Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft bij zijn strafeis rekening gehouden met het feit dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn, de zeer minimale rol van verdachte en de persoonlijke omstandigheden van verdachte op het moment dat hij betrokken raakte bij de hennepkwekerij.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is enkele weken als medepleger betrokken geweest bij een zeer professionele hennepkwekerij. Het telen van hennep veroorzaakt overlast en schade voor de maatschappij. Softdrugs zijn immers stoffen die bij (langdurig) gebruik kunnen leiden tot schade aan de gezondheid en tot verslavingsproblematiek. Daarnaast gaat hennepteelt en de handel in verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van criminaliteit, zoals geweldsdelicten en vermogenscriminaliteit. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van het drugscircuit en de daaraan gerelateerde criminaliteit.
In de oriëntatiepunten van het LOVS wordt voor een hennepkwekerij van 500 tot 1.000 hennepplanten een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden gehanteerd. De omvang van de hennepkwekerij in onderhavige zaak betreft een veelvoud van 1.000 planten, namelijk ruim 4.000 planten.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor Opiumwet gerelateerde delicten.
Overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. Op grond van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden heeft iedere verdachte het recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Verdachte is op 4 juni 2018 in verzekering gesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Dat de beoordeling van het dossier en de planning van de zitting te lang op zich hebben laten wachten is in deze zaak niet toe te rekenen aan de verdediging.
De redelijke termijn is in aanzienlijke mate overschreden, te weten bijna 3 jaar. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding een sterke matiging van de op te leggen straf tot gevolg dient te hebben en dat een gevangenisstraf niet meer passend is, ook niet in voorwaardelijke vorm.
Uit het reclasseringsrapport van Fivoor d.d. 3 februari 2021, dat in het kader van een andere verdenking is opgemaakt, blijkt dat er bij verdachte sprake is van een langdurige en hardnekkige verslaving aan alcohol. Dit was ten tijde van onderhavige verdenking ook het geval. In die kwetsbare situatie is verdachte door medeverdachte [medeverdachte 2] bij het strafbare feit betrokken geraakt. De rechtbank acht daarnaast de rol van verdachte ook kleiner dan die van de medeverdachten. De rechtbank houdt met het voorgaande in strafverminderende mate rekening.
De rechtbank komt derhalve, alles afwegende, tot een aanzienlijk lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank ziet echter geen redenen om te volstaan met de enkele schuldigverklaring zonder oplegging van straf, zoals de raadsman heeft betoogd. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en het reclasseringsrapport ziet de rechtbank tot slot geen aanleiding tot het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel.