ECLI:NL:RBNNE:2023:1549

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
18/227486-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de PIJ-maatregel voor een veroordeelde met gedragsproblematiek en recidive risico

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 april 2023 uitspraak gedaan over de vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel van een veroordeelde. De officier van justitie had verzocht om een verlenging van 18 maanden, maar de rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de maatregel met 12 maanden te verlengen. De rechtbank oordeelde dat de vordering tijdig was ingediend en dat de officier van justitie ontvankelijk was in haar verzoek. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de gedragsproblematiek van de veroordeelde, die onder andere ADHD en een norm overschrijdend gedrag vertoonde. Ondanks positieve ontwikkelingen in de behandeling, zoals het doorlopen van begeleide verloven, was de rechtbank van mening dat er nog voldoende stappen gezet moesten worden voordat de veroordeelde in aanmerking kon komen voor onbegeleid verlof. De rechtbank benadrukte het belang van een gestructureerde behandeling en de noodzaak om de ontwikkeling van de veroordeelde te blijven ondersteunen. De beslissing om de PIJ-maatregel met 12 maanden te verlengen, werd genomen in het belang van de veiligheid van anderen en de verdere ontwikkeling van de veroordeelde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/227486-20
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 7 april 2023 op een vordering van de officier van justitie strekkende tot verlenging van de termijn van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
in de zaak tegen

[verooordeelde] ,

geboren op [geboortedatum 2003 te [geboorteplaats],
thans verblijvende te [instelling] .

Procesverloop

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank de termijn van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) van de veroordeelde zal verlengen met 18 maanden.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 27 maart 2023, waarbij aanwezig waren de veroordeelde, diens raadsvrouw, mr. G.I.T. Spaan, de officier van justitie en, via een video-verbinding, mevrouw M. Grimberg als deskundige. Tevens hebben de officier van justitie (op 28 maart 2023) en de raadsvrouw (op 30 maart 2023) een aanvulling op hun standpunten per e-mail gegeven, welke zijn meegenomen in de beoordeling.
De rechtbank heeft acht geslagen op de stukken, waaronder met name het door het (plaatsvervangend) hoofd van de inrichting ondertekende rapport met advies d.d. 8 februari 2023, van het behandelteam van de inrichting waar de veroordeelde is geplaatst en de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de veroordeelde.

Motivering

De opgelegde maatregel
Bij vonnis van 27 november 2020 heeft deze rechtbank de veroordeelde wegens afpersing, twee pogingen tot afpersing, een poging tot afpersing in vereniging, openlijk geweld in vereniging tegen personen, het aanwezig hebben van MDMA, het voorhanden hebben van een replica pistool en diefstal in vereniging, meermalen gepleegd de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd. De maatregel is aangevangen op 5 april 2021.
Het advies van de instelling
In het verlengingsadvies wordt geadviseerd de termijn van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen te verlengen met 18 maanden. In dit verlengingsadvies is onder meer het volgende aangegeven, zakelijk weergegeven:
Er is bij veroordeelde sprake van gedragsproblematiek. Ten tijde van het delict was er sprake van ADHD en een norm overschrijdend-gedragsstoornis. Daarnaast is er sprake van cognitieve beperking met beperkingen op het gebied van zelfzorg, sociaal en conceptueel functioneren. Eerder ingezette ambulante interventies zijn niet effectief gebleken om de risicofactoren te verminderen. Binnen de PIJ-maatregel is er een aantal interventies ingezet op het verminderen van de criminogene factoren. Hoewel veroordeelde al enkele stappen gemaakt heeft binnen zijn PIJ-maatregel, zijn er nog ontwikkelingsmogelijkheden voor veroordeelde in het leren reguleren van zijn emoties en het toepassen van adequate copingvaardigheden in stressvolle situaties. Op basis van de risicotaxatie wordt gezien dat er een hoge kans is op recidive zonder verdere behandeling en begeleiding. Gezien de relatie tussen het indexdelict en de aangetoonde gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens wordt de voortzetting van de behandeling in het kader van een PIJ-maatregel nodig geacht voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van veroordeelde. Veroordeelde wil graag een onbegeleide verlofstatus en daarvoor moet hij eerst goed leren om te gaan met spanning en een adequate copingstijl aanleren. Veroordeelde moet binnen gestructureerde kaders nog diverse vaardigheden aanleren om zo aan zijn toekomst te kunnen werken. Op grond van het huidige gedragsbeeld binnen de strakke kaders van de JJI mag verondersteld worden dat het veroordeelde zonder deze kaders nog niet gaat lukken om positieve gedragskeuzes te maken, met name met het oog op zijn frustratietolerantie. Gelet op de aard en de omvang van het recidiverisico is het noodzakelijk dat, in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling, veroordeelde de komende tijd verder gaat werken aan de behandeldoelen. Om deze doelen te behalen heeft veroordeelde zeker nog 18 maanden nodig. De behandeling zal eerst nog intramuraal plaatsvinden en wanneer dat passend wordt geacht worden voortgezet in de vorm van het scholings- en trainingsprogramma (hierna: STP). Geadviseerd wordt om de PIJ-maatregel te verlengen voor de duur van 18 maanden.
De deskundige M. Grimberg heeft tijdens de terechtzitting van 27 maart 2023 het advies nader toegelicht. Deze toelichting houdt - zakelijk weergegeven - in:
Veroordeelde maakt sinds het nieuwe jaar een positieve ontwikkeling door. Er zijn geen incidenten en de urinecontroles zijn negatief. Veroordeelde heeft op dit moment psychomotore therapie (hierna: PMT) om beter om te gaan met spanningen. Op dit moment heeft veroordeelde 14 begeleide verloven doorlopen en wordt er naar onbegeleid verlof toegewerkt. De positieve ontwikkelingen zijn nog van korte duur en gezien de pathologie is langer nodig om het goede gedrag erin te slijten. Wanneer veroordeelde precies toe is aan de volgende stap en/of wanneer het onbegeleid verlof van start kan gaan is niet exact te zeggen. In algemene zin hanteert de kliniek het beleid dat als er 20 begeleid verloven succesvol zijn doorlopen er gekeken wordt naar onbegeleid verlof, maar dat is per veroordeelde anders. De overgang naar meer vrijheden moet stapsgewijs gaan en daarom is een verlenging van 18 maanden noodzakelijk. Er wordt minimaal een half jaar onbegeleid verlof gerekend voordat er wordt overgegaan op het STP. De 18 maanden zijn nodig om de structuur en kaders goed in te bouwen en een stapsgewijze opbouw in vrijheden te bewerkstelligen.
Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsvrouw
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. In het onderliggend vonnis van 27 november 2020 is een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest opgelegd. Er is geen hoger beroep ingesteld en daarmee is per 12 december 2020 het vonnis onherroepelijk. De PIJ-maatregel had dus met ingang van 12 december 2020 moeten aanvangen. Dat was, gelet op het onderliggend vonnis, ook de bedoeling van de rechtbank, opdat veroordeelde zo spoedig mogelijk kon beginnen met de behandeling in het kader van de PIJ-maatregel. Nu blijkt dat AICE de voorlopige hechtenis niet heeft beëindigd en dat veroordeelde 114 dagen extra in jeugddetentie heeft doorgebracht. Daardoor is de PIJ-maatregel pas op 5 april 2021 daadwerkelijk gestart. Hoewel de tenuitvoerlegging van straffen bij de Ministerie van Justitie en CJIB/AICE ligt, ontslaat dit de procespartijen niet van het bewaken van de termijn. Ingevolge artikel 6:6:31 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) dient duidelijk te zijn wat de ingangsdatum van de PIJ-maatregel is in verband met het berekenen van de datum voor het indienen van de vordering tot verlenging. Dit wetsartikel bepaalt dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) niet eerder dan twee maanden en niet later dan één maand voor het tijdstip waarop de maatregel door tijdsverloop zal eindigen een vordering tot verlenging van de termijn van de PIJ-maatregel kan indienen. De ingangsdatum van de PIJ-maatregel is 12 december 2020, zijnde de dag waarop het onderliggend vonnis onherroepelijk is geworden. De vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel is daarmee niet binnen de genoemde termijn van artikel 6:6:31 Sv en dus dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Subsidiair hebben de veroordeelde en zijn raadsvrouw zich verzet tegen een verlenging van de PIJ-maatregel voor de duur van 18 maanden. De raadsvrouw heeft bepleit dat de duur van de verlenging zoveel mogelijk moet worden beperkt tot een maximum van 6 tot 9 maanden. Het is belangrijk voor veroordeelde om perspectief te behouden. Bovendien verlopen de verloven en behandeling(en) goed en is er geen reden om langer te verlengen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ontvankelijk is in haar vordering tot verlenging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. AICE heeft de voorlopige hechtenis niet beëindigd, in tegenstelling tot de beslissing daartoe in het onderliggend vonnis. Er is vervolgens enkel detentie berekend op basis van de hoofdzaak. De PIJ-maatregel is daardoor aangevangen op 5 april 2021, toen de jeugddetentie is beëindigd. Het onterechte verloop van de jeugddetentie raakt de PIJ-maatregel en/of de startdatum van de PIJ-maatregel echter niet. De rechtbank en het OM zijn niet belast met de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen. Sinds de invoering van de Wet USB ligt dit volledig bij de Minister en wordt de feitelijke uitvoering georganiseerd door AICE en DIZ (Dienst Individuele Zaken). Het vonnis geeft een titel voor de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel, maar bepaalt niet wanneer die PIJ-maatregel wordt geëxecuteerd. Het OM ontvangt in PIJ-zaken de einddatum van de maatregel ten behoeve van het opvragen van een verlengingsadvies. Deze brief bevindt zich in het dossier. Op grond van die datum wordt het verlengingsadvies opgevraagd, wordt een zitting aangevraagd bij de verkeerstoren op basis van die einddatum wordt bepaald wanneer de vordering tot verlenging moet worden ingediend. De vordering is tijdig ingediend uitgaande van de startdatum van de PIJ op 5 april 2021.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie haar vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel gewijzigd in die zin dat thans een verlenging van 12 maanden wordt gevorderd. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verlenging van de PIJ-maatregel is noodzakelijk ter bescherming van de maatschappij. De kans op recidive wordt als hoog ingeschat als de behandeling van veroordeelde zou stoppen. Ook is verlenging van de PIJ-maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van veroordeelde. Gelet op de positieve ontwikkelingen van veroordeelde en de mogelijkheid dat hij voor ommekomst van de door de JJI geadviseerde termijn van 18 maanden toe is aan de stap van voorwaardelijke beëindiging, is een verlenging voor de duur van 12 maanden passend.
Het oordeel van de rechtbank
Niet-ontvankelijkheid OM
De rechtbank concludeert dat in het onderliggend vonnis van 27 november 2020 een PIJ-maatregel is opgelegd. In beginsel gaat de PIJ-maatregel van start zodra de appeltermijn van een vonnis voorbij is, te weten vanaf de vijftiende dag, en mits er geen straf uit anderen hoofde moet worden ondergaan. Sinds de invoering van de Wet USB in 2020 is de Minister (feitelijk AICE en DIZ) belast met de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen. In dat licht is het voor de rechtbank niet te overzien vanaf welke datum een PIJ-maatregel ingaat, mede doordat er eventueel nog andere straffen ten uitvoer kunnen worden gelegd.
De rechtbank is bij haar besluitvorming dan ook gebonden aan de ingangsdatum van de PIJ-maatregel zoals die door de Minister wordt bepaald, in dit geval dus 5 april 2021. Dat betekent dat de vordering tot verlenging van de PIJ ingevolge artikel 6:6:31 Sv tijdig is ingediend en dat de officier ontvankelijk is in die vordering.
De rechtbank hecht er waarde aan hier op te merken dat, mocht het zo zijn dat veroordeelde onterecht in jeugddetentie heeft verbleven, de rechtbank dat ernstig betreurt. De rechtbank wijst op de mogelijkheid voor veroordeelde (en diens raadsvrouw) om hiervoor een verzoek tot schadevergoeding in te dienen.
Vordering tot verlenging PIJ-maatregel
De opleggingsrechter heeft duidelijk gemotiveerd dat sprake is van een geweldsmisdrijf.
De rechtbank stelt op grond van de overwegingen in het onderliggende vonnis vast dat de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen niet in duur beperkt is en dus verlengd kan worden voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Op grond van de inhoud van voormeld advies, de door de deskundige gegeven toelichting en hetgeen overigens uit het onderzoek ter zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen vereist dat de termijn van de dwangmaatregel wordt verlengd. Verlenging van de maatregel is daarnaast in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de veroordeelde.
Naar het oordeel van de rechtbank is een verlenging voor de duur van 18 maanden op dit moment niet aangewezen. De rechtbank ziet dat veroordeelde een positieve ontwikkeling doormaakt en dat hij daarbij de stappen in de juiste richting zet. De rechtbank acht het van belang dat er, mede vanuit de kliniek, een duidelijk plan en perspectief wordt geboden aan veroordeelde. Om die reden gaat de rechtbank niet mee in het advies van de kliniek om met 18 maanden te verlengen. Een verlenging van 6 tot 9 maanden zoals door de veroordeelde verzocht is naar het oordeel van de rechtbank evenwel te kort gelet op de stappen die nog gezet moeten worden. De rechtbank zal daarom overeenkomstig de gewijzigde vordering van de officier van justitie de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen van veroordeelde met 12 maanden verlengen.
De rechtbank heeft gelet op artikel 6:6:31 van het Wetboek van Strafvordering.

Beslissing

De rechtbank verlengt de termijn van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen van de veroordeelde met 12 maanden.
Deze beslissing is gegeven door mr. S. Zwarts, voorzitter, tevens kinderrechter, en mr. H.J. Schuth en mr. A.L.J.M.A. Janssens, rechters, bijgestaan door mr. H.A. Vonk, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 april 2023.