ECLI:NL:RBNNE:2023:1473

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
22/830
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van Ziektewetuitkering en geschil over eerste ziektedag

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de toekenning van een Ziektewet (ZW) uitkering per 1 mei 2018 en 27 december 2018 beoordeeld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 3 maart 2022, waarin het Uwv bij de toekenning van de ZW-uitkering is gebleven. De rechtbank heeft op 30 september 2022 en 23 februari 2023 zittingen gehouden, waarbij eiser en de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren.

De rechtbank constateert dat de toekenning van de ZW-uitkering met ingang van 1 mei 2018 niet meer in geschil is, maar dat de datum van 27 december 2018 als eerste ziektedag wel ter discussie staat. Eiser stelt dat hij zich op 24 december 2018 ziek heeft gemeld, terwijl het Uwv 27 december 2018 als eerste ziektedag aanmerkt. De rechtbank oordeelt dat het Uwv deze datum terecht heeft vastgesteld, omdat de ex-werkgever heeft verklaard dat de ziekmelding na werktijd is gedaan en 27 december de eerste dag was dat eiser niet kon werken.

Daarnaast heeft eiser verschillende beroepsgronden ingediend, waaronder de toepassing van artikel 25 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen en artikel 7a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De rechtbank oordeelt dat deze gronden niet slagen, omdat het Uwv de ZW-uitkering correct heeft berekend en de relevante bepalingen niet van toepassing zijn in deze situatie. Eiser heeft ook aangevoerd dat het Uwv stukken heeft toegestuurd aan zijn ex-werkgever, maar de rechtbank volgt het Uwv in zijn standpunt dat dit gerechtvaardigd was.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser heeft geen recht op vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden en is openbaar uitgesproken op 7 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/830

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(gemachtigde: S.S. Wiltjer - Rienstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning
van een Ziektewet (ZW) uitkering per 1 mei 2018 en 27 december 2018.
2. Met het bestreden besluit van 3 maart 2022 op het bezwaar van eiser is het Uwv
bij die toekenning gebleven.
3. Eiser heeft nadere stukken aan de rechtbank toegezonden.
4. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
5. De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het Uwv. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst.
6. Op 30 september 2022 heeft het Uw een nadere reactie aan de rechtbank
toegezonden. Deze reactie heeft de rechtbank doorgezonden aan eiser.
7. Op 11 november 2022 heeft eiser een nadere reactie aan de rechtbank
toegezonden. In deze reactie heeft eiser onder meer aangegeven dat hij opnieuw op een zitting gehoord wil worden.
8. Op de zitting van 23 februari 2023 is de behandeling van het beroep voortgezet.
Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Totstandkoming van het besluit

9. Bij het primaire besluit I van 21 oktober 2021 heeft het Uwv aan eiser een
uitkering ingevolge de ZW toegekend vanaf 1 mei 2018. Hierbij heeft het Uwv aangegeven dat voor de ZW wordt uitgegaan van een dagloon van € 69,89.
10. Bij het primaire besluit II van eveneens 21 oktober 2021 heeft het Uwv aan eiser
een ZW-uitkering toegekend vanaf 27 december 2018. Hierbij heeft het Uwv aangegeven dat voor de ZW wordt uitgegaan van een dagloon van € 86,35.
11. Bij het bestreden besluit van 3 maart 2022 heeft het Uwv de bezwaren van eiser
ongegrond verklaard en onder meer aangegeven dat de vastgestelde daglonen in stand blijven. In dit besluit heeft het Uwv erop gewezen dat met de beslissing van 21 oktober 2021 de ingangsdatum van de eerder toegekende ZW-uitkering is gewijzigd van 1 januari 2019 naar 27 december 2018.

Beoordeling door de rechtbank

12. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen de toekenning van de ZW-
uitkering aan eiser met ingang van 1 mei 2018 in de onderhavige procedure niet langer in geschil is. Hierbij betrekt de rechtbank dat eiser geen beroepsgronden heeft ingediend die hierop betrekking hebben. Wel is de toekenning van de ZW-uitkering vanaf 27 december 2018 tussen partijen in geschil.
13. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht omdat deze zaak
samenhangt met de beroepen die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de nummers LEE 22/824 en LEE 22/909. De rechtbank wijst dit verzoek af. Hiertoe overweegt de rechtbank dat in de betreffende zaken sprake is van verschillende besluiten met verschillende data waarbij specifieke rechtsvragen aan de orde zijn. Aangezien eiser het griffierecht heeft voldaan, gaat de rechtbank hierna over tot de inhoudelijke behandeling van het beroep.
Eerste ziektedag
14. Eiser heeft allereerst aangegeven dat het Uwv ten onrechte 27 december 2018 als
eerste ziektedag heeft genomen. Hiertoe heeft eiser aangegeven dat hij zich op 24 december 2018 om 16.34 uur, en dus tijdens zijn werktijd, heeft ziekgemeld zodat deze datum als de eerste ziektedag heeft te gelden. Daarnaast geeft eiser aan dat hij zijn ex-werkgever op 24 december 2018 al heeft gewezen op een ziek uit dienstmelding. Ter toelichting van dit standpunt heeft eiser ter zitting gewezen op zijn arbeidsovereenkomst waaruit volgens hem blijkt dat hij werkt van 09:30 uur tot 17:00 uur.
14.1
Het Uwv heeft met betrekking tot deze beroepsgrond in het verweerschrift en ter
zitting toegelicht dat eiser zich op 24 december 2018 om 16:34 uur via de mail heeft ziekgemeld. De eerste werkdag waarop eiser door ziekte niet in staat was om te werken is echter 27 december 2018, omdat de (ex-)werkgever heeft verklaard dat de ziekmelding op 24 december 2018 na werktijd is gedaan en 27 december 2018 de eerste dag was dat eiser door ziekte niet kon werken. Ten slotte geeft het Uwv aan dat eiser geen belang heeft bij het naar voren halen van de eerste ziektedag. Hiertoe heeft het Uwv gesteld dat de (ex-)werkgever, behoudens twee wachtdagen, het loon over de maand december 2018 volledig aan eiser heeft betaald. Indien de ZW-uitkering eerder zou ingaan mag de daaruit voortvloeiende betaling door de werkgever in mindering worden gebracht op het doorbetaalde loon.
14.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv 27 december 2018 als eerste ziektedag mogen aanmerken. Deze beroepsgrond van eiser kan daarom niet slagen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 29, derde lid, van de ZW bepaalt dat als eerste dag van de ongeschiktheid tot werken de eerste werkdag geldt waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv in dit geval meer waarde mogen toekennen aan de verklaring van de ex-werkgever en de eerdere verklaring van eiser zelf dan aan hetgeen is opgenomen in de arbeidsovereenkomst. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Op 25 december 2018 heeft de ex-werkgever een aanvraag voor een ZW-uitkering voor eiser ingediend bij het Uwv. In deze aanvraag heeft de ex-werkgever aangegeven dat 27 december 2018 de eerste werkdag is waarop eiser zijn werk niet kan doen. Ook heeft de ex-werkgever hierbij aangegeven dat eiser zich op 24 december 2018 na werktijd heeft ziek gemeld. Eiser heeft op 19 januari 2019 een door het Uwv aan hem toegezonden vragenlijst ingevuld. In deze vragenlijst heeft eiser als antwoord op de vraag vanaf welke datum hij niet meer kon werken ingevuld dat dit was vanaf 27 december 2018. In de arbeidsovereenkomst is weliswaar opgenomen dat eiser 36 uur per week werkt en dat zijn werktijden van maandag tot en met vrijdag van 08:30 uur tot 17:00 uur zijn, maar dat is in dit verband niet doorslaggevend, omdat de in de overeenkomst genoemde tijden een algemeen karakter hebben en daar in dit geval uitdrukkelijke, specifieke verklaringen van zowel de ex-werkgever als (in eerste instantie) eiser zelf tegenover staan. Hierbij betrekt de rechtbank dat uit het dossier en hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd niet blijkt dat er aanleiding is om te twijfelen aan de verklaringen van de ex-werkgever en eiser. In hoeverre eiser belang heeft bij het eerder ingaan van de ZW-uitkering – gezien de stelling van het Uwv ter zitting dat indien de ZW-uitkering op een eerder moment ingaat deze uitkering ook eerder zal eindigen – kan gezien het voorgaande hier in het midden blijven.
Artikel 25 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen
15. Vervolgens heeft eiser aangegeven dat het Uwv een onjuiste toepassing heeft
gegeven aan artikel 25 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze beroepsgrond van eiser niet slagen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat in de onderhavige procedure uitsluitend de aan eiser toegekende ZW-uitkering vanaf 27 december 2018 ter beoordeling voorligt. Het Uwv heeft erkend dat artikel 25 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in de primaire besluiten niet is toegepast, maar heeft in het bestreden besluit en ter zitting toegelicht dat toepassing van dat artikel in eisers situatie altijd een verlagend effect zou hebben op zijn ZW-uitkering, wat eiser niet gemotiveerd heeft betwist. Omdat eiser door het indienen van bezwaar er niet op achteruit mag gaan en toepassing van het artikel per definitie een verlagend effect heeft op zijn uitkering is van toepassing van artikel 25 afgezien. De rechtbank ziet geen aanleiding om het Uwv niet te volgen in dit standpunt.
Artikel 7a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
16. Het Uwv heeft, aldus eiser, artikel 7a van het Schattingsbesluit
arbeidsongeschiktheidswetten ten onrechte genegeerd. Op grond van dit artikel moet, aldus eiser, zijn dagloon worden aangepast naar een urenomvang gelijk met de proefplaatsing van 40 uur per week. Ook deze beroepsgrond kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. De door eiser bedoelde bepaling gaat namelijk niet over de berekening van het dagloon, maar over de berekening van het maatmaninkomen, aan de hand waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld. Het dagloon wordt berekend aan de hand van de bepalingen uit het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen en voor de berekening ervan moet worden gekeken naar de feitelijk genoten inkomsten (het SV-loon). Artikel 7a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten speelt daarbij geen rol.
Herzieningsverzoek
17. Eiser voert aan dat hij op 17 september 2021 een verzoek om herziening heeft
ingediend en dat het Uwv nog altijd niet op dit herzieningsverzoek heeft beslist. Deze beroepsgrond van eiser kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat – voor zover het wel of niet beslissen op het verzoek om herziening überhaupt verband houdt met het bestreden besluit – het Uwv in het bestreden besluit heeft mogen stellen dat met het besluit van 21 oktober 2021, waarin aan eiser een ZW-uitkering is toegekend per 27 december 2018, de ingangsdatum van de eerder toegekende ZW-uitkering is gewijzigd. Hiermee is dus ook beslist op eisers herzieningsverzoek waarin hij vraagt om een eerdere ingangsdatum van zijn ZW-uitkering.
Ex-werkgever belanghebbende?
18. Eiser betoogt dat het Uwv ten onrechte stukken met betrekking tot de
bezwaarprocedure heeft toegestuurd aan [naam] , zijn ex-werkgever. Hiertoe heeft eiser aangegeven dat hij ziek uit dienst is gegaan, dat zijn ex-werkgever geen re-integratieverplichtingen had en dat het hier gaat om een no-riskpolis. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook deze beroepsgrond van eiser niet slagen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. In het verweerschrift en ter zitting heeft het Uwv verduidelijkt waarom [naam] is betrokken bij de procedure die heeft geleid tot het bestreden besluit. Het Uwv heeft verklaard dat eiser ten tijde van zijn ziekmelding bij deze werkgever in dienst was en dat de werkgever op de hoogte is gesteld van de toekenning van een ZW-uitkering die voortvloeit uit dit dienstverband zodat de werkgever weet dat hij geen loondoorbetalingsverplichting heeft. De rechtbank ziet geen aanleiding om het Uwv niet in dit standpunt te volgen.
Ontbrekende stukken dossier
19. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat het dossier, zoals dat door het Uwv is
toegezonden, niet compleet is nu in elk geval enkele brieven van 5 maart 2022 ontbreken, net als een arbeidskundig en een verzekeringskundig rapport. Met betrekking tot deze beroepsgrond overweegt de rechtbank allereerst dat het Uwv de brieven van 5 maart 2022 waar eiser op doelt wel heeft bijgevoegd bij de op de zaak betrekking hebbende stukken die het Uwv op 20 juli 2022 aan de rechtbank heeft toegezonden. Vervolgens overweegt de rechtbank dat het Uwv, op grond van artikel 8;42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de op de zaak betrekking hebbende stukken indient. Het gaat daarbij om stukken die relevant kunnen zijn voor de bestuursrechter om tot een uitspraak te komen en die een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming. In de onderhavige zaak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een ZW-uitkering per 27 december 2018. Het is de rechtbank niet gebleken dat het door eiser genoemde arbeidsdeskundig en verzekeringskundig rapport nodig zijn voor de beoordeling van deze beroepszaak. Deze beroepsgrond van eiser kan dus niet slagen.

Conclusie en gevolgen

20. De rechtbank is gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de
beroepsgronden van eiser niet slagen. Het Uwv heeft terecht aan eiser vanaf 27 december 2018 een ZW-uitkering toegekend. Ook in hetgeen eiser verder heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor een ander oordeel. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is hoeft het Uwv het griffierecht niet aan eiser te vergoeden en krijgt hij ook geen vergoeding voor zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
7 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.