk te maken wat zijn werkelijke huurinkomsten zijn en hoe hoog de lasten voor de verhuurde woning zijn. Tijdens de zitting heeft de man aangegeven dat de huur inmiddels € 750,- bedraagt, maar er is geen huurovereenkomst ingediend. Uit de aangifte IB blijkt wel dat er een hypotheek op de woning rust maar het is niet duidelijk wat de rentelasten zijn. Het ligt op de man zijn weg om duidelijkheid te verschaffen over genoemde lasten. Bij gebrek aan wetenschap en onderbouwing schat de rechtbank in redelijkheid dat er netto € 150,- per maand overblijft van de huurinkomsten. De rechtbank zal dit bedrag over de man en mevrouw [nieuwe partner] verdelen als extra inkomsten. Hieruit volgt een draagkracht van € 1.204,- per maand van de man (bijlage 1, Draagkracht [verzoeker]).
draagkracht [nieuwe partner]
4.16.
haar jaarinkomen bedraagt volgens de jaaropgaaf 2022 € 30.678,-. Hieruit volgt een NBI van [nieuwe partner] van € 2.530,- per maand. Daarnaast zal de rechtbank rekening houden met de helft van de huurinkomsten, € 75,- per maand. Hieruit volgt een draagkracht van € 417,- per maand (bijlage 2, draagkracht [nieuwe partner]).
draagkracht vrouw
4.17.
De vrouw haar jaarinkomen bedraagt volgens de jaaropgaaf 2022 € 14.711,-. Het kindgebonden budget in 2023 bedraagt € 5.768,-. Hieruit volgt een NBI van € 1.682,- per maand. De vrouw heeft een studieschuld waar zij € 31,- per maand op aflost. Volgens de vrouw bestond de schuld al tijdens het huwelijk van partijen en heeft het hof daar in de beschikking van 30 augustus 2016 rekening mee gehouden. De man heeft tijdens de zitting bevestigd dat de studieschuld ten tijde van het huwelijk bestond. De rechtbank zal daarom rekening houden met € 31,- per maand als extra lasten van de vrouw. De vrouw haar draagkracht bedraagt € 21,- per maand (bijlage 3, draagkracht [verweerster]).
zorgkorting
4.18.
Gelet op de voorlopige zorgregeling waarbij nog geen afspraken zijn gemaakt over de vakanties, zal de rechtbank rekenen met een zorgkorting van 15%, oftewel € 77,- per maand.
koppeling behoefte en draagkracht
4.19.
De behoefte van [naam 1] bedraagt € 514,- per maand. Rekening houdend met de behoefte van [naam 2] en [naam 3] en de draagkracht van [nieuwe partner], bedraagt de draagkracht van de man voor [naam 1] € 326,- per maand. De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt € 347,-. De behoefte van [naam 1] is dus groter dan de gezamenlijke draagkracht van partijen. Er is sprake van een tekort van € 167,- per maand. Nu het tekort aan gezamenlijke draagkracht twee keer zo groot is als de zorgkorting waar de man recht op heeft, dient de man het volledige bedrag van zijn draagkracht bij te dragen. Hierdoor wordt het tekort om in de behoefte van [naam 1] te voorzien over beide ouders verdeeld. De man kan dus niet zijn zorgkorting verzilveren (bijlage 4, berekening en verdeling van de kosten van de kinderen).
conclusie
De rechtbank zal bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2023 voorlopig - dat wil zeggen totdat partijen nadere afspraken hebben gemaakt of een nadere rechterlijke beslissing van kracht wordt - aan de vrouw een bedrag van € 326,- per maand dient te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam 1].
Partneralimentatie
ontvankelijkheid
4.20.
Ingevolge artikel 1:401 Burgerlijk Wetboek kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
4.21.
De man heeft zich gelijk als bij de kinderalimentatie op het standpunt gesteld dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW. Op grond daarvan is hij ontvankelijk in zijn verzoek. De rechtbank zal hierna beoordelen of sprake is van een wijziging van omstandigheden die relevant is, in die zin dat die een wijziging van de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie rechtvaardigt.
ingangsdatum
4.22.
De Expertgroep Alimentatie adviseert in haar rapport de nieuwe aanbevelingen voor de partneralimentatie toe te passen in zaken die na 1 januari 2023 op zitting zijn behandeld en waarbij de ingangsdatum op of na 1 januari 2023 ligt. Gelet op de korte periode tussen de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 16 december 2022 en 1 januari 2023, ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat het wijzigingsverzoek wordt beoordeeld per de datum indiening verzoekschrift. De rechtbank zal 1 januari 2023 als ingangsdatum hanteren voor een mogelijke wijziging zodat de nieuwe aanbevelingen voor de partneralimentatie worden toegepast.
behoefte
4.23.
Partijen zijn het eens over de behoefte van de vrouw, geïndexeerd naar 2023 bedraagt die € 1.910,- per maand.
behoeftigheid
4.24.
De man heeft primair betoogd de vrouw met ingang van de datum van indiening van het verzoek zelf in staat is in haar behoefte te voorzien. Daarom zal de rechtbank dit als eerste beoordelen.
4.25.
De vrouw is bezig met de PABO aan de Hogeschool Windesheim te Zwolle. Daarnaast werkt ze vier dagen per week van 11.00 tot 17.00 uur als onderwijsondersteuner op een middelbare school. Zoals blijkt uit de aangehechte draagkrachtberekening heeft de vrouw voor de partneralimentatie een NBI van € 1.202,- per maand (bijlage 5, draagkracht [verweerster] partneralimentatie). De vrouw heeft daarom een aanvullende behoefte van
(€ 1.910,- - € 1.202,-) € 708,- netto per maand.
4.26.
De man stelt dat de vrouw in haar eigen behoefte kan voorzien. Ze is 36 jaar en er zijn geen belemmeringen waardoor zij niet een baan kan zoeken waarmee ze voldoende inkomen kan verwerven om in haar eigen onderhoud te voorzien. De vrouw heeft niet aangetoond dat zij zich daarvoor heeft ingespannen. De vrouw staat al heel lang ingeschreven voor de PABO en de man is van mening dat dit geen reden is om niet aan haar inspanningsverplichting te voldoen. Daarnaast heeft de man het vermoeden dat de vrouw extra inkomsten heeft en vermogen.
4.27.
De vrouw erkent dat ze al in 2010 is gestart met de PABO, maar ze heeft vertraging opgelopen door een burn-out en de corona-pandemie. Naast haar werk en opleiding heeft zij de zorg voor [naam 1]. De vrouw is zich er van bewust dat haar inkomen vrij laag is maar ze heeft wel haar best gedaan om een hoger inkomen te verwerven. Haar huidige werk sluit aan bij haar opleiding en een baan buiten het onderwijs zal bovendien weer voor studievertraging zorgen. De vrouw moet nog 45 punten halen en hoopt binnen negen maanden klaar te zijn met haar opleiding, aldus haar advocaat. De vrouw heeft zelf ter zitting aangegeven dat zij verwacht nog 1,5 jaar nodig te hebben om de studie af te ronden. De vrouw verwacht dat haar inkomen zal stijgen zodra ze is afgestudeerd. De vrouw betwist dat ze nog andere inkomsten of vermogen heeft.
4.28.
De rechtbank overweegt dat bij de vaststelling van de behoeftigheid van de vrouw, gelet op het bepaalde in artikel 1:157 BW, dient te worden beoordeeld of de vrouw over voldoende inkomsten beschikt om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en, wanneer dat niet zo is, of zij zich deze in redelijkheid ook niet kan verwerven. Van de vrouw mag worden verwacht dat zij zich maximaal inzet om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Uit hetgeen de vrouw hierover heeft verklaard, is onvoldoende gebleken dat de vrouw inspanningen heeft verricht om volledig of voor een groter deel dan nu in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De vrouw kiest er voor om haar opleiding af te ronden en daarbij beperkt te werken tegen een laag inkomen, omdat deze functie bij haar opleiding past. Dat de vrouw de zorg heeft voor [naam 1] is, hoezeer ook begrijpelijk, ten aanzien van de inspanningsverplichting van de vrouw van ondergeschikt belang. Bovendien is [naam 1] al 12 jaar en is onvoldoende gebleken dat zij zoveel aandacht nodig heeft dat dit de arbeidsmogelijkheden van de vrouw in die zin beperkt dat zij niet voor een groter deel in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De vrouw heeft zelf ook opgemerkt op de zitting dat zij met een baan bij bijvoorbeeld een supermarkt meer zou kunnen verdienen.
4.29.
De rechtbank overweegt dat de vrouw al sinds 2010 ingeschreven voor een vierjarige opleiding. De vrouw heeft geen stukken over de voortgang van haar opleiding overgelegd, maar ze heeft aangegeven nog 1,5 jaar nodig te hebben om de opleiding af te ronden. De rechtbank wil wel aannemen dat de corona-pandemie, de burn-out en de zorg voor [naam 1] voor vertraging hebben gezorgd, maar dat vormt onvoldoende grond om te oordelen dat het gerechtvaardigd is dat de vrouw bijna 13 jaar na het starten van de opleiding nog geen diploma heeft en ook nu (acht jaar na de echtscheiding) nog niet in haar eigen onderhoud kan voorzien. Ook los van de opleiding die de vrouw volgt, zou zij naar het oordeel van de rechtbank in haar behoefte moeten kunnen voorzien, gelet op de huidige arbeidsmarkt. Zij kan ook een baan buiten het onderwijs zoeken.
4.30.
De rechtbank volgt de man dan ook in zijn primaire betoog dat een nihil stelling dient te volgen. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw nog een korte periode dient te krijgen om een andere baan te zoeken en gaat er vanuit dat de vrouw met ingang van 1 juni 2023 volledig in haar behoefte kan voorzien.
4.31.
Voor de periode van 1 januari 2023 tot 1 juni 2023 zal de rechtbank berekenen wat de man zijn draagkracht is en wat de man zijn bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw kan zijn. Het subsidiaire betoog van de man om de partneralimentatie te limiteren in duur door de huidige wet- en regelgeving analoog toe te passen volgt de rechtbank namelijk niet, nu dit niet de bedoeling is geweest van de wetgever.
draagkracht van de man
4.32.
De man zijn NBI bedraagt € 4.135,-. De man heeft in zijn processtukken gesteld dat voor de bepaling van zijn draagkracht voor de partneralimentatie, rekening moet worden gehouden met een bedrag van € 458,- aan extra lasten. Dit zijn kosten die de man maakt voor de kinderopvang. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten al voldoende zijn meegenomen in de kosten van de kinderen, zoals hiervoor ook is overwogen en laat deze buiten beschouwing.
4.33.
Rekening houdend met de het forfaitaire bedrag van € 1.175,- voor de kosten van de man zijn levensonderhoud en een woonbudget van 30% van zijn NBI (€ 1.240,-) heeft de man een draagkrachtruimte van € 1.720,-. Van deze draagkrachtruimte is 60% beschikbaar voor de partneralimentatie, dat is een bedrag van € 1.032,-. Op deze draagkracht moeten de kosten van de kinderen in mindering worden gebracht. De bijdrage van de man voor [naam 1] bedraagt € 326,-. In bijlage 4, berekening en verdeling van de kosten van de kinderen, is de man zijn bijdrage voor [naam 2] en [naam 3] berekend op € 439,- per persoon. Hierdoor heeft de man geen draagkracht meer voor een bijdrage in de kosten van de vrouw haar levensonderhoud (bijlage 6, draagkracht [verzoeker] partneralimentatie). De rechtbank zal de bijdrage van de man daarom met ingang van 1 januari 2023 op nihil stellen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt voorlopig - dat wil zeggen totdat partijen nadere afspraken hebben gemaakt of een nadere rechterlijke beslissing van kracht wordt - dat de omgang tussen de man en [naam 1] als volgt zal plaatsvinden:
- van zaterdagochtend 11 maart 2023 tot zondagnamiddag 12 maart 2023;
- van zaterdagochtend 24 maart 2023 tot zondagnamiddag 25 maart 2023;
- vervolgens om de week van vrijdagmiddag tot zondagnamiddag. De overdracht zal voorlopig plaatsvinden in Oosterwolde;
5.2.
wijzigt de beschikking van 30 augustus 2016 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en bepaalt voorlopig - dat wil zeggen totdat partijen nadere afspraken hebben gemaakt of een nadere rechterlijke beslissing van kracht wordt - dat de man met ingang van 1 januari 2023 een bedrag van € 326,- per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam 1], telkens bij vooruitbetaling - voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken - te voldoen aan de vrouw;
5.3.
wijzigt de beschikking van 30 augustus 2016 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en stelt de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op nihil met ingang van 1 januari 2023;
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
verwijst de zaak ten aanzien van de zorgregeling en de kinderalimentatie naar de pro forma datum van 28 september 2023;
5.6.
draagt de griffier van de rechtbank op een afschrift van deze beschikking te zenden aan het postadres van het KKE;
5.7.
verzoekt het KKE uiterlijk 14 september 2023, of zoveel eerder als mogelijk de eindrapportage over het verloop van het hulpverleningstraject aan de rechtbank en (de advocaten van) partijen over te leggen, en als het hulpverleningstraject niet heeft geleid tot een positief resultaat, de eindrapportage tegelijkertijd naar de RvdK te zenden;
5.8.
als op voormelde pro forma datum de eindrapportage nog niet gereed is verzoekt de rechtbank het KKE schriftelijk de stand van zaken (met daarin opgenomen de verwachte einddatum van het hulpverleningstraject) aan de rechtbank weer te geven;
5.9.
verzoekt de RvdK bij een niet positief verlopen hulpverleningstraject te bezien of raadsonderzoek noodzakelijk is en de rechtbank daarover binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage van het KKE te informeren, en, als dat het geval is, een (nader) onderzoek te verrichten naar de zorgregeling betreffende de minderjarige [naam 1], geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] en daarover bij de rechtbank een rapport in te dienen, vergezeld van een advies, alsmede de rechtbank te berichten binnen welke termijn dat onderzoek kan worden afgerond, waarna de rechtbank de zaak voor een nader te bepalen termijn pro forma zal aanhouden;
5.10.
stelt partijen in de gelegenheid
om binnen twee wekenna ontvangst van de eindrapportage van het KKE daarop te reageren;
5.11.
bepaalt dat aan de hand van de op voormelde pro forma datum voorhanden zijnde gegevens - zo mogelijk - een beslissing zal worden genomen, tenzij partijen dan gemotiveerd hebben aangegeven alsnog een mondelinge behandeling te wensen, althans aanhouding tot een nadere pro forma datum, dan wel de rechtbank een nadere mondelinge behandeling noodzakelijk acht;
5.12.
bepaalt dat partijen in geval van aanhouding tot een nadere behandeling tegen die behandeling op dezelfde wijze aan de hiervoor vermelde opdrachten moeten voldoen, voor zover dat dan nog niet heeft plaatsgevonden en de rechtbank niet anders heeft bepaald;
5.13.
bepaalt dat partijen de rechtbank een pro forma afdoening bij vervroeging kunnen verzoeken als daartoe aanleiding bestaat;
5.14.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: 876