ECLI:NL:RBNNE:2023:1544

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
Lee 23/1054 en 23/1055
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de veiligheidsnorm van een woning in Groningen door de Nationale Coördinator Groningen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 12 april 2023, wordt een verzoek om voorlopige voorziening behandeld van een eiser die bezwaar heeft gemaakt tegen een besluit van de Nationale Coördinator Groningen (NCG) over de veiligheidsnorm van zijn woning. De NCG had in een eerder besluit vastgesteld dat de woning voldeed aan de veiligheidsnorm, maar na bezwaar van de eiser werd dit besluit herroepen en werd er een maatwerkbeoordeling aangekondigd. De voorzieningenrechter oordeelt dat de NCG in het bestreden besluit niet voldoende heeft onderbouwd waarom een typologische beoordeling niet mogelijk is en dat er een nieuw besluit moet worden genomen. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit en stelt de NCG in de gelegenheid om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de NCG veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 23/1054 en LEE 23/1055
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 april 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: R.V. Lie-A-Lien),
en

Nationaal Coördinator Groningen (de NCG),

(gemachtigden: mr. R.M. Don en mr. A. Brouwer).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Dit richt zich tegen het bestreden besluit van 26 januari 2023 op het bezwaar van eiser over de vraag of de woning van eiser aan de veiligheidsnorm voldoet. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.2.
De NCG heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de NCG.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser woont op het [adres] (hierna: woning).
2.2.
Op 8 april 2022 heeft een bouwkundige van Ingenieursbureau KPMS Bouwadvies B.V. een beoordelingsrapport opgesteld over de opname en beoordeling van de woning.
Bij primair besluit van 15 juni 2022 heeft de NCG besloten dat de woning voldoet aan de veiligheidsnorm en dat dit betekent dat de woning niet hoeft te worden versterkt. De NCG geeft de volgende onderbouwing:
De bouwkundige kenmerken (typologie) en locatie van uw woning bepalen of uw woning voldoende veilig is bij een zwaardere aardbeving. Op 4 augustus 2020 heeft een bouwkundige van KPMS Bouwadvies B.V. een opname van uw woning uitgevoerd in opdracht van NCG. Met deze opname heeft de bouwkundige de typologie van uw woning bepaald. De typologie van uw woning is Metselwerk 7.
Met berekeningen van TNO heeft de bouwkundige van KPMS Bouwadvies B.V.
beoordeeld dat uw woning van typologie Metselwerk 7 op uw locatie voldoet aan de veiligheidsnorm. Dit staat in het beoordelingsrapport van 8 april 2022.
2.3.
Op 22 juli 2022 heeft eiser een bezwaar tegen het primaire besluit ingediend. Bij de gronden van bezwaar heeft eiser een contra-expertise van ingenieursbureau Econstruct gevoegd. Op 9 januari 2023 heeft verweerder een hoorzitting gehouden in de woning.
2.4.
Bij uitspraak van 12 januari 2023, procedurenummer LEE 22/3691, heeft deze rechtbank beslist op het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen, op straffe van een dwangsom, om binnen vier weken alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken.
2.5.
Bij het bestreden besluit van 26 januari 2023 heeft de NCG het bezwaar gegrond verklaard. De NCG heeft het primaire besluit van 15 juni 2022 herroepen en bepaald dat de woning niet typologisch ingedeeld kan worden. Er moet nader onderzoek plaatsvinden naar de veiligheid van de woning. De NCG heeft dit als volgt onderbouwd:
Naar aanleiding van uw bezwaarschrift hebben de behandelend jurist en een bouwkundige van NCG op 9 januari 2023 de woning van uw cliënt bezocht. De bouwkundige heeft tijdens dit bezoek vastgesteld dat de woning niet typologisch beoordeeld kan worden.
De redenen hiervoor zijn:
- Op het terrein is een tweede gebouw met meerdere verblijfsruimten aanwezig.
- De woning voldoet niet aan de criteria voor typologie, vanwege het onderlinge
hoogteverschil in de zoldervloeren en de grootte van de aanbouw.
- Er blijkt meer schade in de woning te zijn dan in het typologierapport is aangegeven.
Op basis van het bovenstaande heeft de bouwkundige van NCG verzocht aan KPMS Bouwadvies B.V. om het beoordelingsrapport van 8 april 2022 aan te passen. Op dit moment is het aangepaste beoordelingsrapport nog niet beschikbaar. Daarom is er voor gekozen om de bevindingen van de bouwkundige vast te leggen in dit besluit.
Zodra het beoordelingsrapport is aangepast ontvangt uw cliënt het aangepaste
beoordelingsrapport.
Het advies van de bouwkundige is inhoudelijk goed uitgelegd. Daarom neem ik dit advies over. Dit betekent dat de woning van uw cliënt niet typologisch ingedeeld kan worden en er nader onderzoek moet plaatsvinden.
2.6.
Op 4 april 2023 heeft verweerder aan eiser en aan de voorzieningenrechter het aangepaste beoordelingsrapport van 31 maart 2023. Hierin staat onder meer:
Uw woning kan niet aan een typologie worden toegedeeld. Extra onderzoek is nodig. Dit betekent dat een bouwkundige nog een keer langs komt voor een uitgebreidere opname van uw woning.
Met deze gegevens wordt vervolgens de sterkte van uw woning berekend. Vervolgens wordt er met u besproken wat u kunt verwachten. U wordt tijdens het proces ondersteund door een bewonersbegeleider van de NCG.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Artikel 3 van het Besluit versterking gebouwen Groningen (Besluit) bepaalt, kort gezegd, dat de veiligheidsbeoordeling van een woning ofwel typologisch gebeurt, waarbij gekeken wordt of de soort woning in het algemeen veilig is, ofwel als individueel geval aan de hand van de NPR:9998:2020.
4.2.
Verzoeker stelt dat de gegrondverklaring van het bezwaar betekent dat een nieuw inhoudelijk besluit moet worden genomen. Verzoeker verwijst hiertoe naar de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), in het bijzonder de uitspraak van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:219.
4.3.
De NCG stelt dat er wel degelijk een nieuw besluit is genomen, namelijk dat niet typologisch beoordeeld wordt maar volgens de NPR:9998:2020. Daarnaast stelt de NCG dat hij opereert in een unieke situatie waarop deze rechtspraak niet van toepassing kan worden geacht. De versterkingsoperatie heeft weliswaar een bestuursprocesrechtelijke component, maar voor het overige heeft deze vooral een praktisch karakter, bestaat er een grote afhankelijkheid van de medewerking van externe partijen en ligt er ook geen aanvraag aan de besluitvorming ten grondslag.
4.4.
In bovengenoemde uitspraak overweegt de AbRS onder meer:
‘Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 10 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4473) vloeit uit artikel 7:11 van de Awb voort dat indien het bestuursorgaan na heroverweging tot de conclusie komt dat het besluit waartegen het bezwaar is gericht, niet in stand kan blijven, het bestuursorgaan, behoudens in het (zich hier niet voordoende) geval waarin enkele herroeping van dat besluit voldoende is, voor het onjuist bevonden besluit een nieuw besluit in de plaats moet stellen’.
4.5.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat de NCG in het primaire besluit ambtshalve heeft gesteld dat een typologische beoordeling kon worden gemaakt. Op grond van die beoordeling heeft verweerder vervolgens beslist over de vraag of de woning voldoet aan de veiligheidsnorm en wat dit betekent voor de versterking.
In het bestreden besluit heeft de NCG alleen maar gesteld dat in plaats van een typologische beoordeling een maatwerkbeoordeling op grond van de NPR:9998:2020 moet plaatsvinden. De NCG beslist hierin niet over de vraag of de woning voldoet aan de veiligheidsnorm en wat dit betekent voor de versterking.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het bestreden besluit daarom niet worden aangemerkt als een nieuw besluit dat in de plaats is gesteld van het primaire besluit.
4.5.2.
De voorzieningenrechter deelt niet de opvatting van verweerder dat genoemde rechtspraak toepassing mist op het werkterrein van de NCG. De uitspraak van 22 januari 2020 gaat over handhaving. In het geval een bestuursorgaan na heroverweging concludeert dat het primaire besluit om niet te handhaven onjuist is, moet alsnog een handhavingstraject in gang worden gezet. Dit is procedureel in het algemeen niet minder complex dan wat verweerder in dit geval moet doen om tot een nieuw inhoudelijk besluit te komen, te weten opname van de woning, berekening, beoordeling van de veiligheid en beslissen over de noodzaak tot versterken. Dat het primaire besluit ambtshalve, en dus niet op aanvraag, is genomen, maakt het voorgaande niet anders.
4.5.3.
De NCG heeft ter zitting toegelicht dat het door capaciteitsproblemen niet eenvoudig is om de beoordeling snel te laten plaatsvinden. Dit is op zichzelf een duidelijk betoog, maar vormt geen reden om genoemde rechtspraak niet van toepassing te laten zijn in deze zaak.
4.5.4.
Verweerder heeft opgemerkt inmiddels geen normbesluiten op grond van artikel 8 van het Besluit meer te nemen maar direct versterkingsbesluiten te nemen op grond van artikel 9. De voorzieningenrechter overweegt dat in deze zaak het primaire besluit gebaseerd is op artikel 8. Omdat die bevoegdheid nog steeds bestaat, is er geen beletsel om het vervangende besluit ook op grond van artikel 8 te nemen.
4.6.
De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Op grond van het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Om die reden zal de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
5.2.
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:11 van de Awb. De voorzieningenrechter vernietigt daarom het bestreden besluit.
5.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder binnen de termijn gesteld in de uitspraak van 12 januari 2023 (zie 2.4.) een beslissing op het bezwaar heeft genomen maar deze beslissing nu wordt vernietigd. De rechtbank ziet hierin aanleiding een nieuwe termijn te stellen en een dwangsom te bepalen.
5.4.
De voorzieningenrechter bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de NCG een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De voorzieningenrechter geeft de NCG hiervoor zes weken. In afwachting daarvan is er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.
5.5.
Omdat het beroep gegrond is moet de NCG het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De NCG moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.511,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend, een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de NCG op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat de NCG het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de NCG tot betaling van € 2.511,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:11
1. Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
2. Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
Besluit versterking gebouwen Groningen
Artikel 3
De beoordeling of een gebouw voldoet aan de veiligheidsnorm wordt gedaan volgens:
a. een typologische beoordeling van gebouwen conform de methode beschreven in de Typologie-gebaseerde beoordeling van de veiligheid bij aardbevingen in Groningen – Typologisch toedelen, kenmerk R11002D, TNO;
of
b. de NPR:9998:2020.
Artikel 8. Normbesluit
1. De commissie besluit of een gebouw voldoet aan de veiligheidsnorm.
2. Indien een gebouw niet voldoet aan de veiligheidsnorm bevat het besluit de randvoorwaarden voor versterking van het gebouw, bestaande uit:
a. de soort maatregelen die noodzakelijk zijn om aan de veiligheidsnorm te voldoen;
b. een indicatie van het benodigde budget voor de maatregelen;
c. een termijn, in jaarschijven, waarbinnen het gebouw aan de veiligheidsnorm zal voldoen.
3. Bij het bepalen van de randvoorwaarden voor versterking van het gebouw wordt rekening gehouden met de monumentale of karakteristieke waarde van een gebouw.
Artikel 9. Versterkingsbesluit
1. De Uitvoeringsorganisatie neemt binnen een redelijke termijn en conform het plan van aanpak een versterkingsbesluit voor een gebouw waarvoor in het normbesluit is vastgesteld dat het niet voldoet aan de veiligheidsnorm.
2. Het versterkingsbesluit bevat uitsluitend de maatregelen die worden getroffen zodat het gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet. Daarbij wordt gerekend met de beoordelingsmethode die werd toegepast voor het normbesluit.
3. In het versterkingsbesluit wordt rekening gehouden met voorkeuren van de eigenaar en bewoners van het gebouw met betrekking tot de keuze, uitvoering en planning van de maatregelen.
4. Het versterkingsbesluit voldoet aan de randvoorwaarden, als bedoeld in artikel 8, tweede lid. Op verzoek van de eigenaar of het college van burgemeester en wethouders kan het versterkingsbesluit afwijken van het normbesluit indien:
a. degene die het verzoek heeft gedaan zich jegens de uitvoeringsorganisatie verbindt tot het betalen van de meerkosten ten opzichte van het indicatieve budget in het normbesluit, en
b. de alternatieve invulling van het versterkingsbesluit geen onredelijke vertraging oplevert voor het bereiken van de veiligheidsnorm voor het betreffende gebouw of andere gebouwen.
5. Op verzoek van de eigenaar of gemeente kan het versterkingsbesluit voor een gebouw met monumentale of karakteristieke waarde maatregelen bevatten waardoor de veiligheid verbeteren maar de veiligheidsnorm niet volledig wordt gehaald.