ECLI:NL:RBNNE:2023:1545

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
18/215082-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor straatroof en meerdere diefstallen

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 16 februari 2023 een minderjarige veroordeeld voor een brutale en laffe straatroof, gepleegd op 24 augustus 2022 in Drachten. De verdachte en zijn mededader hebben een bejaarde vrouw in een scootmobiel om hulp gevraagd en vervolgens haar halsketting met geweld van haar hals getrokken. Daarnaast is de minderjarige veroordeeld voor drie winkeldiefstallen en twee diefstallen in een trein. De rechtbank heeft een jeugddetentie van 209 dagen opgelegd, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals deelname aan ITB Criem en een proeftijd van twee jaren. De rechtbank overweegt dat de verdachte zich heeft laten leiden door financieel gewin, zonder rekening te houden met de gevoelens van angst en onveiligheid van het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, waaronder zijn jonge leeftijd en het gebrek aan begeleiding na zijn vrijlating uit voorlopige hechtenis. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de hoogte van de schade onvoldoende is onderbouwd.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/215082-22
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 16/150535-22, 16/195422-22, 16/202792-22, 18/012281-
23, 18/021712-23
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 februari 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 februari 2023.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. Rauwerda, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18/215082-22 dat:
hij op of omstreeks 24 augustus 2022 te Drachten, gemeente Smallingerland (op de openbare weg) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (gouden) (hals)ketting, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die (in een scootmobiel zittende) [benadeelde partij 1] vast te pakken (door een arm om de schouder en/of de nek te leggen) en/of (vervolgens) onverhoeds en/of met kracht d(i)e/een (hals)ketting van haar nek/hals af en/of kapot te trekken;
in de zaak met parketnummer 16/150535-22 dat:
hij op of omstreeks 18 juni 2022 op het baan/treinvlak tussen Utrecht en Rotterdam, in elk geval te Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon en/of een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 2]
, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen; in de zaak met parketnummer 16/195422-22 dat:
hij op of omstreeks 3 augustus 2022 te Utrecht twee broeken, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 3], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
in de zaak met parketnummer 16/202792-22 dat:
hij, op of omstreeks 11 augustus 2022, te Amsterdam, althans in Nederland, een trainingspak (merk
Nike) en een t-shirt (merk Emporio Armani), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
in de zaak met parketnummer 18/012281-23 dat:
hij op of omstreeks 24 december 2022 te Rotterdam een t-shirt (twv € 1250), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 5] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 december 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een t-shirt (twv € 1250), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 5] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen een/het t-shirt uit een schap heeft gepakt en/of in een tas heeft gestopt (of heeft getracht te stoppen) en/of aluminiumfolie om het beveilingslabel heeft aangebracht (of heeft getracht aan te brengen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en in de zaak met parketnummer 18/021712-23 dat:
hij op of omstreeks 19 januari 2023 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 6] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer
18/215082-22, het in de zaak met parketnummer 16/150535-22, het in de zaak met parketnummer
16/195422-22, het in de zaak met parketnummer 16/202792-22, het in de zaak met parketnummer 18/012281-23 primair en het in de zaak met parketnummer 18/021712-23 ten laste gelegde. Hij heeft hiertoe onder meer het volgende aangevoerd.
In de zaak met parketnummer 18/215082-22 is de verklaring van verdachte dat [medeverdachte 1] de diefstal alleen heeft gepleegd ongeloofwaardig. Uit de aangifte blijkt dat ze het samen hebben gedaan en verdachte heeft na afloop van de beroving handelingen gepleegd die ook duiden op een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] . Het medeplegen kan daarom worden bewezen.
In de zaak met parketnummer 18/012281-23 kan worden bewezen dat sprake is van een voltooide diefstal. Verdachte had het beveiligingslabel omwikkeld met aluminiumfolie en hij had het T-shirt in zijn tas gestopt. Hij kon op dat moment als heer en meester over het T-shirt beschikken.
In de zaak met parketnummer 18/021712-23 kan, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] , medeplegen worden bewezen. Verdachte heeft de telefoon direct aan [medeverdachte 2] afgegeven en deze wist ook direct dat hij de telefoon moest verstoppen. Dit duidt op een vooropgezet plan en hieruit blijkt de samenwerking voldoende.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/215082-22. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het medeplegen kan niet worden bewezen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bij de beroving aanwezig was en deze heeft gezien. Hij heeft geen uitvoeringshandelingen gepleegd en er was geen sprake van een vooropgezet plan. Volgens aangeefster heeft een jongen een arm om haar schouder gelegd en heeft de andere jongen de halsketting van haar hals gerukt. Ze heeft dit echter niet gezien en het is daarom niet uitgesloten dat [medeverdachte 1] beide handelingen heeft gepleegd. Voorts vindt de verklaring van aangeefster dat beide verdachten een aandeel hadden in de beroving geen steun in andere bewijsmiddelen, terwijl verdachte ontkent enige uitvoeringshandelingen te hebben gepleegd. De handelingen die nadien hebben plaatsgevonden kunnen niet aan het bewijs bijdragen.
In de zaak met parketnummer 18/021712-23 moet verdachte worden vrijgesproken van het medeplegen. Hij heeft de diefstal van de telefoon alleen gepleegd en had van tevoren geen afspraken gemaakt met medeverdachte [medeverdachte 2] over het wegnemen van een telefoon. Er is daarom geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 2] die is gericht op het wegnemen van de telefoon.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de in de zaak met parketnummer 18/215082-22 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 2 februari 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 24 augustus 2022 in Drachten was ik samen met [medeverdachte 1] . Wij zagen een vrouw in een scootmobiel en zij vroeg ons om hulp. [medeverdachte 1] heeft haar geholpen en heeft de deur voor haar opengedaan. [medeverdachte 1] vroeg mij toen of er iemand in de buurt was. Ik heb gekeken en zei dat dat niet het geval was. Ik snapte toen wel dat [medeverdachte 1] iets van plan was. Vervolgens pakte [medeverdachte 1] de vrouw met een hand vast en met de andere hand pakte hij
de halsketting vast die de vrouw om haar nek droeg. Hij draaide de halsketting rond tot deze knapte. Ik stond hiernaast en zag wat [medeverdachte 1] deed. Daarna zijn [medeverdachte 1] en ik weggerend. [medeverdachte 1] heeft in een tuin van een woning de ketting begraven. Ik stond daarbij. Ik heb vervolgens een foto van [medeverdachte 1] gemaakt waarop het straatnaambordje zichtbaar was. Zo wisten wij in welke straat de ketting was begraven. Ik ben vervolgens naar het AZC gegaan om andere kleding aan te trekken. Ik deed dit, zodat ik niet herkend kon worden aan mijn kleding. Ik heb voor [medeverdachte 1] ook andere kleding meegenomen en deze aan hem gegeven. [medeverdachte 1] had inmiddels de ketting weer opgegraven en in zijn portemonnee gedaan. Ik heb [medeverdachte 1] geholpen, omdat ik verwachtte dat ik ook zou meedelen in de buit. Dat had ik met hem besproken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 24 augustus 2022,opgenomen op pagina 2 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022222639 van 26 oktober 2022, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij 1] :
Op 24 augustus 2022 om ongeveer 16:10 reed ik in mijn scootmobiel naar mijn woning. Mijn woning betreft de flat aan het [adres] in Drachten. Omdat ik in een scootmobiel zit vraag ik mensen om de deur voor mij te openen. Ik zag twee jongens aan komen lopen onder de onderdoorgang van de fietsenstalling vandaan. Ik vroeg de jongens toen ik bij de centrale ingang van mijn flat stond of ze de deur voor mij open wilden doen. Dit was buiten op de stoep. Ik zag dat één van de jongens de deur opendeed en dat ik erdoor kon. Ik wilde de hal in rijden. Ik zag vervolgens dat één van de jongens een arm om mijn schouder deed. Ik voelde dat iemand toen mijn halsketting aftrok. Ik voelde pijn aan mijn hals. Ik zag dat de halsketting hierdoor kapotging. Ik zag dat beide jongens toen wegrenden. De halsketting is van goud.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 24 augustus 2022,opgenomen op pagina 19 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Naar aanleiding van de straatroof ben ik naar de gemeentelijke parkeergarage getogen voor eventuele camerabeelden. De melding kwam binnen om 16:16 uur. Aangeefster geeft aan dat de beide daders wegrennen. Aan de achterzijde parkeergarage/kelder zit een camera die nagenoeg de voordeur van mevrouw meepakt. De camera mist deze op ongeveer vijf meter. Te zien is dat er een oudere dame in een scootmobiel aan komt rijden. Achteraf blijkt dit aangeefster. Volgens aangeefster zijn de daders door de overkluizing van het busstation en parkeergarage haar kant uitgekomen. Op 24 augustus 2022 om 16:12:26 uur komen vanuit de richting van de woning van mevrouw, twee donkergetinte jongemannen in beeld. Dit is kort na aankomst van de vrouw in de scootmobiel. Te zien is, dat beide jongemannen rennen. Een donkergetinte jongen met witte schoenen, spijkerbroek, wit Tshirt met daarover een zwart tasje aan een riem op de rechterschouder gedragen. De tweede jongeman draagt donkere schoenen een donkerblauwe spijkerbroek en een donker shirt met een donkere rugzak op de rug. Beiden verdwijnen achter de muur van de parkeergarage richting Raadhuisplein.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt het volgende. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft aangeefster vastgepakt en haar halsketting van haar hals getrokken.
Daaraan voorafgaand heeft [medeverdachte 1] verdachte gevraagd of er iemand aankwam. Verdachte heeft gekeken of er iemand in de buurt was en heeft gezegd dat er niemand aankwam. Hij wist op dat moment dat [medeverdachte 1] iets van plan was. Hij heeft ook gezien dat [medeverdachte 1] de halsketting wegnam en is met [medeverdachte 1] weggerend. Vervolgens was hij erbij toen de halsketting werd begraven en heeft hij een foto gemaakt waarop het straatnaambord zichtbaar was, zodat ze de buit terug konden vinden. Vervolgens heeft verdachte zich in het AZC omgekleed, zodat hij niet herkend zou worden en heeft hij andere kleding voor [medeverdachte 1] meegenomen, zodat ook deze niet herkend zou worden. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij voornoemde handelingen heeft uitgevoerd, opdat hij ook zou meedelen in de buit. Daarover heeft hij na de diefstal ook met [medeverdachte 1] gesproken.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Verdachte heeft immers gekeken of de kust veilig was voordat de diefstal plaatsvond en heeft zich vervolgens volledig bij de medeverdachte [medeverdachte 1] aangesloten en heeft hem geholpen. Dit alles om mee te delen in de buit.
De rechtbank acht het tenlastegelegde medeplegen bewezen.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 16/150535-22, het in de zaak met parketnummer
16/195422-22, het in de zaak met parketnummer 16/202792-22, het in de zaak met parketnummer 18/012281-23 primair en het in de zaak met parketnummer 18/021712-23 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
in de zaak met parketnummer 16/150535-22Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 februari 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 18 juni 2022, opgenomenop pagina 4 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0900-2022174259 van 22 juni 2022, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 2] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 18 juni 2022,opgenomen op pagina 8 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 4].
in de zaak met parketnummer 16/195422-22Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 februari 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 3 augustus 2022,opgenomen op pagina 4 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL09002022225458 van 3 augustus 2022, inhoudend de verklaring van [naam 1] .
in de zaak met parketnummer 16/202792-22Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 februari 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 11 augustus 2022,opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL13002022167842 van 27 oktober 2022, inhoudend de verklaring van [naam 2] .
in de zaak met parketnummer 18/012281-23Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 februari 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 24 december 2022,opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL17002022401422 van 2 januari 2023, inhoudend de verklaring van [naam 3] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 24 december 2022,opgenomen op pagina 13 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3].
in de zaak met parketnummer 18/021712-23Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 februari 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 19 januari 2023,opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002023017325 van 22 januari 2023, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 6] .
Verdachte heeft verklaard dat hij de diefstal alleen heeft gepleegd en dat hij voorafgaand aan de diefstal geen plan heeft gemaakt met medeverdachte [medeverdachte 2] . De rechtbank stelt vast dat uit de stukken het tegendeel niet blijkt. Het is weliswaar opvallend dat medeverdachte
[medeverdachte 2] meteen weet wat hij met de telefoon moet doen wanneer hij deze van verdachte ontvangt, maar dit is onvoldoende voor het bewijs dat hij samen met verdachte het voornemen had om een diefstal te plegen en bij de diefstal was betrokken.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte niet is komen vast te staan. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/215082-22, het in de zaak met parketnummer 16/150535-22, het in de zaak met parketnummer 16/195422-22, het in de zaak met parketnummer 16/202792-22, het in de zaak met parketnummer 18/012281-23 primair en het in de zaak met parketnummer 18/021712-23 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande
in de zaak met parketnummer 18/215082-22 dat:
hij op 24 augustus 2022 te Drachten, gemeente Smallingerland, op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander, een gouden halsketting die aan [benadeelde partij 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door die in een scootmobiel zittende [benadeelde partij 1] vast te pakken door een arm om de schouder te leggen en vervolgens onverhoeds en met kracht de halsketting van haar nek/hals af te trekken;
in de zaak met parketnummer 16/150535-22 dat:
hij op 18 juni 2022 op het baan/treinvlak tussen Utrecht en Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een telefoon en een portemonnee met inhoud, die aan [benadeelde partij 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
in de zaak met parketnummer 16/195422-22 dat:
hij op 3 augustus 2022 te Utrecht twee broeken, die aan [benadeelde partij 3] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
in de zaak met parketnummer 16/202792-22 dat:
hij op 11 augustus 2022 te Amsterdam, een trainingspak van het merk Nike en een T-shirt van het merk Emporio Armani, die aan [benadeelde partij 4] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
in de zaak met parketnummer 18/012281-23 dat:
primair hij op 24 december 2022 te Rotterdam een T-shirt ter waarde van € 1.250,--, dat aan [benadeelde partij 5] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
en in de zaak met parketnummer 18/021712-23 dat:
hij op 19 januari 2023 te Leeuwarden, een telefoon, die aan [benadeelde partij 6] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

in de zaak met parketnummer 18/215082-22:
diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen;
in de zaak met parketnummer 16/150535-22:
diefstal, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
in de zaak met parketnummer 16/195422-22: diefstal;
in de zaak met parketnummer 16/202792-22: diefstal;
in de zaak met parketnummer 18/012281-23: primair diefstal;
en in de zaak met parketnummer 18/021712-23: diefstal.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer
18/215082-22, het in de zaak met parketnummer 16/150535-22, het in de zaak met parketnummer
16/195422-22, het in de zaak met parketnummer 16/202792-22, het in de zaak met parketnummer 18/012281-23 primair en het in de zaak met parketnummer 18/021712-23 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de dur van 184 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming in haar adviesrapportage. De officier van justitie heeft aangevoerd geen locatiegebod voor Drachten op te leggen als bijzondere voorwaarde, zoals ter terechtzitting door de Raad voor de Kinderbescherming is geadviseerd, omdat dit niet controleerbaar is zonder elektronisch toezicht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor het opleggen van een onvoorwaardelijk jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest en indien de rechtbank komt tot een veroordeling voor het in de zaak met parketnummer 18/215082-22 ten laste gelegde kan ook een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 60 dagen worden opgelegd met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd. Indien de rechtbank verdachte vrijspreekt van het in de zaak met parketnummer 18/215082-22 ten laste gelegde dan dient de voorwaardelijke jeugddetentie beperkt te worden tot 20 dagen. De raadsvrouw heeft bepleit geen locatiegebod voor Drachten op te leggen als bijzondere voorwaarde, omdat dit praktisch niet uitvoerbaar is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de adviesrapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van 30 januari 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte, een inmiddels zestienjarige jongen, heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een brutale en laffe straatroof. Deze straatroof vond plaats op de openbare weg, op klaarlichte dag. Toen een bejaarde vrouw in een scootmobiel verdachte en zijn mededader om hulp vroeg hebben zij haar halsketting met kracht van haar hals getrokken. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich kennelijk alleen heeft laten leiden door de zucht naar financieel gewin en zich niets gelegen heeft laten liggen aan de gevoelens van angst en onveiligheid die hij het slachtoffer hierdoor heeft laten ervaren. Uit de stukken blijkt namelijk dat het slachtoffer zich hierdoor onveilig voelt in haar woonplaats en zelfs overweegt om te verhuizen. Bovendien hebben hij en de mededader haar een sieraad afgenomen waaraan zij veel emotionele waarde hechtte.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan drie winkeldiefstallen, waarbij hij veelal dure kleding heeft weggenomen. Tevens heeft hij tweemaal een diefstal in een trein gepleegd. Eénmaal heeft hij samen met een ander een slapende passagier van zijn telefoon en portemonnee beroofd en hij heeft een keer de telefoon bij een vrouw uit haar broekzak gestolen. Verdachte heeft de strafbare feiten in een tijdsbestek van een half jaar tijd gepleegd. Dergelijke feiten veroorzaken schade en overlast en dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank is van oordeel dat het uitgangspunt bij dergelijke feiten een jeugddetentie van enige duur dient te zijn.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Uit de stukken blijkt ook dat verdachte ten tijde van het plegen van de eerste feiten pas twee maanden in een AZC in Nederland verblijft. De rechtbank heeft verdachte een kans gegeven en zijn voorlopige hechtenis op 7 december 2022 geschorst. Tijdens deze schorsing heeft verdachte tweemaal een diefstal gepleegd en daarom is op 25 januari 2023 de schorsing opgeheven. Naar aanleiding van hetgeen ter terechtzitting is besproken heeft de rechtbank op 3 februari 2023 de voorlopige hechtenis van verdachte opnieuw geschorst.
Uit de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming blijkt dat toen verdachte begin december 2022 is vrijgekomen er geen dagbesteding voor hem geregeld was. Tevens heeft hij onvoldoende passende ondersteuning en begeleiding gekregen, vanuit het
Nidos en de cultureel mediator, vanwege de vakantieperiode. Verdachte is in die periode wel in contact gebleven met de begeleiders van het AZC. Uit het onderzoek door de Raad komt naar voren dat het verdachte niet lukt om zich afzijdig te houden van strafbaar gedrag en daar duidelijk ondersteuning bij nodig heeft. Deze ondersteuning is belangrijk om recidive te voorkomen. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert een onvoorwaardelijke jeugddetentie (gelijk aan het voorarrest) en een voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur met bijzondere voorwaarden waaronder toezicht vanuit de jeugdreclassering in het kader van de ITB Criem, de verplichting mee te werken aan urinecontroles om meer zicht te krijgen in het middelengebruik van verdachte en de verplichting tot het volgen van dagbesteding op te leggen. Inmiddels is geregeld dat verdachte twee middagen in de week naar school kan en er is een mogelijkheid om stage te lopen. Ter terechtzitting heeft de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd om een locatiegebod als bijzondere voorwaarde op te leggen. Dit gebod zou moeten inhouden de verplichting dat verdachte moet verblijven in Drachten en omstreken, zodat wordt voorkomen dat hij zwart gaat rijden met de trein en vervolgens tot het plegen van (andere) strafbare feiten komt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich telkens opportunistisch heeft opgesteld, maar duidelijk is wel dat hij in december onvoldoende begeleiding heeft gekregen om een gedragsverandering te bewerkstelligen. De rechtbank acht het van belang dat de kans op recidive wordt beperkt. De rechtbank zal verdachte daarom nog een laatste kans geven en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming volgen. De rechtbank zal echter geen locatiegebod als bijzondere voorwaarde opleggen, omdat een locatiegebod voor een lange periode de vrijheid van verdachte te zeer beperkt.
Alles afwegend acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 209 dagen waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden, zoals schriftelijk geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, passend en geboden en zal deze straf opleggen. Het onvoorwaardelijk deel van de jeugddetentie is gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank legt, gelet op ernst van de beroving van de bejaarde vrouw en de hoeveelheid strafbare feiten die verdachte heeft gepleegd, een langere voorwaardelijke straf op dan door de officier van justitie is gevorderd. Het is nu aan verdachte om de hem geboden kans te grijpen en te laten zien dat zijn spijtbetuiging oprecht is en zijn gedrag en houding verandert.

Benadeelde partij

[benadeelde partij 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.200,-- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze vordering onvoldoende is onderbouwd waardoor de hoogte van de schade niet is vast te stellen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij niet kan worden toegewezen, omdat de hoogte van de schade onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/215082-22, het in de zaak met parketnummer
16/150535-22, het in de zaak met parketnummer 16/195422-22, het in de zaak met parketnummer 16/202792-22, het in de zaak met parketnummer 18/012281-23 primair en het in de zaak met parketnummer 18/021712-23 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 209 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie
een gedeelte, groot 90 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden, dat de veroordeelde:
1. zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij het Leger des Heils,
Jeugdbescherming & Reclassering op het adres [adres] te Groningen (telefoonnummer [telefoonnummer] ) en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als de jeugdreclassering dat noodzakelijk vindt en waarvan de eerste drie maanden, gerekend vanaf de datum waarop de voorlopige hechtenis is geschorst, namelijk 3 februari 2023, zullen bestaan uit de maatregel ITB Criem;
2. op aanwijzing van de voogd en/of de jeugdreclassering, onderwijs en dagbesteding zal volgen;
3. zich onder behandeling zal stellen van Verslavingszorg Noord-Nederland en Cultureel Mediator van Stichting Nidos of soortgelijke instelling, dit op aanwijzing van de jeugdreclassering op de tijden en plaatsen als door of namens de behandelaar of instelling aan te geven en voor zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
4. ten behoeve van de regulering van zijn middelengebruik, op aanwijzing van de jeugdreclassering, zal meewerken aan urineonderzoek;
5. zich zal houden aan de afspraken met de voogd van Stichting Nidos.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meervingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot enmet het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Benadeelde partij

Verklaart de vordering van [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk. Deze vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [benadeelde partij 1] haar eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. K. Bunk en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 februari 2023.
Mr. K. Bunk en mr. C. Krijger zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.