14.2Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv 27 december 2018 als eerste ziektedag mogen aanmerken. Deze beroepsgrond van eiser kan daarom niet slagen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 29, derde lid, van de ZW bepaalt dat als eerste dag van de ongeschiktheid tot werken de eerste werkdag geldt waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv in dit geval meer waarde mogen toekennen aan de verklaring van de ex-werkgever en de eerdere verklaring van eiser zelf dan aan hetgeen is opgenomen in de arbeidsovereenkomst. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Op 25 december 2018 heeft de ex-werkgever een aanvraag voor een ZW-uitkering voor eiser ingediend bij het Uwv. In deze aanvraag heeft de ex-werkgever aangegeven dat 27 december 2018 de eerste werkdag is waarop eiser zijn werk niet kan doen. Ook heeft de ex-werkgever hierbij aangegeven dat eiser zich op 24 december 2018 na werktijd heeft ziek gemeld. Eiser heeft op 19 januari 2019 een door het Uwv aan hem toegezonden vragenlijst ingevuld. In deze vragenlijst heeft eiser als antwoord op de vraag vanaf welke datum hij niet meer kon werken ingevuld dat dit was vanaf 27 december 2018. In de arbeidsovereenkomst is weliswaar opgenomen dat eiser 36 uur per week werkt en dat zijn werktijden van maandag tot en met vrijdag van 08:30 uur tot 17:00 uur zijn, maar dat is in dit verband niet doorslaggevend, omdat de in de overeenkomst genoemde tijden een algemeen karakter hebben en daar in dit geval uitdrukkelijke, specifieke verklaringen van zowel de ex-werkgever als (in eerste instantie) eiser zelf tegenover staan. Hierbij betrekt de rechtbank dat uit het dossier en hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd niet blijkt dat er aanleiding is om te twijfelen aan de verklaringen van de ex-werkgever en eiser. In hoeverre eiser belang heeft bij het eerder ingaan van de ZW-uitkering – gezien de stelling van het Uwv ter zitting dat indien de ZW-uitkering op een eerder moment ingaat deze uitkering ook eerder zal eindigen – kan gezien het voorgaande hier in het midden blijven.
Artikel 25 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen
15. Vervolgens heeft eiser aangegeven dat het Uwv een onjuiste toepassing heeft
gegeven aan artikel 25 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze beroepsgrond van eiser niet slagen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat in de onderhavige procedure uitsluitend de aan eiser toegekende ZW-uitkering vanaf 27 december 2018 ter beoordeling voorligt. Het Uwv heeft erkend dat artikel 25 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in de primaire besluiten niet is toegepast, maar heeft in het bestreden besluit en ter zitting toegelicht dat toepassing van dat artikel in eisers situatie altijd een verlagend effect zou hebben op zijn ZW-uitkering, wat eiser niet gemotiveerd heeft betwist. Omdat eiser door het indienen van bezwaar er niet op achteruit mag gaan en toepassing van het artikel per definitie een verlagend effect heeft op zijn uitkering is van toepassing van artikel 25 afgezien. De rechtbank ziet geen aanleiding om het Uwv niet te volgen in dit standpunt.
Artikel 7a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
16. Het Uwv heeft, aldus eiser, artikel 7a van het Schattingsbesluit
arbeidsongeschiktheidswetten ten onrechte genegeerd. Op grond van dit artikel moet, aldus eiser, zijn dagloon worden aangepast naar een urenomvang gelijk met de proefplaatsing van 40 uur per week. Ook deze beroepsgrond kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. De door eiser bedoelde bepaling gaat namelijk niet over de berekening van het dagloon, maar over de berekening van het maatmaninkomen, aan de hand waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld. Het dagloon wordt berekend aan de hand van de bepalingen uit het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen en voor de berekening ervan moet worden gekeken naar de feitelijk genoten inkomsten (het SV-loon). Artikel 7a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten speelt daarbij geen rol.
17. Eiser voert aan dat hij op 17 september 2021 een verzoek om herziening heeft
ingediend en dat het Uwv nog altijd niet op dit herzieningsverzoek heeft beslist. Deze beroepsgrond van eiser kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat – voor zover het wel of niet beslissen op het verzoek om herziening überhaupt verband houdt met het bestreden besluit – het Uwv in het bestreden besluit heeft mogen stellen dat met het besluit van 21 oktober 2021, waarin aan eiser een ZW-uitkering is toegekend per 27 december 2018, de ingangsdatum van de eerder toegekende ZW-uitkering is gewijzigd. Hiermee is dus ook beslist op eisers herzieningsverzoek waarin hij vraagt om een eerdere ingangsdatum van zijn ZW-uitkering.
Ex-werkgever belanghebbende?
18. Eiser betoogt dat het Uwv ten onrechte stukken met betrekking tot de
bezwaarprocedure heeft toegestuurd aan [naam] , zijn ex-werkgever. Hiertoe heeft eiser aangegeven dat hij ziek uit dienst is gegaan, dat zijn ex-werkgever geen re-integratieverplichtingen had en dat het hier gaat om een no-riskpolis. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook deze beroepsgrond van eiser niet slagen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. In het verweerschrift en ter zitting heeft het Uwv verduidelijkt waarom [naam] is betrokken bij de procedure die heeft geleid tot het bestreden besluit. Het Uwv heeft verklaard dat eiser ten tijde van zijn ziekmelding bij deze werkgever in dienst was en dat de werkgever op de hoogte is gesteld van de toekenning van een ZW-uitkering die voortvloeit uit dit dienstverband zodat de werkgever weet dat hij geen loondoorbetalingsverplichting heeft. De rechtbank ziet geen aanleiding om het Uwv niet in dit standpunt te volgen.
Ontbrekende stukken dossier
19. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat het dossier, zoals dat door het Uwv is
toegezonden, niet compleet is nu in elk geval enkele brieven van 5 maart 2022 ontbreken, net als een arbeidskundig en een verzekeringskundig rapport. Met betrekking tot deze beroepsgrond overweegt de rechtbank allereerst dat het Uwv de brieven van 5 maart 2022 waar eiser op doelt wel heeft bijgevoegd bij de op de zaak betrekking hebbende stukken die het Uwv op 20 juli 2022 aan de rechtbank heeft toegezonden. Vervolgens overweegt de rechtbank dat het Uwv, op grond van artikel 8;42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de op de zaak betrekking hebbende stukken indient. Het gaat daarbij om stukken die relevant kunnen zijn voor de bestuursrechter om tot een uitspraak te komen en die een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming. In de onderhavige zaak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een ZW-uitkering per 27 december 2018. Het is de rechtbank niet gebleken dat het door eiser genoemde arbeidsdeskundig en verzekeringskundig rapport nodig zijn voor de beoordeling van deze beroepszaak. Deze beroepsgrond van eiser kan dus niet slagen.