ECLI:NL:RBNNE:2023:1587

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
18-132297-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor grootschalige hennepteelt, diefstal van elektriciteit en witwassen met onherstelbaar vormverzuim

Op 9 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het telen van hennep, diefstal van elektriciteit en witwassen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van onherstelbaar vormverzuim, omdat de verdachte zonder verhoorbijstand werd gevraagd naar de toegang van een hennepkwekerij. Ondanks dit vormverzuim verbond de rechtbank hieraan geen consequenties. De verdachte werd veroordeeld voor het telen van ongeveer 480 hennepplanten, diefstal van elektriciteit, voorbereidingshandelingen voor hennepteelt, witwassen van contante geldbedragen en het aanwezig hebben van ongeveer 7058 gram hennep. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn met vier jaren. De verdachte kreeg een taakstraf van 180 uren opgelegd in plaats van een gevangenisstraf. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, Enexis B.V., tot schadevergoeding toegewezen voor een bedrag van € 1.990,32, gerelateerd aan de diefstal van elektriciteit. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een aantal samenhangende misdrijven, waarbij hij als eigenaar van een bedrijf betrokken was bij de grootschalige hennepteelt en de verkoop van benodigdheden voor hennepkwekerijen. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde de straf op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.132297.22

Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken

d.d. 9 maart 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 februari 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.J.H. Titahena, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.G.F. van Boven.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 februari 2017, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 15 februari 2017 te Doezum, gemeente Grootegast, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) ongeveer 480, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 4 januari 2017 tot en met 15 februari 2017 te Drachten, gemeente Smallingerland (in een [bedrijf] gelegen aldaar aan [adres] genaamd " [bedrijf] "), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, stoffen en/of voorwerpen te weten, ongeveer:
40 armaturen en/of 26 koolstoffilters en/of 483, althans een groot aantal assimilatielampen en/of 33 ventilatoren en/of 11 slakkenhuizen en/of 13 transformatoren en/of 2 tijdschakelaars en/of een aantal pallets met zakken aardemix (supreme lightmix) en/of een Co2 generator en/of 51 afzuigslangen en/of 2 dompelpompen en/of 47 Deense bodems en/of 4 kweektenten en/of 9 waterpompen en/of 115, althans een groot aantal koppelstukken en/of een grote hoeveelheid groeimiddelen en/of plantenvoeding en/of een hoeveelheid strijkzakken en/of 3 droognetten en/of 8 droogtafels en/of een aantal knipscharen en/of een weegschaal, te koop heeft aangeboden en/of heeft verkocht en/of heeft afgeleverd en/of heeft verstrekt, en/of heeft vervoerd en/of voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lidvan de Opiumwet trafbaar gestelde feiten;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2013 tot en met 15 februari 2017 te Doezum, gemeente Grootegast, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen telkens een hoeveelheid electriciteit in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2013 tot en met 15 februari 2017, te Doezum, gemeente Grootegast, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een of meer voorwerpen te weten
-(contante) geldbedragen (in totaal ongeveer 204.881,- euro )en/of
(girale) geldbedragen (in totaal ongeveer 84.024,- euro) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van die geldbedrag(e)n gebruik heeft gemaakt en/of van die/dat geldbedragen), de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verhuld, bestaande hierin dat verdachte en/of verdachtes mededader die/dat geldbedrag(en) telkens hebben gebruikt voor de betaling van rekeningen van de verbouwingswerkzaamheden en/of schilderwerkzaamheden en/of tuinwerkzaamheden die zijn uitgevoerd in een aan de [adres] te Doezum gelegen woonboerderij en/of (ondermeer) ten behoeve van die verbouwing geleverde goederen en/of bouwmaterialen, terwijl hij, verdachte en/of verdachtes mededader, (telkens) wist (en) dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en verdachte en/of verdachtes mededader van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
5.
hij op of omstreeks 15 februari 2017 te Drachten, gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7058 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor de onder 1., 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak van de onder 1., 3., 4., en 5. ten laste gelegde feiten en niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde feit.
De door de raadsman daarvoor aangevoerde argumenten bespreekt de rechtbank hieronder.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de bewijsmiddelen toe zoals die zullen worden opgenomen in de eventueel later op te maken aanvulling van dit vonnis. Deze bewijsmiddelen bevatten de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden, waarbij ieder bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts gebruikt is voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank overweegt het volgende.
Feit 1. de hennepkwekerij in de woning van verdachte
De raadsman heeft aangevoerd dat er ten aanzien van dit feit sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Na de aanhouding van verdachte en na zijn voorgeleiding is aan verdachte gevraagd waar de verborgen toegang tot de hennepkwekerij was. Verdachte heeft deze vraag beantwoord en heeft aangegeven waar de toegang zich bevond en hoe verbalisanten binnen konden komen. De gestelde vraag moet worden aangemerkt als een gehouden verhoor. Aan verdachte is echter niet de gelegenheid gegeven tot consultatiebijstand en/of verhoorbijstand. Dit raakt het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dat is tevens het door verdachte geleden nadeel ten gevolge van dit vormverzuim.
Daarnaast is het bepaalde in artikel 110, tweede lid, Sv niet nageleefd doordat de rechter-commissaris niet meteen op de hoogte is gesteld van de door verdachte gegeven informatie over de verborgen toegang tot de hennepkwekerij en de aangetroffen ruimte niet in aanwezigheid van de rechtercommissaris is doorzocht.
De rechtbank stelt het volgende vast.
Verdachte heeft bij zijn voorgeleiding uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij verhoorbijstand van een (piket)advocaat wilde. Voordat hij daadwerkelijk met een advocaat heeft gesproken is hem gevraagd waar de ingang van de kwekerij zich bevond en hoe deze kon worden betreden.
De verdediging heeft gesteld dat het nadeel voor verdachte is gelegen is in een schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat met het stellen van de vraag gewacht had moeten worden tot verdachte zijn advocaat had gesproken. Er is derhalve sprake van de schending van een vormverzuim. Bij de beoordeling van de ernst van dit vormverzuim overweegt dat verdachte, na zijn voorgeleiding en het verhoor ten overstaan van de hulpofficier van justitie ter gelegenheid van zijn inverzekeringstelling, wist dat hij niet verplicht was om antwoord te geven op vragen en dat hij wist dat hij recht had op overleg met een advocaat voorafgaand aan het verhoor. Verdachte heeft daardoor op dat moment een keuze kunnen maken voor wat betreft het wel of niet beantwoorden van de vraag van verbalisant waar de verborgen toegang tot de hennepkwekerij was. Het ging daarbij ook maar om één vraag en niet een volledig inhoudelijk verhoor en daarmee wijkt deze situatie af van de door de raadsman genoemde uitspraken van de Hoge Raad op 30 juni 2009, 9 november 2010 en 12 maart 2019. Onder deze omstandigheden volstaat de rechtbank met de constatering dat er sprake is van een vormverzuim maar verbindt daar geen gevolgen aan.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de rechter-commissaris meteen op de hoogte had moeten worden gesteld van de door verdachte gegeven informatie. De rechtbank kan dat standpunt niet onderschrijven. Artikel 110 Sv geeft de rechter-commissaris een algemene, exclusieve bevoegdheid tot doorzoeking ter inbeslagneming. De rechter-commissaris kan de doorzoeking ook vanaf afstand leiden. Hij geeft aan in welke gevallen tijdens het doorzoeken van de plaats met hem contact opgenomen dient te worden. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat het aantreffen van de hennepkwekerij, na de door verdachte gegeven informatie over de verborgen toegang, een zogeheten 'fruit of the poisonous tree' is waardoor alle bevindingen omtrent het aantreffen van de hennepkwekerij van het bewijs dienen te worden uitgesloten. De raadsman heeft daarbij aangevoerd dat de vraag of de verbalisanten zonder de verklaring van verdachte de ruimte hadden gevonden louter een theoretische exercitie is waarover enkel kan worden gespeculeerd. De rechtbank ziet dit echter niet als 'enkel speculeren'. Op het moment dat de vraag werd gesteld aan verdachte was er een team opsporingsambtenaren bezig met een doorzoeking in de woning en op het terrein van verdachte. Deze doorzoeking was specifiek gericht op het vinden van een hennepkwekerij en het onderzoeksteam werd daarbij ondersteund door overige medewerkers van het Hennepteam, leden van een aantal basisteams, de ondersteuningsgroep en het pseudokoopteam (zie pagina 13 van het politiedossier). Ter plaatse werd dit vermoeden nog bevestigd door het aantreffen van een airco op het terrein, het ruiken van een hennepgeur en het aantreffen van een aanhangwagen met daarop hennep gerelateerde goederen zoals vijf stekbakken met restanten. Voor de rechtbank maakt dit dat er geen sprake is van een 'louter theoretische exercitie' zoals de raadsman heeft aangevoerd. Het is niet voorstelbaar dat het zogenoemde Hennepteam in deze situatie de hennepkwekerij niet zou hebben gevonden, temeer nu er een buis aanwezig was die de verbinding vormde tussen de hennepkwekerij en de airco op het erf. Deze lag weliswaar begraven onder de grond, maar de buis kon worden opgegraven of er kon worden gepeild waar de buis heen zou leiden. Daarmee zou de hennepkwekerij naar het oordeel van de rechtbank zonder meer zijn gevonden.
De rechtbank acht op grond van het aantreffen van een hennepkwekerij, de in relatie met die kwekerij door de verbalisanten gedane waarnemingen en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor het onder 1. ten laste gelegde opzettelijk telen van 480 hennepplanten.
Feit 2. voorbereidingshandelingen voor bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van dit feit vanwege schending van het Tallon-criterium. Het betoog van de raadsman komt er -kort gezegd- op neer dat de verbalisanten die optraden als pseudokopers verdachte heeft gebracht tot het plegen van het feit, terwijl zijn opzet daar tevoren niet al op was gericht.
De rechtbank overweegt dat -voor zover hier van belang- uit het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 januari 2017 en opgenomen op de pagina's 299 tot en met 303 van het politiedossier, naar voren komt dat verbalisanten aan [naam] , de verkoper van de [bedrijf] , hebben laten weten dat zij een loods tot hun beschikking hadden en dat daar een ruimte beschikbaar was voor het één en ander. [naam] was daarna degene die aan hen vroeg of zij wat wilden gaan telen. Toen de verbalisanten daarop instemmend hadden gereageerd, werden zij uitgenodigd een kop koffie te drinken en heeft het gesprek zich verder ontwikkeld zoals weergegeven in het proces-verbaal. De rechtbank ziet hierin niet een schending van het zogenoemde Tallon-criterium ten opzichte van [naam]
. Wat verdachte betreft blijkt uit het proces-verbaal dat hij in de loop van het gesprek bij de verbalisanten en [naam] kwam staan. Verbalisanten vertelden hem hetzelfde wat zij [naam] hadden verteld en nog voordat zij daadwerkelijk naar verdachte hadden uitgesproken dat zij een hennepkwekerij wilden beginnen, zei verdachte tegen hen: "
Dus jullie willen een kwekerij beginnen?". Verbalisanten hebben dit bevestigd. De rechtbank ziet hierin ook ten opzichte van verdachte géén schending van het zogenoemde Tallon-criterium. De rechtbank verwerpt dan ook het gevoerde verweer.
De rechtbank ziet voor het onder 2. ten laste gelegde feit voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte dit feit, samen met [naam] , heeft gepleegd. De rechtbank schuift de verklaring van verdachte dat hij van niets wist en dat [naam] dit feit buiten zijn medeweten en zonder zijn medewerking of instemming heeft gepleegd, als ongeloofwaardig terzijde. Alleen al het feit dat de [bedrijf] eigendom van verdachte was, dat verdachte daar vaak aanwezig was en dat [naam] daar open en bloot met de pseudokopers sprak over het opzetten van een hennepkwekerij en het leveren van de benodigdheden goederen, maakt de verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Daar komt dan nog bij dat uit de processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot de pseudokoop blijkt dat verdachte een actieve rol had in het geheel.
Feit 3. Diefstal van elektriciteit
De raadsman heeft op dezelfde gronden als hiervoor bij feit 1. genoemd ook voor dit feit bewijsuitsluiting en vrijspraak bepleit. De rechtbank verwerpt het gevoerde beroep van de raadsman op een vormverzuim op dezelfde wijze als hiervoor bij feit 1. weergegeven.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij wist dat de voor de hennepkwekerij gebruikte elektriciteit niet werd betaald aan de leverancier van de elektriciteit, omdat de meter stuk was gemaakt. Daarmee kan het in de ten laste gelegde periode meermalen wegnemen van elektriciteit worden bewezen.
De rechtbank ziet onvoldoende bewijs voor het ten laste gelegde medeplegen van dit feit met een of meer anderen.
De rechtbank ziet tevens onvoldoende bewijs dat verdachte de ten laste gelegde strafverzwarende handeling van braak/verbreking om het weg te nemen goed onder zijn bereik te brengen, ook heeft gepleegd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat iemand anders de elektriciteitsmeter onklaar heeft gemaakt; iemand die -zo begrijpt de rechtbank- verder niets te maken heeft gehad met het vervolgens wegnemen van elektriciteit. Daarmee is de handeling van die persoon een zelfstandig strafbaar feit en niet een -door verdachte gepleegde- strafverzwarende handeling met betrekking tot de diefstal van elektriciteit.
De rechtbank zal de ten laste gelegde pleegperiode beperken tot de periode van 1 september 2016 tot en met 15 februari 2017. Dit op basis van de verklaring van verdachte dat hij gestart is met de hennepkwekerij na het afronden van de verbouwingswerkzaamheden aan zijn woning in augustus 2016.
Feit 4. witwassen
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 15 februari 2017 zijn facturen voor verbouwingswerkzaamheden c.a. aangetroffen en in beslag genomen. Op een groot deel van de aangetroffen facturen stond geschreven dat zij contant of per kas waren voldaan. Verbalisanten hebben in het financieel onderzoek in kaart gebracht welke bedragen in rekening zijn gebracht aan verdachte en op welke wijze deze zijn betaald. Het betreft facturen die vanaf juli 2011 aan verdachte zijn gefactureerd. In de periode vanaf juli 2011 tot en met 15 februari 2017 heeft verdachte een bedrag van € 288.905,00 betaald daarvan werd een bedrag van € 84.024,38 per bank voldaan en een bedrag van € 204.880,51 werd contant voldaan. Verdachte heeft niet betwist dat geldbedragen in deze orde van grootte door hem zijn betaald. Verbalisanten hebben geen legale bron van inkomsten aangetroffen waaruit het contant betaalde geldbedrag kan zijn voortgekomen. Verdachte heeft bij zijn verhoren door de politie gezwegen over de mogelijke herkomst van dit bedrag. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij een aantal jaren contant geld heeft verdiend met het op zijn terrein telen van specifieke soorten hennepplanten voor het winnen van exclusieve zaden. Verdachte heeft verder geen details gegeven, geen namen genoemd en geen administratie overgelegd. Zijn verklaring is dan ook op geen enkele wijze te controleren, zeker niet nu er inmiddels zes jaren zijn verstreken sinds de aanhouding van verdachte en zijn verhoor door de politie waar hij een verklaring over de herkomst van die geldbedragen had kunnen afleggen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die de verdachte ter terechtzitting heeft gegeven niet kan worden aangemerkt als een verklaring, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat het contant uitgegeven geldbedrag van ruim € 204.000,00 onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Verdachte heeft dit bedrag omgezet door hiermee verbouwingswerkzaamheden aan zijn woning te betalen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met zijn echtgenote, medeverdachte [medeverdachte] , heeft gepleegd. Zij woonden samen in de betreffende woning die jarenlang voor een geldbedrag van in totaal ruim € 288.000,00 werd verbouwd. Het kan niet anders dan dat [medeverdachte] moet hebben geweten dat een groot deel van het benodigde geldbedrag niet op legale wijze was verkregen. Er werd immers maar een bedrag van ruim € 84.000,00 per bank betaald; de rest ging contant.
In de tenlastelegging staat als pleegperiode genoemd de periode van 1 februari 2013 tot en met 15 februari 2017. Het financieel onderzoek heeft zich gericht op de periode na juli 2011. De rechtbank zal daarom niet het genoemde geldbedrag van ongeveer € 204.881,00 bewezen verklaren, maar alleen 'contante geldbedragen'. De tenlastelegging richt zich ook op de girale betalingen tot een geldbedrag van ongeveer € 84.024,00. De rechtbank kan op basis van de bewijsmiddelen niet tot het oordeel komen dat ook dit geldbedrag is verkregen uit enig misdrijf.
Feit 5. aanwezig hebben van hennep
Bij de doorzoeking op 15 februari 2017 van het pand in Drachten waarin de onderneming van verdachte, [bedrijf] , was gevestigd, hebben verbalisanten vijf zwarte strijkzakken aangetroffen waarin in totaal een netto hoeveelheid van 7058 gram henneptoppen werd aangetroffen. Deze zakken zaten in witte zakken die op de grond stonden in een metalen bouwcontainer. Deze container stond rechts achterin het pand op de begane grond en de deur daarvan stond open.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet wist dat er in de bewuste container zakken met henneptoppen lagen. De rechtbank schuift deze verklaring als niet geloofwaardig terzijde.
Verdachte was, samen met zijn medewerker [naam] , feitelijk werkzaam in de [bedrijf] en zij hielden zich beiden bezig met de verkoop van artikelen bestemd voor het inrichten van hennepkwekerijen en zij gaven beiden adviezen aan de (pseudo)kopers over de opzet van een kwekerij en de benodigde materialen daarvoor die zij vervolgens ook leverden. Voorts blijkt uit het dossier dat de [bedrijf] , in casu verdachte en [naam] , ook de stekjes van de hennepplanten leverden aan de kopers. In een gesprek met de twee pseudokopers heeft verdachte zelf aangegeven dat het afzetten van de hennepopbrengst helemaal geen probleem was. Daar komt bij dat de aangetroffen henneptoppen niet verstopt lagen, maar zaten in witte zakken die stonden in een openstaande container. Gelet op al deze omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat verdachte wist dat de betreffende henneptoppen in zijn pand aanwezig waren en dat hij deze daarmee ook aanwezig heeft gehad; dit tezamen en in vereniging met zijn medewerker [naam] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de onder 1., 2., 3. 4. en 5. ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 15 februari 2017 te Doezum, gemeente Grootegast, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [adres] ongeveer 480 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 4 januari 2017 tot en met 15 februari 2017 te Drachten, gemeente Smallingerland, in een [bedrijf] gelegen aldaar aan [adres] genaamd " [bedrijf] ", tezamen en in vereniging met een ander, stoffen en voorwerpen te weten, ongeveer:
40 armaturen en 26 koolstoffilters en 477 assimilatielampen en 33 ventilatoren en 11 slakkenhuizen en 13 transformatoren en 2 tijdschakelaars en een aantal pallets met zakken
aardemix (supreme lightmix) en een CO2 generator en 51 afzuigslangen en 2 dompelpompen en 47 Deense bodems en 4 kweektenten en 9 waterpompen en 111 koppelstukken en een grote hoeveelheid groeimiddelen en plantenvoeding en een hoeveelheid strijkzakken en 3 droognetten en 8 droogtafels en een aantal knipscharen en een weegschaal voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededader wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
3.
hij in de periode van 1 september 2016 tot en met 15 februari 2017 te Doezum, gemeente Grootegast, meermalen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen telkens een hoeveelheid elektriciteit, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis B.V.;
4.
hij in de periode van 1 februari 2013 tot en met 15 februari 2017, te Doezum, gemeente Grootegast, tezamen en in vereniging met een ander, een of meer voorwerpen te weten contante geldbedragen heeft omgezet, bestaande hierin dat verdachte en verdachtes mededader die geldbedragen telkens hebben gebruikt voor de betaling van rekeningen van de verbouwingswerkzaamheden en/of schilderwerkzaamheden en/of tuinwerkzaamheden die zijn uitgevoerd in een aan de [adres] te Doezum gelegen woonboerderij en/of (ondermeer) ten behoeve van die verbouwing geleverde goederen en/of bouwmaterialen, terwijl hij, verdachte en verdachtes mededader, telkens wisten dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en verdachte en verdachtes mededader van het plegen van dit feit een gewoonte hebben gemaakt;
5.
hij op 15 februari 2017 te Drachten, gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7058 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijlhet feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid.
Medeplegen van het verkopen en afleveren van voorwerpen, waarvan hij weetdat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet, strafbaar gestelde feiten.
Diefstal, meermalen gepleegd.
Medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen.
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwetgegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1., 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf. De officier van justitie heeft aangegeven rekening te hebben gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat er nu, na het verstrijken van zes jaren, volstaan kan worden met oplegging van een taakstraf, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De ondergane vier dagen inverzekeringstelling zouden eventueel als onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd kunnen worden naast een taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van de afdeling reclassering van het Leger des Heils en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een aantal met elkaar samenhangende misdrijven. Als eigenaar van een [bedrijf] heeft hij zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandeling voor de grootschalige hennepteelt. Hij adviseerde zijn klanten en leverde hen de benodigde goederen en de hennepstekjes. Bij de politie-inval in de [bedrijf] werd ook zeven kilo henneptoppen aangetroffen. Daarnaast had verdachte in zijn eigen woning een hennepkwekerij en heeft hij zich schuldig gemaakt aan diefstal van de daarvoor verbruikte elektriciteit. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan witwassen. Voor deze feiten zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de geëiste duur op zijn plaats zijn.
Verdachte is op 15 februari 2017 aangehouden en aansluitend in verzekering gesteld. Sindsdien zijn er zes jaren verstreken en is er veel veranderd voor verdachte en zijn echtgenote. De [bedrijf] is gesloten en de woonboerderij moest worden verkocht.
De rechtbank zal sterk rekening houden met het feit dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn met vier jaren, ook al is dat deels aan de covid-pandemie te wijten.
De rechtbank zal daarom geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen aan verdachte maar in plaats daarvan kiezen voor de strafmodaliteit taakstraf, en wel voor de duur van 180 uren.

Benadeelde partij

Enexis B.V. heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 25.212,87 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, alsmede € 1.827,13 ter vergoeding van gemaakte proceskosten.
Mr. Takkenberg, raadsman van de benadeelde partij, heeft ter terechtzitting verklaard dat de ingediende vordering alleen gericht is tegen verdachte en niet tevens tegen medeverdachte [medeverdachte] .
Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij tevens aangegeven dat hij heeft kunnen verifiëren dat het door de verdediging genoemde geldbedrag op de vordering in mindering moet worden gebracht. De benadeelde partij heeft de gedane betaling conform artikel 6:44 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op haar vordering in mindering gebracht. De benadeelde partij zal eveneens de voor gas opgevoerde post niet langer vorderen. Wanneer de rechtbank bij een bewezenverklaring niet uitgaat van 18 oogsten, maar van één oogst en niet van 1316 dagen maar van 120 dagen dan resteert er een vordering van in totaal € 1.990,32 ter zake geleden materiële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, minus de posten die zien op de levering van gas en de gasmeter. Wanneer de verdediging kan aantonen dat het door de raadsman genoemde bedrag van
€ 5.212,87 is voldaan aan Enexis B.V. dan kan ook dat bedrag in mindering worden gebracht op de vordering.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er reeds een bedrag aan € 5.212,87 is betaald door verdachte en dat dit moet worden afgetrokken van de ingediende vordering. Daarnaast stelt verdachte dat hij alleen in de periode van 1 september 2016 tot en met 15 februari 2017 elektriciteit heeft weggenomen en dat de vordering van de benadeelde partij daarom beperkt moet worden tot deze periode van vier maanden. Omdat niet gebleken is dat er ook gas is weggenomen, kan dat onderdeel van de vordering niet worden toegewezen.
De raadsman heeft daarnaast gesteld dat de schadevergoedingsmaatregel niet zou moeten worden opgelegd, omdat Enexis B.V. een rechtspersoon is die bij uitstek geschikt is om zelf het opgelegde bedrag te innen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de juistheid van de stelling van verdachte dat hij op 20 juli 2017 een bedrag van € 5.212,87 aan Enexis heeft betaald in verband met deze vordering. De verdediging heeft een kopie van het rekeningoverzicht met de betreffende transactie daarop overgelegd en de raadsman van de benadeelde partij heeft ter zitting bevestigd dat dit bedrag is ontvangen door Enexis. De vordering benadeelde partij ziet op schade voortvloeiend uit de onder 3.
bewezenverklaring diefstal van elektriciteit. De in de vordering opgenomen posten voor geleverd gas en voor de gasmeter kunnen daarom niet worden toegewezen. De rechtbank heeft de pleegperiode beperkt tot de periode van 1 september 2016 tot en met 15 februari 2017. Dit heeft als consequentie dat de vordering van de benadeelde partij alleen kan zien op de gedurende deze vier maanden rechtstreeks geleden schade. De raadsman van de benadeelde partij heeft een berekening gemaakt waaruit volgt dat er een bedrag van
€ 1.990,32 aan geleden materiële schade toegerekend kan worden aan deze vier maanden. De rechtbank zal dit volgen en acht de vordering tot dit bedrag toewijsbaar, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde.
Naar het oordeel van de rechtbank is een bedrag van € 1.990,32 aan geleden materiële schade toewijsbaar als rechtstreeks geleden schade door het onder 3. bewezenverklaarde feit waarvoor verdachte aansprakelijk is.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal niet de schadevergoedingsmaatregel opleggen aan verdachte, omdat de rechtbank Enexis B.V. ziet als een bedrijf dat voldoende in staat is zelf de inning van het toegewezen bedrag te verzorgen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 310, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1., 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Feit 3.:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan Enexis B.V. te betalen:
  • het bedrag van € 1.990,32 (zegge: éénduizend negenhonderd en negentig euro en tweeëndertigeurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2017 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraakalsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.L. Wolters, voorzitter, mr. B.F. Hammerle en mr. J. Faber, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 maart 2023.
Mr. Faber is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.