In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, voortvloeiend uit een eerdere veroordeling voor schuldwitwassen. De zaak betreft een grootschalige hennepteelt in een bedrijfspand in Foxhol, waar de veroordeelde, geboren in 1968, verantwoordelijk voor werd gehouden. De officier van justitie had op 7 juli 2021 gevorderd dat de rechtbank het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 156.850,00, dat de veroordeelde had ontvangen aan huurpenningen voor de verhuur van het pand. Tijdens de zitting op 21 maart 2023 zijn de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. J.E. Versluis, gehoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in totaal € 156.850,00 aan huurpenningen heeft ontvangen, maar dat hij pas vanaf 27 januari 2017 redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze huurpenningen uit enig misdrijf afkomstig waren. Daarom heeft de rechtbank de eerste drie huurtermijnen van in totaal € 30.000,00 in mindering gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit leidde tot een vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 126.850,00. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank heeft in haar beslissing ook de duur van de gijzeling bepaald, die ten hoogste 1080 dagen kan bedragen. De vordering van de officier van justitie is voor het overige afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij mr. H.R. Bracht buiten staat was om de beslissing mede te ondertekenen.