ECLI:NL:RBNNE:2023:1475

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
18/850027-18 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor gewoontewitwassen in het kader van grootschalige hennepteelt

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, voortvloeiend uit een eerdere veroordeling voor gewoontewitwassen. De zaak betreft een grootschalige hennepteelt in een bedrijfspand in Foxhol, waarbij de veroordeelde betrokken was. De officier van justitie had op 7 juli 2021 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, en dat de veroordeelde verplicht wordt tot betaling aan de staat van een bedrag van € 9.000,00. Tijdens de zitting op 21 maart 2023 zijn de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman gehoord. De officier van justitie stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 6.000,00 moest worden vastgesteld, terwijl de verdediging aanvoerde dat de veroordeelde slechts een paar honderd euro had ontvangen en dat er geen bewijs was voor de verdeling van het bedrag met medeverdachte.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder verklaringen van medeverdachten en de financiële transacties van de veroordeelde. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde in totaal € 124.000,00 had ontvangen voor de huur van het pand, en dat hij dit bedrag wist te herleiden naar misdrijf. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 4.500,00, gebaseerd op de maandelijkse betalingen die de veroordeelde ontving. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de staat en bepaalde de duur van de gijzeling op maximaal 90 dagen. De vordering van de officier van justitie werd voor het overige afgewezen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/850027-18
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 13 april 2023 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 7 juli 2021 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 9.000,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/850027-18 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 21 maart 2023, waarbij zijn gehoord de officier van justitie mr. S.M. von Bartheld, veroordeelde en zijn raadsman mr. M.R. van der Pol.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld moet worden op € 6.000,00. Uit de verklaring van medeverdachte [medeveroordeelde 1] blijkt dat hij en veroordeelde samen € 750,00 te verdelen hadden als beloning voor het schuiven met het geld. Dit betekent dat veroordeelde er maandelijks € 375,00 voor heeft gekregen. Veroordeelde heeft voor het eerst in oktober 2016 de huur betaald voor het pand aan de [adres] te Foxhol en voor het laatst in januari 2018. Dit zijn 16 maanden. Veroordeelde heeft derhalve € 6.000,00 (16 x € 375,00) ontvangen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft aangegeven dat veroordeelde heeft verklaard dat hij maar één keer een paar honderd euro heeft ontvangen. Daarnaast heeft veroordeelde maar 12 maanden huur betaald en niet 16 maanden. Tot slot is er geen bewijs dat medeverdachte [medeveroordeelde 1] de € 750,00 die hij maandelijks heeft gekregen, heeft gedeeld met veroordeelde.

Bewijsmiddelen

Met betrekking tot het door veroordeelde verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel gebruikt de rechtbank als bewijsmiddelen:
  • de in het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 13 april 2023 in de onderliggende strafzaak opgenomen bewijsmiddelen;
  • een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 juni 2018, opgenomen op pagina 967 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002017336175 d.d. 1 juli 2019, inhoudende de verklaring van [medeveroordeelde 1] ; - de door veroordeelde ter zitting van 21 maart 2023 afgelegde verklaring.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 13 april 2023 in de zaak met parketnummer 18/850027-18 veroordeeld voor gewoontewitwassen.
Op grond van deze veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de baten van het ingevolgde dat vonnis bewezenverklaarde feit.
Veroordeelde heeft ten behoeve van het betalen van de huurpenningen voor het pand aan de [adres] te Foxhol geld ontvangen van medeverdachte [medeveroordeelde 1] en vervolgens gestort op rekening van de eigenaar van het pand, medeverdachte [medeveroordeelde 2] . In het pand werd op 4 juni 2018 een grote en professioneel ingerichte hennepkwekerij aangetroffen. De rechtbank heeft in haar vonnis van 13 april 2023 vastgesteld dat de bedragen die veroordeelde op zijn bankrekening heeft ontvangen en weer door heeft gestort van misdrijf afkomstig zijn en dat veroordeelde dit wist. Veroordeelde heeft voor het betalen van de huur in totaal € 124.000,00 ontvangen en weer overgemaakt. Nu de huur € 10.000,00 per maand bedraagt, betekent dit dat veroordeelde in ieder geval voor 12 maanden aan huur heeft betaald. Medeverdachte [medeveroordeelde 1] heeft verklaard dat hij en veroordeelde gezamenlijk € 750,00 per maand hebben ontvangen en dat zij dit eerlijk hebben verdeeld. Veroordeelde heeft ter terechtzitting aangegeven dat dit zou kunnen kloppen. De rechtbank komt derhalve op een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 4.500,00 (12 x € 375,00).

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 4.500,00.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 4.500,00 (zegge: vierduizend vijfhonderd euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 90 dagen.
Wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. H.R. Bracht, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 april 2023.
Mr. H.R. Bracht is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.