ECLI:NL:RBNNE:2023:1575

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
21/3913
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Emmen inzake carbidschieten

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, op 31 maart 2023, zijn de beroepen van eisers tegen de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Emmen inzake carbidschieten beoordeeld. Eisers hebben aanvankelijk een beroep niet tijdig ingediend bij de rechtbank, maar hangende dit beroep heeft verweerder alsnog besloten op het bezwaar. De rechtbank oordeelt dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat dit gericht was tegen een algemeen verbindend voorschrift in de APV. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder geen dwangsom verschuldigd is, aangezien er sprake was van een premature ingebrekestelling. Het beroep van eisers is in zoverre ongegrond verklaard. De rechtbank concludeert dat eisers geen procesbelang meer hebben bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar, waardoor dit beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eisers om hun bezwaren tegen de APV en het carbidschieten te onderbouwen met rechtsmiddelen, wat in dit geval niet mogelijk was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3913

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2023 in de zaak tussen

[eisers],uit [woonplaats];
en [eiser],uit [woonplaats], tezamen: eisers
(gemachtigde: J.H.G. van der Kolk)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen (verweerder)

(gemachtigden: J.T. Oosterhoff en mr. E.E. Grit).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen artikel 2.40 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Emmen 2021 (de APV), tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eisers en tegen de afwijzing van een dwangsom.
1.1
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op het bezwaar tegen het carbidschieten in Noordbarge en Zwartemeer.
1.2
De rechtbank heeft op 11 februari 2022 zonder zitting uitspraak gedaan en heeft hierbij het beroep van eisers kennelijk gegrond verklaard, een door verweerder verbeurde dwangsom vastgesteld en verweerder opgedragen binnen twee weken alsnog te besluiten op het bezwaar van eisers onder verbeurte van een dwangsom van ten hoogste € 15.000.
1.3
Op 1 maart 2022 heeft verweerder besloten op het bezwaar van eisers. Verweerder heeft hierbij het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.4
Verweerder heeft tegen de buiten-zitting uitspraak van 11 februari 2022 verzet ingesteld. Dit verzet is op 16 mei 2022 behandeld op zitting. De rechtbank heeft in de uitspraak van 30 juni 2022 het verzet gegrond verklaard, waarmee de uitspraak van 11 februari 2022 is komen te vervallen. Het onderzoek is hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat de uitspraak van 11 februari 2022 werd gedaan.
1.5
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken overlegd.
1.6
Eisers hebben aanvullende gronden ingediend.
1.7
De rechtbank heeft de beroepen op 5 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en hun gemachtigde en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het bestreden besluit van 1 maart 2022 is een besluit als bedoeld in artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor het beroep tegen het niet tijdig beslissen zich van rechtswege ook richt tegen het bestreden besluit van 1 maart 2022. Daarom beoordeelt de rechtbank of verweerder in het bestreden besluit van 1 maart 2022 terecht heeft geconcludeerd dat het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk is. De rechtbank beoordeelt ook het beroep tegen het niet tijdig beslissen. Tenslotte beoordeelt de rechtbank of verweerder een dwangsom heeft verbeurd vanwege het niet tijdig beslissen op bezwaar. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het beroep tegen het bestreden besluit van 1 maart 2022
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1
Eisers verzetten zich tegen het carbidschieten in Noordbarge en Zwartemeer. In het verleden gold op grond van de APV van de gemeente Emmen een vergunningstelsel voor het carbidschieten, waardoor eisers de mogelijkheid hadden zich tot de rechter te wenden. Dit vergunningsstelsel is gewijzigd in een meldingsstelsel en daarbij is het carbidschieten in de APV uitgezonderd van de geluidsnormen. Als gevolg van deze wijziging kunnen eisers geen rechtsmiddelen meer aanwenden tegen het carbidschieten. Hierbij speelt mee dat handhavingsverzoeken geen resultaat hebben, terwijl eisers onderstrepen dat zij grote overlast ervaren van het jaarlijkse carbidschieten. Tegen deze achtergrond verzoeken eisers de rechtbank het meldingsstelsel en de bijbehorende voorwaarden, zoals deze volgen uit artikel 2:40 van de APV, exceptief te toetsen ten einde te komen tot het oordeel dat de huidige regels voor het carbidschieten onrechtmatig zijn.
4.2
Verweerder stelt zich – kort samengevat weergegeven – op het standpunt dat het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het bezwaar van eisers richt zich tegen artikel 2.40 van de APV. Tegen deze bepaling staan, zo betoogt verweerder, geen rechtsmiddelen open.
4.3.1
De rechtbank stelt vast dat de bezwaren van eisers zich richten tegen het meldingssysteem voor het carbidschieten zoals dit volgt uit artikel 2.40 van de APV. Het bezwaar van eisers is als zodanig gericht tegen een algemeen verbindend voorschrift, te weten de algemene regels inzake het carbidschieten in de gemeente Emmen zoals neergelegd in de APV. Door eisers is dit verder ook niet betwist.
4.3.2
Tegen besluiten inhoudende algemeen verbindende voorschriften kan geen bezwaar- en beroep worden ingesteld. [1] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bezwaar van eisers dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Om die reden kan de rechtbank in deze zaak op grond van de wet niet toekomen aan een inhoudelijke behandeling van de gronden van eisers ten aan zien van de regels voor het carbidschieten zoals deze gelden op grond van de APV. Het betoog van eisers faalt.
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar
5. Verweerder heeft een besluit op het bezwaar van eisers genomen. De rechtbank is niet gebleken dat eisers nog een procesbelang hebben bij de beoordeling van hun beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar. Dit beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Dwangsom wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar
6.1
Eisers betogen verder dat verweerder een dwangsom is verschuldigd vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Het bezwaarschrift is, aldus eisers, op 1 november 2021 per e-mail bij verweerder ingediend. Ter onderbouwing wijzen eisers op een schermafbeelding van een e-mail van 1 november 2021, alsook een schermafbeelding van de leesbevestiging van de e-mail die is gedateerd op 1 november 2021 om 17:14 uur. In verband hiermee hebben eisers aan verweerder een ingebrekestelling gezonden bij brief van 17 december 2021. Verweerder heeft uiteindelijk op 1 maart 2022 besloten op het bezwaar waardoor, aldus eisers, de volledige dwangsom is verbeurd.
6.2
Verweerder stelt zich – kort samengevat weergegeven – op het standpunt dat de beslistermijn pas op 14 januari 2022 is gestart. Het bezwaarschrift is op die datum ontvangen na verzending daarvan door eisers. De ingebrekestellingen zijn om die reden prematuur en kunnen niet leiden tot het verbeuren van een dwangsom. Verweerder voert aan dat de e-mail met het bezwaarschrift van 1 november 2021, ook na aanvullend zorgvuldig onderzoek, niet is aangetroffen in de berichteninbox van de gemeente. Verweerder brengt naar voren dat meermaals onderzoek is gedaan naar de ontvangst van het bezwaarschrift. Zo is naar aanleiding van de ontvangst van de stukken van de rechtbank op 21 december 2021
gezocht naar de e-mail met het bezwaarschrift. Dit blijkt, aldus verweerder, uit de overgelegde e-mailwisseling van 30 december 2021. De e-mail met het bezwaarschrift is hierbij niet aangetroffen. Naar aanleiding van de ingebrekestelling van 17 februari 2021 is op 10 januari 2022 bij eisers een afschrift van het bezwaarschrift opgevraagd. In dit kader heeft een commissie ook intern onderzoek gedaan. Hierbij is de e-mail van 1 november 2021 met het bezwaarschrift eveneens niet aangetroffen.
6.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij besluit van 1 maart 2022 het bezwaar van eisers tegen de APV-bepaling niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat verweerder in dat besluit eveneens de dwangsom heeft afgewezen omdat sprake is van een premature ingebrekestelling. Op grond van artikel 4:19, eerste lid, van de Awb richt het beroep tegen de beschikking op aanvraag zich ook tegen een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom. De rechtbank beoordeelt daarom ook of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat hij geen dwangsom is verschuldigd wegens niet tijdig beslissen.
6.4
De rechtbank stelt verder vast dat partijen verdeeld zijn over de datum van aanvang van de beslistermijn voor verweerder. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.4.1
Een bericht kan elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. In het geval van elektronische verzending geldt het tijdstip waarop het bericht het systeem voor gegevensverwerking van het bestuursorgaan heeft bereikt als het tijdstip waarop het bericht is ontvangen. [2] Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het risico van verzending langs de elektronische weg bij de verzender ligt, tenzij vast komt te staan dat het probleem is veroorzaakt door de ontvanger. [3] Uit de jurisprudentie volgt dat dit met zich mee brengt dat, mocht de ontvangst aan de andere zijde ondanks zorgvuldig onderzoek niet bevestigd kunnen worden, het op de weg van de verzender ligt de verzending aannemelijk te maken. [4]
6.4.2
Nu het risico voor verzending van berichten langs de elektronische weg bij de verzender ligt, is het – gelet op hetgeen verweerder heeft aangevoerd – aan eisers om de verzending van het bezwaarschrift op 1 november 2021 aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers hierin niet geslaagd. De schermafbeelding van de door eisers ingestelde automatische leesbevestiging biedt onvoldoende grond voor de conclusie dat de e-mail met het bezwaarschrift is verzonden op 1 november 2021. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de voor de gemeente gebruikelijke ontvangstbevestiging niet is verstuurd, hetgeen eisers ter zitting ook hebben erkend. Gelet hierop had het op de weg van eisers gelegen om contact op te nemen met verweerder ten einde vast te stellen of het bezwaarschrift was ontvangen. De rechtbank concludeert dat de beslistermijn niet is aangevangen op 1 november 2021. In zoverre faalt het betoog van eisers.
6.4.3
De rechtbank is van oordeel dat de beslistermijn voor het besluit op bezwaar is aangevangen op 21 december 2021. Op deze datum heeft verweerder het bezwaarschrift ontvangen van de rechtbank als bijlage bij het door eisers ingestelde beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Met het beroep wordt beoogd het bestuursorgaan te bewegen over te gaan tot het nemen van een besluit. Gedurende dit beroep blijft het bestuursorgaan dan ook verplicht een besluit op het bezwaar te nemen. [5] Gelet hierop was na ontvangst van het bezwaarschrift als bijlage bij de door de rechtbank verstuurde stukken voor verweerder duidelijk dat eisers een besluit op hun bezwaarschrift verwachten. Dat eisers uit eigen beweging pas op 14 januari 2022 het bezwaarschrift aan verweerder hebben toegezonden doet aan het voorgaande niet af.
6.5
De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling van 17 december 2021 dateert van voor de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder. Er is dan ook sprake van een premature ingebrekestelling die niet kan leiden tot de verplichting van het betalen van een dwangsom. [6] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht geconcludeerd dat hij geen dwangsom is verschuldigd. Het betoog van eisers faalt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder terecht niet is toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de bezwaren van eisers. Ook krijgen eisers geen dwangsom toegekend. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond voor zover dat is gericht tegen het besluit op bezwaar van 1 maart 2022 en de afwijzing van de dwangsom;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. D.A. Bekking, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2023.
griffier
rechter
de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht

Artikel 2:15

1. Een bericht kan elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg.

Artikel 2:17

2. Als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is ontvangen, geldt het tijdstip waarop het bericht zijn systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt.

Artikel 4:17

1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het
bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is,
doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde
termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende
veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4. Indien de aanvraag elektronisch kon worden gedaan, is artikel 4:3a van overeenkomstige toepassing op de ingebrekestelling.
5. Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.
6. Geen dwangsom is verschuldigd indien:
a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,
b. de aanvrager geen belanghebbende is, of
c. de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
7. Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.

Artikel 4:19

1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op aanvraag heeft mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voorzover de belanghebbende deze beschikking betwist.

Artikel 6:20

3. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.

Artikel 7:1

1. Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij: (…)

Artikel 8:3

1. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:
a. inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of beleidsregel,
Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Emmen 2021

Artikel 2:40 Carbid schieten

Carbid schieten (acetyleengas of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze tot verbranding te brengen) is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:
1. Het schieten met carbid vindt plaats tijdens de jaarwisseling op 31 december vanaf 10:00 uur tot 19:00 uur;
2. er wordt gebruik gemaakt van (melk-)bussen tot een maximuminhoud van 50 liter per bus;
3. het terrein vanwaar geschoten is:
a. bij gebruik van maximaal 5 (melk-)bussen: gelegen op een afstand van tenminste
50 meter van woonbebouwing en
b. bij gebruik van meer dan 5 (melk-)bussen: gelegen op een afstand van tenminste 75 meter van woonbebouwing.
4. het terrein dient zodanig te zijn ingericht dat toeschouwers niet in de schietrichting kunnen komen;
5. de organisator van het carbid schieten is 18 jaar of ouder en is verantwoordelijk voor de naleving van de in deze bepaling gestelde voorwaarden en is tijdens het carbid schieten als zodanig aanspreekbaar voor toezichthouders en/of politieagenten;
6. uiterlijk 15 december van het betreffende jaar wordt het terrein, van waar wordt carbid geschoten onder bovenstaande voorwaarden, schriftelijk of digitaal doorgegeven aan verweerder met gegevens van de organisator ten einde efficiënt en effectief toezichthoudende taken te kunnen uitvoeren;
7. In geval van een situatie als bedoeld in het eerste lid, is het verbod als bedoeld in artikel 4:4, tweede lid, niet van toepassing.

Artikel 4:4

2. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
3. Verweerder kan van het verbod ontheffing verlenen.
4. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden onder meer betreffende:
a. het maximale geluidsniveau;
b. situering van geluidsbronnen;
c. de frequentie en tijden van gebruik.
5. Het in het tweede lid genoemde verbod is niet van toepassing op de situatie als bedoeld in artikel 2:40, eerste lid, alsmede op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit of de Provinciale milieuverordening.

Voetnoten

1.Zie artikel 7:1, eerste lid, en artikel 8:3, eerste lid en onder a, van de Awb.
2.Zie artikel 2:15, eerste lid, en artikel 2:17, tweede lid, van de Awb.
4.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 september 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY9485.
5.Zie artikel 6:20, eerste lid, van de Awb.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1564.