ECLI:NL:RBNNE:2023:1463

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
18-850029-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van hennepteelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf met aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die betrokken was bij een grootschalige hennepteelt in Foxhol, heeft de rechtbank op 13 april 2023 uitspraak gedaan. De verdachte, geboren in 1970, werd beschuldigd van het opzettelijk telen van hennep in de periode van 23 januari 2018 tot en met 4 juni 2018. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, opzettelijk hennepplanten had geteeld en dat zijn rol in deze hennepkwekerij significant was. De verdachte had bekend dat hij werkzaamheden had verricht in de kwekerij en dat hij zich had beziggehouden met het stekken van hennepplanten. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, en veroordeelde de verdachte tot een taakstraf van 100 uren, met inachtneming van de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeerde dat de overschrijding van bijna drie jaar een sterke matiging van de op te leggen straf rechtvaardigde. De rechtbank hield rekening met de aard en ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit was begaan, en de persoon van de verdachte. De rechtbank verklaarde het primair ten laste gelegde bewezen en sprak de verdachte vrij van het meer of anders ten laste gelegde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Nederland, afdeling strafrecht, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/850029-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 april 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 maart 2023.
Verdachte is verschenen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 23 januari 2018 tot en met 04 juni 2018 te
Foxhol, gemeente Midden-Groningen, in elk geval in het arrondissement Noord-Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk, in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] )
2772 hennepstekken, 232 hennep(moeder)planten en/of 3742 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet; althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer andere/onbekend gebleven personen
in of omstreeks de periode van 23 januari 2018 tot en met 04 juni 2018 te
Foxhol, gemeente Midden-Groningen, in elk geval in het arrondissement Noord-Nederland met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres] ), hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 04 juni 2018 te Foxhol, gemeente Midden-Groningen, in elk geval in het arrondissement Noord-Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door voor die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of die andere/onbekend gebleven persoon/personen in voornoemd pand hennepplanten te stekken en/of te onderhouden/verzorgen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft bekend dat hij werkzaamheden heeft verricht in de hennepkwekerij in het pand aan de [adres] te Foxhol. Hij heeft aangegeven dat hij zich bezig heeft gehouden met het stekken van de hennepplanten. Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat verdachte dit deed in samenwerking met en in opdracht van anderen. De rol van verdachte is van een dusdanig significante aard dat geconcludeerd kan worden dat er tussen hem en zijn mededaders sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank acht daarom het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 maart 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 5 juni
2018, opgenomen op pagina 1339 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017336175 d.d. 1 juli 2019, inhoudend het relaas van verbalisanten;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aanhouding d.d. 4 juni 2018, opgenomenop pagina 1127 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisanten;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 juni 2018,opgenomen op pagina 1151 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 23 januari 2018 tot en met 4 juni 2018 te Foxhol, gemeente Midden-Groningen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, heeft geteeld, bereid, bewerkt en verwerkt 2772 hennepstekken, 232 hennep(moeder)planten en 3438 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft bij zijn strafeis rekening gehouden met het feit dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is enkele maanden als medepleger betrokken geweest bij een zeer professionele hennepkwekerij. Hij is wekelijks naar de kwekerij gegaan en heeft zich daar bezig gehouden met het stekken van hennepplanten. Daarnaast heeft hij medeverdachte [medeverdachte 2] , die in de problemen zat en kampte met een alcoholverslaving, ook bij de kwekerij betrokken. Het telen van hennep veroorzaakt overlast en schade voor de maatschappij. Softdrugs zijn immers stoffen die bij (langdurig) gebruik kunnen leiden tot schade aan de gezondheid en tot verslavingsproblematiek. Daarnaast gaat hennepteelt en de handel in verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van criminaliteit, zoals geweldsdelicten en vermogenscriminaliteit. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van het drugscircuit en de daaraan gerelateerde criminaliteit. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting en uit het rapport van de reclassering blijkt dat er ten aanzien van hennep sprake is van een pro criminele levensstijl en gedragspatroon. Verdachte houdt zich tot op heden bezig met hennep. Het feit dat hij op deze manier contact blijft houden met een criminogeen netwerk baart de rechtbank zorgen.
In de oriëntatiepunten van het LOVS wordt voor een hennepkwekerij van 500 tot 1.000 hennepplanten een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden gehanteerd. De omvang van de hennepkwekerij in onderhavige zaak betreft een veelvoud van 1.000 planten, namelijk ruim 4.000 planten.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in het verleden is veroordeeld ter zake van Opiumwet gerelateerde delicten. Daarnaast is hij na onderhavig feit ook veroordeeld voor het overtreden van artikel 3 onder B van de Opiumwet.
Overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. Op grond van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden heeft iedere verdachte het recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Verdachte is op 4 juni 2018 in verzekering gesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Dat de beoordeling van het dossier en de planning van de zitting te lang op zich hebben laten wachten is in deze zaak niet toe te rekenen aan de verdediging.
De redelijke termijn is in aanzienlijke mate overschreden, te weten bijna 3 jaar. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding een sterke matiging van de op te leggen straf tot gevolg dient te hebben en dat een gevangenisstraf niet langer passend is, ook niet in voorwaardelijke vorm.
De rechtbank komt, alles afwegende, tot een lagere taakstraf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank houdt daarbij rekening met de beperktere rol die verdachte ten opzichte van de medeverdachten heeft vervuld. Hoewel de reclassering in haar rapportage van 5 juli 2021 heeft aangegeven dat zij de kans op recidive als hoog inschatten, ziet de rechtbank gelet op de overschrijding van de redelijke termijn geen aanleiding tot het opleggen van een voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 100 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. H.R. Bracht, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 april 2023.
Mr. H.R. Bracht is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.