Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen kunnen worden toegewezen, nu de gevorderde schade voldoende is onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de materiële schade die ziet op de beveiligingsmaatregelen en de reiskosten. De raadsman heeft bepleit dat er geen grond is voor toewijzing van de schade ten aanzien van het gedeelte van de vordering dat ziet op de schade aan de telefoon. Niet is gebleken dat dit rechtstreekse schade betreft, nu daarover in de aangifte niet wordt gesproken. Ook heeft hij de herstelkosten van de muur betwist.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de materiële schade ten aanzien van de reiskosten. De raadsman heeft bepleit dat er geen grond is voor toewijzing van de schade aan de kleding, nu onvoldoende vast is komen te staan of de kleding daadwerkelijk is beschadigd en heeft de rechtbank verzocht deze schade af te wijzen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] heeft de raadsman betoogd dat deze, gelet op de aard en omvang van de schade, onevenredig hoog zijn en de rechtbank verzocht deze schade te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] de gestelde materiële schade ten aanzien van de beveiligingsmaatregelen, de herstelkosten van zijn telefoonscherm en de reiskosten en de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 en 2 primair bewezen verklaarde. Dit deel van de vordering, bestaande uit € 259,98 aan materiële schade, dat onvoldoende door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 oktober 2021. Ten aanzien van de immateriële schade van een bedrag van € 1.900,00 ziet de rechtbank, gelet op de aard en de ernst van het feit, geen aanleiding het gevorderde bedrag te matigen en dit zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 oktober 2021.
Ten aanzien van de herstelkosten van de muren beschikt de rechtbank - gelet op de betwisting - over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] de gestelde materiële schade ten aanzien van de kleding en de reiskosten heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 primair bewezen verklaarde. Dit deel van de vordering, bestaande uit € 43,71 aan materiële schade, dat onvoldoende door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 oktober 2021. Ten aanzien van de immateriële schade van een bedrag van € 750,00 ziet de rechtbank, gelet op de aard en de ernst van het feit, geen aanleiding het gevorderde bedrag te matigen en zal daarom worden toegewezen vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 oktober 2021.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 3 subsidiair bewezen verklaarde. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. De rechtbank zal de hoogte van de immateriële schadevergoeding naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op een bedrag van € 500,00. Hierbij is rekening gehouden met de aard, de ernst en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit, de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van
€ 500,00 toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
In aanvulling van hetgeen in het tussenvonnis van 14 juli 2022 is overwogen, overweegt de rechtbank thans nog het volgende.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd. Tot slot vordert zij een contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, voor een periode van vijf jaren subsidiair twee weken hechtenis met een maximum van zes maanden, op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat de gevangenisstraf moet worden beperkt tot de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Hij heeft aangevoerd dat er zo spoedig mogelijk moet worden ingezet op hulpverlening. Uit de rapportages en hetgeen de deskundigen ter zitting hebben aangegeven, volgt dat een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden voldoende waarborgen biedt. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid en het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat zij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf en de maatregel die aan verdachte dienen te worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de gedragsdeskundigen en de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten. Verdachte heeft getracht om haar zoon om het leven te brengen door hem in de richting van zijn bovenlichaam te steken met een mes. Daarnaast heeft verdachte getracht om haar zoon en kleindochter zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door het gooien van een mengsel van schoonmaakmiddelen in het gezicht van beide slachtoffers. Tevens heeft zij haar schoondochter mishandeld door haar met een mes in haar buik te prikken. Door deze gedragingen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en dat nog wel op een plek waar die laatsten zich veilig waanden, namelijk in de beslotenheid van hun eigen woning. Dat het letsel van de slachtoffers kennelijk lijkt mee te vallen, is niet aan verdachte te danken. Het is bovendien algemeen bekend dat dergelijke gewelddadige gebeurtenissen grote impact hebben op slachtoffers en sterke gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg kunnen brengen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking de over haar opgemaakte Pro Justitia rapportage van 8 april 2022 van R. Brandenburg, arts in opleiding tot specialist onder supervisie van C.J. van Gestel, psychiater en van 24 maart 2022 van N. Kist, gezondheidszorgpsycholoog.
Uit het rapport van de psychiater komt het volgende naar voren. Er is bij verdachte sprake van een psychische stoornis. Er is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met borderline, afhankelijke, vermijdende, paranoïde en schizoïde trekken. Sinds jonge leeftijd heeft ze kenmerken van een ontwikkelingsstoornis, gedacht wordt aan een autismespectrumstoornis. De psychische stoornis was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedde de gedragingen en gedragskeuzes van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. De psychiater adviseert daarom om het ten laste gelegde verminderd aan verdachte toe te rekenen.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan psychische stoornissen in de vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis en een persisterende depressieve stoornis (dysthymie) gedeeltelijk in remissie in een gereguleerde omgeving. Ten tijde van het ten laste gelegde was sprake van een borderline persoonlijkheidsstoornis en een persisterende depressieve stoornis. Het is waarschijnlijk dat de depressieve stoornis niet in remissie was ten tijde van het ten laste gelegde. De psycholoog adviseert dan ook om het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen aan verdachte.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en zij neemt deze over. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het ten laste gelegde en bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De psychiater acht het risico op gewelddadig gedrag matig. Voor het verkleinen van het recidiverisico is een vrij intensieve en langdurige vorm van behandeling(en) en begeleiding aangewezen. Het geschetste risiconiveau maakt dat rapporteurs het verantwoord vinden het geschetste traject in beginsel ambulant aan te bieden. Zij merken daarbij op dat het denkbaar is dat behandeling, zeker waar deze de traumatische ervaringen van verdachte raakt, leidt tot emotionele ontregeling. In specifieke gevallen zou dus tijdelijk ook klinische behandeling geboden kunnen worden, bij voorkeur overigens in een lager beveiligde voorziening. Omdat verdachte wellicht soms de moed zal verliezen en dan geen motivatie meer heeft, acht rapporteur borging van het geschetste ‘interventiepakket’ in een juridisch kader wenselijk; het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke sanctie zou daartoe afdoende moeten zijn.
De psycholoog schat het risico op recidive als matig in als de stoornis van verdachte niet wordt behandeld. Zij meent dat verdachte een beperkt ziekte-inzicht heeft, symptomen ontkent of bagatelliseert en de risicofactoren die kunnen leiden tot geweld niet herkent. Daarbij neemt zij geen verantwoording voor haar gewelddadige gedrag en bagatelliseert zij de gewelddadige denkbeelden die zij heeft. Om toekomstig recidivegevaar te beperken is langdurige, intensieve behandeling nodig voor de borderline persoonlijkheidsstoornis en de dysthymie. Het advies is om dit aanvankelijk in een klinische, stabiliserende setting aan te bieden. Geadviseerd wordt om verdachte een klinische opname en behandeling op een forensisch psychiatrische afdeling bij een instelling voor forensische geestelijke gezondheidszorg op te leggen vanuit een (deels) voorwaardelijke straf.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de reclasseringsrapporten van 22 april 2022 en 14 oktober 2022. Gezien het ontbreken van een eenduidige diagnose in de Pro Justitia rapportage onthoudt de reclassering zich van advies ten aanzien van de meest passende behandelvorm. Nadat de rechtbank de reclassering opdracht heeft gegeven tot het opstellen van een maatregelenrapport, heeft de reclassering in haar rapport van 14 oktober 2022 geadviseerd over te gaan tot oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden kunnen worden toegepast na beëindiging van de maatregel van terbeschikkingstelling.
De rechtbank is, net als de gedragsdeskundigen en de reclassering, van oordeel dat behandeling van verdachte noodzakelijk is met het oog op het terugdringen van het recidivegevaar. Mede gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, het beperkte ziektebesef en ziekte-inzicht en het risico van voortijdige onderbreking van de behandeling wegens een gebrek aan motivatie, acht de rechtbank de terbeschikkingstelling van verdachte noodzakelijk om die behandeling te doen slagen. Aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan, nu bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, het door verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist. De rechtbank zal de terbeschikkingstelling van verdachte dan ook gelasten en daarbij de door de reclassering geadviseerde voorwaarden opleggen. Verdachte heeft ter zitting verklaard zich aan de voorwaarden te zullen houden.
Gelet op de noodzaak van behandeling van verdachte direct aansluitend aan haar gevangenisstraf, ter beperking van het gevaar voor recidive, zal de rechtbank - op grond van artikel 38, zesde lid, Sr bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het (tevens) opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr dan wel een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z Sr. Het bewezenverklaarde feit is een misdrijf dat is gericht tegen, dan wel gevaar veroorzaakt voor, de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zodat de termijn van de maatregel niet vier, maar maximaal negen jaren kan duren. Mocht de behandeling niet goed verlopen, omdat verdachte de voorwaarden niet naleeft, dan kan bovendien alsnog worden bevolen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. In dat geval is de duur van de maatregel zelfs onbegrensd. Daarmee is de veiligheid van de samenleving naar het oordeel van de rechtbank reeds in voldoende mate gewaarborgd.
Op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde feit is begaan, komt de rechtbank tot het oordeel dat naast de terbeschikkingstelling met voorwaarden ook een gevangenisstraf moet worden opgelegd. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf in strafmatigende zin de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte meegewogen. Zij komt tot een lagere gevangenisstraf dan geëist omdat zij deze verminderde toerekeningsvatbaarheid in sterkere mate heeft meegewogen. Bij de straftoemeting heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte ter zake soortgelijke strafbare feiten nog niet eerder is veroordeeld. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat behandeling van verdachte, ter beperking van het gevaar voor recidive, zo snel mogelijk begint. Een langere gevangenisstraf zou hieraan in de weg staan. Verdachte geeft ook aan zeer gemotiveerd te zijn om met behandeling te beginnen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 491 dagen – de duur van het voorarrest ten tijde van de uitspraak – passend is en acht zij oplegging daarvan geboden.