ECLI:NL:RBNNE:2023:1467

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
18/850025-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldwitwassen en vrijspraak hennepteelt in Foxhol na onderzoek Narwal

Op 13 april 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van hennepteelt en schuldwitwassen. De zaak, die voortkwam uit het onderzoek Narwal, betrof grootschalige hennepteelt in een bedrijfspand in Foxhol. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan hennepteelt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat er onvoldoende bewijs was voor het vereiste opzet op de hennepteelt. De rechtbank stelde vast dat de verdachte het pand had gekocht zonder voldoende onderzoek te doen naar de huurder en de omstandigheden waaronder het pand werd verhuurd. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet voldoende wetenschap had van de hennepkwekerij die in het pand was aangetroffen.

Echter, de rechtbank oordeelde wel dat het schuldwitwassen wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdachte had in de periode van 27 januari 2017 tot en met 4 juni 2018 in totaal € 126.850,00 aan huur ontvangen voor het pand, terwijl er een hennepkwekerij in het pand was aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat het ontvangen geld afkomstig was uit misdrijf. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met een vervangende hechtenis van 60 dagen indien hij de taakstraf niet naar behoren verrichtte. De rechtbank hield rekening met de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak, wat leidde tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/850025-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 april 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats], wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 maart 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.E. Versluis, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 15 november 2016 tot en met 4 juni 2018 te Foxhol, gemeente(n) Hoogezand-Sappemeer en/of Midden-Groningen, in elk geval in het arrondissement Noord-Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) (al dan niet) opzettelijk, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, (in een pand aan [adres]) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet; althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer andere/onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 15 november 2016 tot en met 4 juni 2018 te Foxhol, gemeente(n) Hoogezand-Sappemeer en/of Midden-Groningen, in elk geval in het arrondissement Noord-Nederland, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk,
heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres]) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 15 november 2016 tot en met 4 juni 2018 te Foxhol, gemeente(n) Hoogezand-Sappemeer en/of Midden-Groningen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal
(telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of
[medeverdachte 3] en/of die andere/onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen; 2. hij in of omstreeks de periode van 15 november 2016 tot en met 4 juni 2018, te Foxhol, in de gemeente(n) Hoogezand-Sappemeer en/of Midden-Groningen, en/of in de gemeente Hardenberg, in elk geval in Nederland,
voorwerpen, te weten een of meer geldbedragen (totaal 156.850,-- euro), heeft
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair ten laste gelegde. Hij heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde
.Met betrekking tot het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft hij, samengevat, aangevoerd dat verdachte, gelet op de omstandigheden waaronder de aankoop van het pand heeft plaatsgevonden en de verhuur is verlopen, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er een hennepplantage in het pand zat. De gedragingen van verdachte kunnen gekwalificeerd worden als medeplichtigheid aan hennepteelt, namelijk het opzettelijk gelegenheid en middelen verschaffen door het pand daarvoor ter beschikking te stellen. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie bepleit dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het feit dat het geld van misdrijf afkomstig was en dat, gelet op de periode en de frequentie van de betalingen aan verdachte, bewezen kan worden dat hij van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Verdachte heeft geweten noch redelijkerwijs moeten vermoeden dat er een hennepkwekerij in zijn pand zat en dat de huur geheel of gedeeltelijk afkomstig was uit enig misdrijf. Verdachte is voorafgaand aan de koop eenmaal met verkoper [naam] om het pand aan de [adres] te Foxhol heengelopen. Dat is niet ongebruikelijk in de vastgoedwereld. Daar komt bij dat de koopprijs van € 220.000,00 ook niet vreemd is. Voor een soortgelijk pand op hetzelfde industrieterrein was eerder een soortgelijke prijs betaald. Verdachte heeft na de koop ook geen aanleiding gehad om nader onderzoek te doen naar het pand en de huurders aangezien de huur elke maand netjes werd betaald. Tot slot is uit de door de verdediging overgelegde taxatierapporten gebleken dat de huurprijs van € 10.000,00 helemaal niet zo absurd hoog is als de officier van justitie meent.
Oordeel van de rechtbank
Feiten
Op 4 juni 2018 treft de politie in het [adres] te Foxhol een professionele hennepkwekerij aan, bestaande uit zeven kweekruimtes met in totaal 2.772 hennepstekken, 232 hennepmoederplanten en 3.438 hennepplanten.
Uit informatie uit het Kadaster blijkt dat verdachte sinds 15 november 2016 eigenaar is van het pand aan de [adres] te Foxhol. Met betrekking tot de aankoop van het pand valt het een en ander op. Verdachte heeft het pand in verhuurde staat gekocht van [bedrijf] voor een bedrag van € 220.000,00. Verdachte is naar eigen zeggen voorafgaand aan de aankoop van het pand slechts eenmaal samen met [naam] om het pand heengelopen, hij is niet in het pand geweest, had geen sleutel van het pand, hij heeft geen onderzoek gedaan naar de huurder en diens onderneming, hij heeft de huurovereenkomst niet gecontroleerd, hij heeft het pand niet laten taxeren en geen bouwkundig rapport op laten maken en hij heeft het bestemmingsplan niet bekeken.
Met betrekking tot de aankoop en verhuur van het pand valt verder op dat de huurprijs in verhouding tot de koopsom zeer hoog is geweest. Verdachte heeft € 220.000,00 betaald voor het pand en ontving maandelijks € 10.000,00 aan huur. Dit zou betekenen dat verdachte het pand binnen twee jaar geheel zou hebben terugverdiend: een onwaarschijnlijk hoog rendement. Ten slotte valt op dat verdachte op 1 september 2016 onder vergelijkbare omstandigheden een ander pand in verhuurde staat had gekocht van [naam] waarin een hennepkwekerij is aangetroffen. Verdachte is hierover op 27 januari 2017 door de politie gehoord.
Vrijspraak feit 1 primair en subsidiair
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van hennepteelt niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank ook van oordeel dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). In dit verband wordt ook wel gesproken van ‘dubbel opzet’.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat iemand die een ruimte verhuurt niet zomaar strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor het faciliteren van een in die ruimte of een deel daarvan ingerichte hennepkwekerij. Een vereiste is, dat de verhuurder voldoende wetenschap heeft of had moeten hebben van hetgeen zich in de beschikbaar gestelde ruimte afspeelt. Soms kan die wetenschap uit de omstandigheden worden afgeleid. De enkele omstandigheid dat de verhuur in meer of mindere mate onder dubieuze omstandigheden heeft plaatsgevonden, volstaat niet voor het vaststellen van het vereiste opzet.
Hoewel de omstandigheden waaronder de koop en de verhuur van het pand aan de [adres] te Foxhol hebben plaatsgevonden – zoals hierboven reeds uiteengezet – opmerkelijk zijn te noemen, blijkt daaruit naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte (voldoende) wetenschap heeft gehad of had moeten hebben van hetgeen zich in het pand heeft afgespeeld. Het vereiste dubbel opzet kan niet worden bewezen. Dit betekent dat verdachte van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring feit 2
De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen kan worden op basis van de hieronder opgenomen bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte heeft vanaf december 2016 in totaal € 156.850,00 aan huur ontvangen voor het pand aan de [adres] te Foxhol. Uit het onderzoek naar de bankrekeningen van verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] blijkt dat
[medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] veel contante stortingen doen. [medeverdachte 6] maakt vervolgens geld over naar [medeverdachte 4], die het geld vervolgens doorboekt naar de bankrekening van [medeverdachte 5]. [medeverdachte 5] betaalt met het ontvangen geld de huur voor het pand van verdachte. Vanaf begin 2018 worden de bedragen niet meer via de bankrekening van medeverdachte [medeverdachte 5] overgemaakt. De bedragen komen vanaf dat moment afwisselend van de rekeningen van medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] of van derden, die aan hen te linken zijn.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat met de handel in verdovende middelen veel contant geld gemoeid is. Het gegeven dat er in het pand aan de [adres] te Foxhol een hennepkwekerij is aangetroffen, terwijl de huur voor het pand indirect wordt betaald door middel van (grote) contante geldstortingen, rechtvaardigt het vermoeden van witwassen van opbrengsten van uit misdrijf afkomstige geldbedragen. Ook het doorstorten van geld op verschillende rekeningen en het betalen van huur door iemand die zelf feitelijk geen partij is bij de huurovereenkomst wijzen op een witwasconstructie. Het dossier bevat geen aanwijzingen voor een legale herkomst van de betreffende geldsommen. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan dan dat de door verdachte ontvangen huur afkomstig is uit enig misdrijf.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of verdachte dit wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden. De rechtbank stelt voorop dat het dossier geen bewijs bevat dat verdachte wist dat het door hem ontvangen geld uit enig misdrijf afkomstig was. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van opzetwitwassen. Wel acht de rechtbank voldoende bewijs aanwezig voor schuldwitwassen. De rechtbank wijst daarbij allereerst op de omstandigheden waaronder de koop en de huur van het pand aan de [adres] te Foxhol hebben plaatsgevonden en het ongebruikelijk hoge rendement, zoals hierboven reeds uiteen is gezet. Voorts acht de rechtbank van belang dat de huur door verschillende personen en vanaf meerdere bankrekeningen aan verdachte wordt overgemaakt, dat het maandbedrag van 10.000 euro veelal in meerdere tranches van ongelijke bedragen werd voldaan en ook een keer contant is betaald. Verder geldt dat verdachte op 27 januari 2017 door de politie is verhoord met betrekking tot de hennepkwekerij die is aangetroffen in het pand dat hij eerder onder vergelijkbare omstandigheden had gekocht van [naam]. Verdachte had met enig nadenken over al deze hem bekende gegevens kunnen vermoeden dat het door hem ontvangen geld een criminele herkomst had en had, in ieder geval vanaf 27 januari 2017, de huurtermijnen niet zonder nader onderzoek mogen accepteren.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde schuldwitwassen wettig en overtuigend bewezen. Nu de rechtbank uitgaat van een kortere pleegperiode zal zij het geldbedrag in de tenlastelegging met drie huurtermijnen verminderen.
Hoewel gelet op de periode en de frequentie van de betalingen aan verdachte bewezen kan worden dat sprake is van een gewoonte maken van schuldwitwassen, heeft de wetgever dit aspect niet strafbaar gesteld bij schuldwitwassen, maar alleen bij witwassen als bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. Om die reden komt het gewoonte maken niet terug bij de kwalificatie van het strafbare feit.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 21 maart 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb het pand aan de [adres] te Foxhol voor € 220.000,00 gekocht van [naam]. Ik ben voorafgaand aan de koop om het pand heengelopen. Ik ben niet in het pand geweest. Ik heb geen sleutel van het pand gehad. Ik heb niet van tevoren een taxatierapport op laten stellen. Als het allemaal een beetje meezat, zou ik het aankoopbedrag er na twee jaar uit hebben. Ik heb geen onderzoek gedaan naar de huurder. Ik kreeg € 10.000,00 huur per maand. Ik kreeg dit bedrag ook wel eens in drie of vier delen gestort. Ik heb het ook een keer contant gekregen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 5 juni2018, opgenomen op pagina 1339 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017336175 d.d. 1 juli 2019, inhoudend als relaas van verbalisanten:
In het perceel [adres], werd op 4 juni 2018 ter opsporing en inbeslagneming op grond van artikel 9 lid 1 onder B van de Opiumwet en artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering binnengetreden. Het bleek dat op genoemd adres een hennepkwekerij met planten aanwezig was. Het pand betreft een leegstaand voormalig fabriekspand. Na het binnentreden zagen wij, verbalisanten, dat er zeven kweekruimtes waren met in totaal 2.772 hennepstekken, 232 hennepmoederplanten en 3.438 hennepplanten. Wij, verbalisanten, constateerden op grond van onze kennis en ervaring, opgedaan bij eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen, dat het hennepplanten waren. Wij, verbalisanten, constateerden, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen planten hennepplanten betroffen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2018,opgenomen op pagina 1294 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Conform het register van het Kadaster is het perceel gelegen aan de [adres] in Foxhol met daarop een bedrijfspand thans eigendom van de heer [verdachte], geboren [geboortedatum] 1968. Uit de akte van levering blijkt dat [verdachte] het perceel op 15 november 2016 heeft gekocht van [bedrijf], KvK nummer [nummer], voor een koopprijs van € 220.000,00.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal deelonderzoek witwassen d.d. 1 juli 2019,opgenomen op pagina 1955 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 4 juni 2018 is er op het adres [adres] te Foxhol een inwerking zijnde hennepkwekerij ontdekt. Uit opgevraagde gegevens van de bankrekeningen van de verdachten is gebleken dat de huur van het pand aan de [adres] te Foxhol betaald wordt aan verdachte [verdachte]. De huur bedraagt €
10.000,00 per maand. Uit de gegevens blijkt dat de huur door verdachte [medeverdachte 5] betaald wordt, terwijl uit gegevens van het iCOV blijkt dat [medeverdachte 5] geen inkomen heeft die het mogelijk maakt om deze huur te kunnen betalen. Uit het onderzoek is vast komen te staan dat [medeverdachte 5] in het huurcontract wordt genoemd als huurder van het pand aan de [adres] te
Foxhol. Uit onderzoek van de opgevraagde gegevens van de bankrekeningen van verdachte [medeverdachte 4], [medeverdachte 6], [medeverdachte 5] en [verdachte] is te zien dat geld via verschillende rekeningen uiteindelijk op de rekening van [verdachte] wordt gestort.
Wat opvalt aan het overzicht met de stortingen op de verschillende rekeningen van de verdachten [medeverdachte 6], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [verdachte] is dat de volgende werkwijze zich met grote regelmaat herhaalt:
Er wordt contant geld gestort op de rekeningen van verdachte [medeverdachte 4] of van verdachte[medeverdachte 6].
Verdachte [medeverdachte 6] boekt het geld over naar één van de rekeningen van verdachte[medeverdachte 4] met de opmerking “retour” of “retour hyp”.
Verdachte [medeverdachte 4] boekt bedragen over naar verdachte [medeverdachte 5].
Verdachte [medeverdachte 5] boekt de bedragen door naar de rekening van verdachte [verdachte].
Begin 2018 worden de bedragen niet meer via de bankrekening van verdachte [medeverdachte 5] naar de bankrekening van verdachte [verdachte] overgemaakt. De bedragen die verdachte [verdachte] dan krijgt overgemaakt, komen van de rekeningen van verdachte [medeverdachte 4], [medeverdachte 6] of van derden, die aan verdachte [medeverdachte 4] te linken zijn.
Als bijlage is bij dit proces-verbaal gevoegd:
- Overzicht stortingen en overboekingen door de verdachten (pagina 1964 e.v. van voornoemd dossier).

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2.
hij in de periode van 27 januari 2017 tot en met 4 juni 2018, in de gemeente Hardenberg, voorwerpen, te weten een of meer geldbedragen (totaal 126.850,-- euro), heeft verworven, voorhanden gehad en/of van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op:

2. schuldwitwassen
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en het onder
2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft bij zijn strafeis rekening gehouden met het feit dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van een jaar en vier maanden schuldig gemaakt aan schuldwitwassen. Hij heeft een bedrag van in totaal € 126.850,00 euro aan huur ontvangen voor een pand waarin een grote, professionele hennepkwekerij is aangetroffen. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Verder brengt het door verdachte gepleegde feit schade toe aan het vertrouwen dat moet kunnen worden gesteld in de integriteit van het financiële handelsverkeer. Verdachte heeft met de aankoop en de verhuur van het pand zeer onzorgvuldig gehandeld en enkel zijn eigen financieel belang voor ogen gehad. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
In de oriëntatiepunten van het LOVS wordt voor witwassen van bedragen vanaf
€ 125.000,00 tot € 250.000,00 als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 tot 12 maanden gehanteerd.
Overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. Op grond van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden heeft iedere verdachte het recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Verdachte is op 4 juni 2018 in verzekering gesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Dat de beoordeling van het dossier en de planning van de zitting te lang op zich heeft laten wachten is in deze zaak niet toe te rekenen aan de verdediging.
De redelijke termijn is in aanzienlijke mate overschreden, te weten bijna 3 jaar. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding een sterke matiging van de op te leggen straf tot gevolg dient te hebben. Hoewel de ernst van het feit zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigt, acht de rechtbank gelet op de overschrijding van de redelijke termijn een gevangenisstraf niet passend, ook niet in voorwaardelijke vorm.
De rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie en komt derhalve, alles afwegende en rekening houdend met het feit dat verdachte first offender is, ook tot een lagere taakstraf dan is geëist. Daarnaast ziet de rechtbank gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en de inhoud van het rapport van de reclassering d.d. 10 juni 2021 geen aanleiding tot het opleggen van een voorwaardelijke straf.

Benadeelde partij

Enexis Netbeheer B.V. heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 189.357,97 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Daarnaast is er een bedrag van € 4.068,58 gevorderd aan proceskosten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De diefstal van stroom, die tot de schade heeft geleid, is immers niet aan verdachte ten laste gelegd, zodat geen sprake is van een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 420quater van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Verklaart de vordering van Enexis Netbeheer B.V. niet-ontvankelijk. Deze vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. H.R. Bracht, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 april 2023.
Mr. H.R. Bracht is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.