ECLI:NL:RBNNE:2023:1472

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
18-850026-18 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor gewoontewitwassen in het kader van grootschalige hennepteelt

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, voortvloeiend uit een eerdere veroordeling van de verdachte voor gewoontewitwassen. De verdachte was betrokken bij een grootschalige hennepteelt in een bedrijfspand in Foxhol. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 13.500,00. Tijdens de behandeling op 21 maart 2023 werd de verdachte gehoord, evenals zijn raadsman en de officier van justitie, mr. S.M. von Bartheld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in totaal € 127.420,00 heeft overgemaakt aan medeverdachten, die de huur voor het pand betaalden waar de hennepkwekerij was gevestigd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte gedurende een lange periode grote contante bedragen op zijn rekening heeft gestort, die afkomstig waren uit misdrijven. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 6.000,00, en de verdachte verplicht tot betaling van dit bedrag aan de staat.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen en de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 120 dagen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij mr. H.R. Bracht buiten staat was om de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/850026-18
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 13 april 2023 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 7 juli 2021 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 13.500,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/850026-18 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 21 maart 2023, waarbij zijn gehoord de officier van justitie mr. S.M. von Bartheld, veroordeelde en zijn raadsman mr. B.P.M. Canoy.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld moet worden op € 9.750,00. Uit de verklaring van veroordeelde blijkt dat hij en medeverdachte [medeveroordeelde 1] samen € 750,00 te verdelen hadden als beloning voor het schuiven met het geld. Dit betekent dat veroordeelde maandelijks € 375,00 heeft gekregen. Veroordeelde heeft voor het eerst in oktober 2016 de huur betaald voor het pand aan de [adres] te
Foxhol. Hij heeft in januari 2018 voor het laatst de huur overgemaakt via medeverdachte [medeveroordeelde 1] . Dit zijn 16 maanden. Veroordeelde heeft hiervoor derhalve
€ 6.000,00 (16 x € 375,00) ontvangen. Daarna heeft veroordeelde nog 5 maanden de huur rechtstreeks overgemaakt naar medeverdachte [medeveroordeelde 2] , de eigenaar van het pand. Voor de laatste 5 maanden heeft veroordeelde derhalve € 3.750,00 (5 x € 750,00) gekregen.
Gelet op het voorgaande betreft het wederrechtelijk verkregen voordeel in totaal € 9,750,00 (€ 6.000,00 + € 3.750,00).

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering afgewezen dient te worden. Er is bij veroordeelde thuis € 16.470,00 aangetroffen en in beslag genomen. Indien de rechtbank van oordeel is dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, dient dit voordeel – dat volgens de officier van justitie dus maximaal € 9.750,00 kan bedragen – daar vanaf te worden getrokken. Het restant van het in beslag genomen geld moet worden teruggegeven.

Bewijsmiddelen

Met betrekking tot het door veroordeelde verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel gebruikt de rechtbank als bewijsmiddelen:
  • de in het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 13 april 2023 in de onderliggende strafzaak opgenomen bewijsmiddelen;
  • een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 juni 2018, opgenomen op pagina 967 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002017336175 d.d. 1 juli 2019, inhoudende de verklaring van veroordeelde.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 13 april 2023 in de zaak met parketnummer 18/850026-18 veroordeeld voor gewoontewitwassen.
Op grond van deze veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de baten van het ingevolgde dat vonnis bewezenverklaarde feit.
Veroordeelde heeft gedurende een lange periode tegen een vergoeding grote contante geldbedragen op zijn rekening gestort en deze vervolgens overgemaakt aan medeverdachte [medeveroordeelde 1] ten behoeve van de huur van het pand aan de [adres] te Foxhol. In dat pand werd op 4 juni 2018 een grote, professioneel ingerichte hennepkwekerij aangetroffen. De rechtbank heeft in haar vonnis van 13 april 2023 vastgesteld dat het geld dat veroordeelde op zijn rekening heeft gestort/gestort heeft gekregen afkomstig is uit enig misdrijf. Veroordeelde heeft in totaal € 127.420,00 overgemaakt op de bankrekening van medeverdachte [medeveroordeelde 1] , die daarmee de huur voor het pand in Foxhol betaalde. Nu de huur € 10.000,00 per maand bedroeg, betekent dit dat hiermee in ieder geval
12 maanden aan huur zijn betaald. Veroordeelde heeft verklaard dat hij en medeverdachte [medeveroordeelde 1] voor hun bijdrage aan deze constructie gezamenlijk € 750,00 per maand hebben ontvangen en dat zij dit eerlijk hebben verdeeld. Zij hebben hiervoor dus elk € 4.500,00 (12 x € 375,00) ontvangen. Veroordeelde heeft vervolgens nog voor twee maanden aan huur rechtstreeks overgemaakt naar medeverdachte [medeveroordeelde 2] , de eigenaar van het pand. Hiervoor heeft veroordeelde, afgaand op zijn eigen verklaring, derhalve € 1.500,00 (2 x € 750,00) gekregen. Gelet op het voorgaande betreft het wederrechtelijk verkregen voordeel in totaal € 6.000,00 (€ 4.500,00 + € 1.500,00).

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 6.000,00.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 6.000,00 (zegge: zesduizend euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 120 dagen.
Wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. H.R. Bracht, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 april 2023.
Mr. H.R. Bracht is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.