ECLI:NL:RBNNE:2023:1470

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
18/850025-18 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor schuldwitwassen in het kader van grootschalige hennepteelt

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, voortvloeiend uit een eerdere veroordeling voor schuldwitwassen. De zaak betreft een grootschalige hennepteelt in een bedrijfspand in Foxhol, waar de veroordeelde, geboren in 1968, verantwoordelijk voor werd gehouden. De officier van justitie had op 7 juli 2021 gevorderd dat de rechtbank het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 156.850,00, dat de veroordeelde had ontvangen aan huurpenningen voor de verhuur van het pand. Tijdens de zitting op 21 maart 2023 zijn de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. J.E. Versluis, gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in totaal € 156.850,00 aan huurpenningen heeft ontvangen, maar dat hij pas vanaf 27 januari 2017 redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze huurpenningen uit enig misdrijf afkomstig waren. Daarom heeft de rechtbank de eerste drie huurtermijnen van in totaal € 30.000,00 in mindering gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit leidde tot een vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 126.850,00. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De rechtbank heeft in haar beslissing ook de duur van de gijzeling bepaald, die ten hoogste 1080 dagen kan bedragen. De vordering van de officier van justitie is voor het overige afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij mr. H.R. Bracht buiten staat was om de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/850025-18
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 13 april 2023 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats], wonende te [adres], hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 7 juli 2021 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 156.850,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/850025-18 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 21 maart 2023, waarbij zijn gehoord de officier van justitie mr. S.M. von Bartheld, veroordeelde en zijn raadsvrouw mr. J.E. Versluis.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld moet worden op € 156.850,00. Uit het onderzoek naar de bankrekening van veroordeelde is gebleken dat hij dit bedrag aan huurpenningen heeft ontvangen voor de verhuur van het pand aan de [adres] te Foxhol.

Het standpunt van de verdediging

Gelet op de door haar bepleite vrijspraak heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen dient te worden.

Bewijsmiddelen

Met betrekking tot het door veroordeelde verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel gebruikt de rechtbank als bewijsmiddelen:
  • de in het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 13 april 2023 in de onderliggende strafzaak opgenomen bewijsmiddelen;
  • het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 3 april 2019.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 13 april 2023 in de zaak met parketnummer 18/850025-18 veroordeeld voor schuldwitwassen.
Op grond van deze veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de baten van het ingevolgde dat vonnis bewezenverklaarde feit.
Veroordeelde heeft het pand aan de [adres] te Foxhol in november 2016 gekocht en hij ontving maandelijks € 10.000,00 aan huur. In het pand is op 4 juni 2018 een grootschalige hennepkwekerij aangetroffen. De rechtbank heeft in haar vonnis van 13 april 2023 vastgesteld dat de huur die veroordeelde heeft ontvangen afkomstig is uit enig misdrijf. Veroordeelde heeft in totaal € 156.850,00 aan huurpenningen ontvangen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat veroordeelde pas vanaf 27 januari 2017 redelijkerwijs heeft moeten vermoeden dat de huurpenningen uit enig misdrijf afkomstig waren. De rechtbank zal derhalve de eerste drie huurtermijnen van in totaal € 30.000,00 in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank komt derhalve uit op een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 126.850,00 (€ 156.850,00 - € 30.000).

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 126.850,00.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 126.850,00 (zegge: honderd zesentwintigduizend achthonderd vijftig euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. H.R. Bracht, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 april 2023.
Mr. H.R. Bracht is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.