ECLI:NL:RBNNE:2023:1471

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
18/850027-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van opbrengsten uit hennepteelt met aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn

Op 13 april 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij grootschalige hennepteelt in Foxhol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1957, zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. De zaak kwam ter terechtzitting op 21 maart 2023, waar de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.R. van der Pol, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het telen van hennepplanten en het vervalsen van documenten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen voor de meeste tenlastegelegde feiten, met uitzondering van het witwassen van geldbedragen die afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op zijn minst welbewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig waren, en dat hij zich aldus schuldig had gemaakt aan witwassen. De rechtbank hield rekening met de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak, wat leidde tot een lagere straf dan geëist. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren werd verricht.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/850027-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 april 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats], wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 maart 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. van der Pol, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer andere/onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 7 november 2016 tot en met 4 juni 2018 te Foxhol, gemeente(n) Hoogezand-Sappemeer en/of Midden-Groningen, in elk geval in het arrondissement Noord-Nederland, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk
heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres]), een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 7 november 2016 tot en met 4 juni 2018 te Foxhol, gemeente(n) Hoogezand-Sappemeer en/of MiddenGroningen, in elk geval in het arrondissement Noord-Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of die andere/onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2. hij in of omstreeks de periode 13 oktober 2016 tot en met 1 juni 2018,
in de gemeente(n) Hoogezand-Sappemeer en/of Midden-Groningen en/of Tytsjerksteradiel, in elk geval in Nederland,
van voorwerpen, te weten een of meer geldbedragen, namelijk
  • ( in totaal) € 20.000 (ontvangen van [medeverdachte 4] en/of [bedrijf 1], betaald aan[medeverdachte 5]) en/of,
  • ( in totaal) € 104.000 (ontvangen van [medeverdachte 4] en/of [bedrijf 1], betaald aan[medeverdachte 6]) en/of,
  • ( in totaal) € 15.300 (betaald aan [medeverdachte 4] en/of [bedrijf 1]),de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbenden op die voorwerpen waren en/of heeft verborgen en/of verhuld wie die voorwerpen voorhanden hebben gehad en/of die voorwerpen, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 4 juni 2018 te Foxhol, gemeente MiddenGroningen, en/of (elders) in het arrondissement Noord-Nederland meermalen, althans eenmaal, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten (telkens) een stroomleveringsovereenkomst op naam van [verdachte], valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door deze overeenkomst(en) te voorzien van een handtekening (die moest doorgaan voor de handtekening) van die [verdachte], met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 4 juni 2018 te Foxhol, gemeente MiddenGroningen, en/of (elders) in het arrondissement Noord-Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een leningsovereenkomst (ten bedragen van 80.000,-- euro) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door in die leningsovereenkomst te (laten) vermelden dat W. [verdachte] heeft geleend een bedrag van 80.000 euro van de heer [medeverdachte 4], met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde. Hij heeft veroordeling gevorderd voor het onder 2 ten laste gelegde met uitzondering van de in totaal € 15.300,00 die verdachte aan [medeverdachte 4] en/of [bedrijf 1] betaald zou hebben.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft hij het volgende aangevoerd. Ten eerste kan niet worden vastgesteld dat het geld dat verdachte op zijn bankrekening kreeg afkomstig was van enig misdrijf. Indien toch aangenomen wordt dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf, kan niet bewezen worden dat verdachte dit wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden. Alles is gebeurd binnen de sfeer van goed vertrouwen.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 21 maart 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 4] geld dat op mijn rekening werden gestort, overgemaakt naar de rekening van medeverdachte [medeverdachte 6] als huur voor het pand in
Foxhol. Zodra het geld op mijn rekening stond, kreeg ik een seintje van medeverdachte
[medeverdachte 4] en dan maakte ik het direct over. Ik heb nooit nagevraagd waarom het op deze manier geregeld moest worden. Ik wist niet wie de feitelijke huurder van het pand was. Ik heb er een paar keer geld voor gekregen. U houdt mij voor dat medeverdachte [medeverdachte 4] heeft verklaard dat we er gezamenlijk € 750,00 per keer voor kregen, dus € 375,00 per persoon. Dat zou kunnen kloppen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 5 juni2018, opgenomen op pagina 1339 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017336175 d.d. 1 juli 2019, inhoudend als relaas van verbalisanten:
In het perceel [adres], werd op 4 juni 2018 ter opsporing en inbeslagneming op grond van artikel 9 lid 1 onder B van de Opiumwet en artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering binnengetreden. Het bleek dat op genoemd adres een hennepkwekerij met planten aanwezig was. Het pand betreft een leegstaand voormalig fabriekspand. Na het binnentreden zagen wij, verbalisanten, dat er zeven kweekruimtes waren met in totaal 2.772 hennepstekken, 232 hennepmoederplanten en 3.438 hennepplanten. Wij, verbalisanten, constateerden op grond van onze kennis en ervaring, opgedaan bij eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen, dat het hennepplanten waren. Wij, verbalisanten, constateerden, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen planten hennepplanten betroffen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal deelonderzoek witwassen d.d. 1 juli 2019,opgenomen op pagina 1955 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 4 juni 2018 is er op het adres [adres] te Foxhol een inwerking zijnde hennepkwekerij ontdekt. Uit opgevraagde gegevens van de bankrekeningen van de verdachten is gebleken dat de huur van het pand aan de [adres] te Foxhol betaald wordt aan verdachte [medeverdachte 6]. De huur bedraagt € 10.000,00 per maand. Uit de gegevens blijkt dat de huur door verdachte [verdachte] betaald wordt, terwijl uit gegevens van het iCOV blijkt dat [verdachte] geen inkomen heeft die het mogelijk maakt om deze huur te kunnen betalen. Uit het onderzoek is vast komen te staan dat [verdachte] in het huurcontract wordt genoemd als huurder van het pand aan de [adres] te Foxhol. Uit onderzoek van de opgevraagde gegevens van de bankrekeningen van verdachte [medeverdachte 4],
[medeverdachte 7], [verdachte] en [medeverdachte 6] is te zien dat geld via verschillende rekeningen uiteindelijk op de rekening van [medeverdachte 6] wordt gestort.
Wat opvalt aan het overzicht met de stortingen op de verschillende rekeningen van de verdachten [medeverdachte 7], [medeverdachte 4], [verdachte] en [medeverdachte 6] is dat de volgende werkwijze zich met grote regelmaat herhaalt:
Er wordt contant geld gestort op de rekeningen van verdachte [medeverdachte 4] of van verdachte[medeverdachte 7].
Verdachte [medeverdachte 7] boekt het geld over naar één van de rekeningen van verdachte[medeverdachte 4] met de opmerking “retour” of “retour hyp”.
Verdachte [medeverdachte 4] boekt bedragen over naar verdachte [verdachte].
Verdachte [verdachte] boekt de bedragen door naar de rekening van verdachte [medeverdachte 6].
Begin 2018 worden de bedragen niet meer via de bankrekening van verdachte [verdachte] naar de bankrekening van verdachte [medeverdachte 6] overgemaakt. De bedragen die verdachte
[medeverdachte 6] dan krijgt overgemaakt, komen van de rekeningen van verdachte [medeverdachte 4], [medeverdachte 7] of van derden, die aan verdachte [medeverdachte 4] te linken zijn.
Als bijlage is bij dit proces-verbaal gevoegd:
- Overzicht stortingen en overboekingen door de verdachten (pagina 1964 e.v. van voornoemd dossier).
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 14 mei 2018, opgenomen op pagina 1916 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Uit de bankrekeninggegevens van [verdachte] blijkt dat er huur betaald wordt aan verdachte
[medeverdachte 6] vanaf 7 november 2016. Uit deze gegevens blijkt verder dat verdachte [medeverdachte 4] eerst geldbedragen stort op de rekening van verdachte [verdachte], waarna verdachte [verdachte] de bedragen doorstort naar verdachte [medeverdachte 6]. De bedragen worden meestal kort na het ontvangen, gelijk doorbetaald aan [medeverdachte 6]. In totaal heeft verdachte [medeverdachte 6]
€ 124.000,00 ontvangen aan huur voor het pand aan de [adres] te Foxhol van verdachte [verdachte]. Er is door verdachte [verdachte] € 20.000,00 huur betaald aan het bedrijf “[bedrijf 2]”, de vorige eigenaar van het pand.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft vanaf oktober 2016 in totaal € 124.000,00 op zijn bankrekening bijgeschreven gekregen vanaf de bankrekening van medeverdachte [medeverdachte 4] en doorgestort naar de bankrekening van medeverdachte [medeverdachte 6] als huur voor het pand aan de [adres] te Foxhol. Uit het onderzoek naar de bankrekeningen van verdachte en medeverdachten
[medeverdachte 6], [verdachte] en [medeverdachte 7] blijkt dat zowel [medeverdachte 4] als [medeverdachte 7] veel contante stortingen doen. [medeverdachte 7] maakt vervolgens geld over naar de bankrekening van verdachte. Deze boekt de bedragen dan weer over naar medeverdachte [verdachte], die het vervolgens overmaakt naar medeverdachte [medeverdachte 6], de eigenaar van het pand in Foxhol. Vanaf begin 2018 worden de bedragen niet meer via de bankrekening van medeverdachte [verdachte] naar de bankrekening van medeverdachte [medeverdachte 6] overgemaakt. De bedragen komen vanaf dat moment van de rekeningen van verdachte, medeverdachte [medeverdachte 7] of van derden, die aan hen te linken zijn.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat met de handel in verdovende middelen veel contant geld gemoeid is. Het gegeven dat er in het pand aan de [adres] te Foxhol een hennepkwekerij is aangetroffen, terwijl de huur voor het pand indirect wordt betaald door middel van (grote) contante geldstortingen, rechtvaardigt het vermoeden van witwassen van opbrengsten van uit misdrijf afkomstige geldbedragen. Ook het doorstorten op verschillende rekeningen (zowel zakelijk als privé), het betalen van huur terwijl hij zelf feitelijk geen partij is bij de huurovereenkomst en het ontvangen van een beloning voor het meewerken aan deze constructie wijzen op een witwasconstructie.
Verdachte heeft aangegeven dat hem gevraagd is om de huur voor het pand via zijn bankrekening te laten verlopen, dat hij het eigenlijk maar een constructie van niks vond, dat hij niet wist wie de feitelijke huurder was en ook de verhuurder niet kende, dat hij nooit heeft gevraagd waarom het op deze manier geregeld moest worden en dat hij geld heeft ontvangen voor zijn werkzaamheden. Naar het oordeel van de rechtbank is deze wijze van handelen naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het (als katvanger) meewerken aan een constructie waarbij illegaal verkregen geld wordt witgewassen, dat het – behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, waarvan de rechtbank niet is gebleken – niet anders kan dan dat verdachte wist dat het geld van misdrijf afkomstig was. Door te handelen zoals hij heeft gedaan heeft verdachte op zijn minst welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de geldbedragen van enig misdrijf afkomstig waren en dat hij zich aldus schuldig zou maken aan witwassen.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de raadsman dat door vermenging niet meer sprake zou zijn van geld afkomstig uit enig misdrijf. Voor het contante geld dat op de rekeningen van medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 7] is gestort, is geen concrete en verifieerbare verklaring gegeven en het betreft bovendien geen bedragen van ondergeschikte betekenis. Daarnaast worden deze telkens kort na ontvangst weer naar een andere rekening overgemaakt. Hierdoor is het geld tot op zekere hoogte te individualiseren (zoals ook blijkt uit de door de politie vastgestelde “paper trail”). Indien er al sprake is van enige vermenging van geld met een criminele herkomst met geld met een legale herkomst dan kan het vermengde vermogen op zijn minst worden aangemerkt als “gedeeltelijk” uit misdrijf afkomstig.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde witwassen wettig en overtuigend bewezen met uitzondering van het bedrag van € 15.300,00 dat verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 4] en/of [bedrijf 1] betaald zou hebben. Gelet op de periode en de frequentie van de betalingen aan verdachte kan ten slotte worden bewezen dat van het witwassen een gewoonte is gemaakt.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2.
hij in de periode 13 oktober 2016 tot en met 1 juni 2018, in de gemeente Tytsjerksteradiel, van een of meer geldbedragen, namelijk
  • ( in totaal) € 20.000 (ontvangen van [medeverdachte 4] en/of [bedrijf 1], betaald aan[medeverdachte 5]) en,
  • ( in totaal) € 104.000 (ontvangen van [medeverdachte 4] en/of [bedrijf 1], betaald aan
[medeverdachte 6]), heeft verworven, voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op:

2. van het plegen van witwassen een gewoonte maken
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren. De officier van justitie heeft bij zijn strafeis rekening gehouden met het feit dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman gepleit voor een taakstraf voor de duur van 100 uren gelet op de beperkte rol van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van een jaar en zeven maanden schuldig gemaakt aan witwassen van grote sommen geld. Door het witwassen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Verder brengt het door verdachte gepleegde feit schade toe aan het vertrouwen dat moet kunnen worden gesteld in de integriteit van het financiële handelsverkeer. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
In de oriëntatiepunten van het LOVS wordt voor witwassen van bedragen vanaf € 70.000,00 tot € 125.000,00 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 tot 9 maanden of een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf gehanteerd.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte voorafgaand aan onderhavig feit niet eerder onherroepelijk is veroordeeld. Zij houdt voorts rekening met het tijdsverloop in deze zaak.
Overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. Op grond van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden heeft iedere verdachte het recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Verdachte is op 4 juni 2018 in verzekering gesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Dat de beoordeling van het dossier en de planning van de zitting te lang op zich heeft laten wachten is in deze zaak niet toe te rekenen aan de verdediging.
De redelijke termijn is in aanzienlijke mate overschreden, te weten bijna 3 jaar. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding een sterke matiging van de op te leggen straf tot gevolg dient te hebben. Hoewel de ernst van het feit op in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, acht de rechtbank gelet op de overschrijding van de redelijke termijn een gevangenisstraf niet passend, ook niet in voorwaardelijke vorm.
De rechtbank komt alles afwegende tot oplegging van een taakstraf, zij het lager dan is geëist vanwege de beperktere rol die verdachte ten opzichte van de medeverdachten heeft vervuld.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 63, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 3 en 4 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 100 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. H.R. Bracht, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 april 2023.
Mr. H.R. Bracht is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.