ECLI:NL:RBNNE:2023:1525

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
18/012887-22 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel

De Rechtbank Noord-Nederland heeft op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/012887-22, waarin de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een verdachte die betrokken was bij de handel in cocaïne en heroïne aan de orde was. De officier van justitie had op 15 februari 2023 gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 125.913,--, maar heeft deze vordering ter terechtzitting op 16 maart 2023 gematigd tot € 100.000,--. De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op verklaringen van de verdachte en gegevens uit zijn telefoon, waaruit bleek dat hij gedurende een periode van vijf jaar actief was in de drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voordeel heeft genoten door middel van de door hem gepleegde strafbare feiten en heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgevoerd op basis van de verkoop van cocaïne en heroïne. Uiteindelijk heeft de rechtbank het bedrag van € 100.000,-- vastgesteld als het wederrechtelijk verkregen voordeel en de verdachte verplicht tot betaling aan de Staat. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1.080 dagen. Deze beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/012887-22
beslissing van de meervoudige kamer van 30 maart 2023 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[verdachte] ,

veroordeelde, geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] , niet als ingezetene ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats.

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 15 februari 2023 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 125.913,-- ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/012887-22 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 16 maart 2023.

Standpunt openbaar ministerie

Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zijn vordering gematigd tot een bedrag van
€ 100.000,--. Hij heeft hierbij aangevoerd dat uitgegaan moet worden van de verklaring van veroordeelde dat hij gedurende een periode van vijf jaren heeft gehandeld in cocaïne en heroïne, in combinatie met de gegevens uit de telefoon van veroordeelde waaruit blijkt dat hij vanaf 3 juni 2018 in voornoemde middelen heeft gehandeld. Mogelijk dat hij voor die datum nog niet zijn gehele klantenbestand had opgebouwd, zodat uitgegaan moet worden bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de periode vanaf 3 juni 2018.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen.
1. De verklaring van veroordeelde, op 13 januari 2022 afgelegd bij de politie. Hieruit blijkt datveroordeelde ongeveer vijf jaren in cocaïne en heroïne heeft gehandeld.
Hij verkoopt twee of drie gram snuifcocaïne per dag. Hij verkoopt dit voor € 20,-- of € 30,-- per halve gram en maakt € 200,-- winst per 10 gram.
Hij verkoopt 25 à 30 bolletjes cocaïne per dag en 4 à 5 bolletjes heroïne per dag.
2. De verklaring van veroordeelde, op 11 januari 2022 afgelegd bij de politie. Hieruit blijkt dat eenbolletje cocaïne bij hem € 10,-- kost en dat hij per 10 gram cocaïne ongeveer € 100,-- tot € 150,-verdient. Hij maakt van 10 gram cocaïne tussen de 25 en de 30 bolletjes.
Een bolletje heroïne kost bij veroordeelde € 5,--. Op heroïne verdient hij per 10 gram ongeveer € 60,-à € 70,--. Hij maakt van 10 gram heroïne 35 bolletjes.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 30 maart 2023 in de zaak met parketnummer 18/012887-22 veroordeeld ter zake het verkopen, afleveren en vervoeren van cocaïne en heroïne in de periode van 11 januari 2017 tot en met 10 januari 2022 en het opzettelijk aanwezig hebben van deze middelen.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van de door hem gepleegde strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat, de verklaring van veroordeelde. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de meest gunstige situatie voor veroordeelde en wordt uitgegaan van 260 dagen per jaar waarop veroordeelde de door hem gepleegde strafbare feiten heeft begaan.
Dit levert de volgende berekening op:
Cocaïne (bolletjes) per jaar:
Veroordeelde verkocht 260 dagen x 15 bolletjes = 3900 bolletjes cocaïne.
3900/30 bolletjes = 130.
130 x € 100,-- = € 13.000,-- winst per jaar
Cocaïne (snuif) per jaar:
Veroordeelde verkocht 260 dagen x 2 gram = 520 gram per jaar.
52 x € 200,-- = € 10.400,-- winst per jaar
Heroïne per jaar:
Veroordeelde verkocht 260 dagen x 4 bolletjes = 1.040 bolletjes heroïne.
1040/35 bolletjes = 29,71.
29,71 x € 60,-- = € 1.782,60 winst per jaar
Totale winst per jaar is € 25.182,60. In vijf jaren zou de winst van veroordeelde € 125.913,-- zijn geweest. De rechtbank zal echter ook rekening houden met de omstandigheid dat veroordeelde in het begin zijn klantenbestand moest opstarten en daardoor minder winst heeft gemaakt.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 100.000,-- voordeel heeft genoten.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 100.000,--.
Legt [verdachte] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 100.000,-(zegge: honderdduizend euro) aan de Staat, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1.080 dagen.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.G.D. Overmars, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. M.E. Joha, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 maart 2023.
Mr. M.E. Joha is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.