ECLI:NL:RBNNE:2023:1452

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
18/291548-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en zware mishandeling door een moeder op haar zoon en kleinkinderen met een mes en bijtende vloeistoffen

Op 28 februari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een eindvonnis gewezen in de zaak tegen een vrouw die beschuldigd werd van poging tot moord op haar zoon en zware mishandeling van haar zoon en kleinkinderen. De feiten vonden plaats op 25 oktober 2021 in Appingedam, waar de verdachte haar zoon met een mes heeft gestoken en een mengsel van bijtende schoonmaakmiddelen in het gezicht van haar zoon en kleindochter heeft gegooid. De officier van justitie eiste TBS met dwangverpleging, maar de rechtbank heeft naast een gevangenisstraf van 491 dagen ook TBS met voorwaarden opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks haar psychische stoornissen, opzettelijk en met voorbedachten rade handelde. De rechtbank achtte de poging tot moord en de pogingen tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van een deel van de tenlastelegging. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding. De rechtbank heeft de terbeschikkingstelling met voorwaarden gelast, om de verdachte te laten behandelen voor haar psychische problemen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/291548-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 februari 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit eindvonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 30 juni 2022 en 14 februari 2023.
Verdachte is telkens verschenen, ter terechtzitting van 30 juni 2022 bijgestaan door mr. N.A. Heidanus, advocaat te Groningen, en ter terechtzitting van 14 februari 2023 bijgestaan door mr. J.A.W. Knoester, advocaat te Den Haag.
Het openbaar ministerie is beide keren ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 25 oktober 2021 te Appingedam, in de gemeente Eemsdelta ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven, met dat opzet:
  • zich met een (aantal) mes(sen) naar de woning van die [slachtoffer 1] heeft begeven en/of- de woning van die [slachtoffer 1] heeft betreden en/of (aldaar) heeft geroepen: "Ik ga je vermoorden, je wilt geen contact met mij" en/of
  • met een mes in de elleboog (ter hoogte van de borst en/of het bovenlichaam) van
die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 25 oktober 2021 te Appingedam, in de gemeente Eemsdelta ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] (haar kind) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
  • zich met een (aantal) mes(sen) naar de woning van die [slachtoffer 1] heeft begeven en/of- de woning van die [slachtoffer 1] heeft betreden en/of (aldaar) heeft geroepen: "Ik ga je vermoorden, je wilt geen contact met mij" en/of
  • met een mes in de arm (ter hoogte van de borst en/of het bovenlichaam) van die
[slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op of omstreeks 25 oktober 2021 te Appingedam, in de gemeente Eemsdelta ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] (haar kind) en/of [slachtoffer 3] (haar kleinkind) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- zich met een bakje met brandende en/of bijtende vloeistof (te weten een combinatie
van toiletreiniger en/of schimmelvreter en/of kalkreiniger) naar de woning van die [slachtoffer 1] heeft begeven en/of
- met voornoemd bakje de woning van die [slachtoffer 1] heeft betreden en/of (aldaar) - voornoemde brandende en/of bijtende vloeistof in de ogen en/of in het gezicht van
die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 25 oktober 2021 te Appingedam, in de gemeente Eemsdelta, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer 1] (haar kind) en/of [slachtoffer 3] (haar kleinkind) heeft mishandeld door een bakje met brandende en/of bijtende vloeistof (te weten een combinatie van toiletreiniger en/of schimmelvreter en/of kalkreiniger) in de ogen en/of in het gezicht van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] te gooien;
3.
zij op of omstreeks 25 oktober 2021 te Appingedam, in de gemeente Eemsdelta ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes in de buik van die [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 25 oktober 2021 te Appingedam, in de gemeente Eemsdelta [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een mes in de buik van die [slachtoffer 2] te steken en/of te prikken.
Overwegingen na tussenvonnis
De rechtbank sluit zich voor wat betreft de beoordeling van het bewijs, de bewezenverklaring, de strafbaarheid van het bewezen verklaarde, de strafbaarheid van de verdachte en de vorderingen van de benadeelde partijen aan bij hetgeen de rechtbank daartoe in het tussenvonnis van 14 juli 2022 heeft overwogen en hieronder is weergegeven.
1

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2 en 3, telkens primair. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangeefster [slachtoffer 2] heeft gestoken met een mes. Dit steken kan volgens de officier van justitie worden aangemerkt als een poging tot zware mishandeling. Gezien de locatie van de verwonding was de kans aanwezig dat het steken door verdachte zwaar lichamelijk letsel tot gevolg zou hebben.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1, 2 en 3. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het eerste feit kan niet worden bewezen verklaard dat sprake is van voorbedachte raad. Verdachte handelde onder invloed van een evidente stoornis en hevige gemoedsbewegingen. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen voor een vooropgezet plan, aangezien verdachte aanvankelijk van plan was zichzelf van het leven te beroven en pas op het laatste moment bedacht om haar zoon op te zoeken. Tevens kan niet worden bewezen verklaard dat verdachte opzet op de dood dan wel op zwaar lichamelijk letsel heeft gehad. Verdachte heeft de woning betreden met twee messen ter zelfbescherming. Zo al wordt aangenomen dat verdachte stekende bewegingen richting aangever [slachtoffer 1] heeft gemaakt, dan heeft zij dit, gelet op [slachtoffer 1] verwondingen, gedaan richting zijn elleboog. Uit algemene ervaringsregels kan worden afgeleid dat dit niet kan leiden tot de dood en ook niet tot zware mishandeling.
Ten aanzien van het tweede feit kan het bewust aanvaarden van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel niet worden bewezen, nu uit het deskundigenrapport volgt dat onvoldoende is in te schatten hoe groot de kans is dat aangevers zwaar lichamelijk letsel zouden hebben overgehouden aan de vloeistof in hun ogen. Uit het feit dat verdachte zelf enkele slokken van het middel heeft gedronken en hier geen schade of nadeel aan heeft overgehouden, kan worden afgeleid dat het nooit een effectief, deugdelijk middel kan zijn geweest. Opzet op zwaar lichamelijk letsel van haar kleindochter kan hoe dan ook niet worden bewezen verklaard, nu verdachte haar kleindochter op het bewuste moment niet heeft gezien en dus ook nooit de intentie heeft gehad om haar iets aan te doen. Ten aanzien van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ geldt hetzelfde als aangevoerd ten aanzien van feit 1.
Ten aanzien van het derde feit kan opzet op zwaar lichamelijk letsel of mishandeling niet worden bewezen verklaard. Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij verdachte heeft weggeduwd, waarna verdachte haar licht met een mes heeft geprikt. Dit was eerder een reflexreactie op de duw dan een handeling waarmee verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Gelet op de zeer beperkte aard en ernst van het letsel bestaat bovendien twijfel over de vraag of dit letsel door het mes is ontstaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 3 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Vrijspraak feit 3 primair
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling zal moeten worden vastgesteld dat er sprake is geweest van handelingen waarmee verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer ten gevolge van deze handelingen zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen. Uit het strafdossier is gebleken dat het handelen van verdachte niet op aangeefster [slachtoffer 2] was gericht. Verdachte wilde om aangeefster heen lopen in de richting van haar zoon. Aangeefster heeft verklaard dat zij heeft geprobeerd verdachte weg te duwen toen zij verder de kamer in wilde lopen. Bij het wegduwen heeft verdachte het slachtoffer naar haar zeggen ‘geprikt’ met een mes. Daarbij heeft het slachtoffer gering letsel, te weten een klein rood puntje, opgelopen naar aanleiding van het handelen van verdachte.
Noch uit dit letsel, noch uit de beschrijving van de manier waarop dit letsel is ontstaan (‘prikken’) kan de rechtbank afleiden dat het handelen van verdachte dusdanig is geweest dat zij daarmee bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank acht, zoals hierna nog nader te overwegen, wel bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld door haar met het mes te raken.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 30 juni 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 25 oktober 2021 ben ik naar de woning van mijn moeder gereden en heb een hamer uit de kelderbox meegenomen. Na een stukje te hebben gereden ben ik naar de woning van mijn zoon, [slachtoffer 1] , gereden en heb de woning via de achterdeur betreden. Ik heb twee messen en
bakjes met schoonmaakmiddelen meegenomen naar binnen. Ik heb het bakje met schoonmaakmiddelen naar hem toe gegooid.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 oktober2021, opgenomen op pagina 84 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021292415 d.d. 28 december 2021, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Wat heb je nog meer meegenomen?
A: Twee lege huzarensaladebakjes. Die heb ik thuis op voorraad. Daar deed ik bij de woning van mijn zoon [slachtoffer 1] schoonmaakmiddelen in.
Ik heb ook 2 messen meegenomen. Die stonden in mijn keuken in het messenblok.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 oktober 2021,opgenomen op pagina 50 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 25 oktober 2021, omstreeks 17:45 uur, bevond ik mij in mijn woning te Appingedam. Ik ben naar beneden gegaan en toen ik in de woonkamer kwam zag ik mijn moeder in de keuken staan. Ik zag dat mijn moeder in één hand twee messen vast had. Dit waren messen ter grootte van broodmessen, om brood mee te snijden. Ik zag dat mijn moeder in haar andere hand een plastic wit/groen rond bakje had van huzarensalade. Ik zag dat mijn moeder een paar stappen naar voren deed en [slachtoffer 2] stond toen voor haar. Mijn moeder stond toen aan het begin van de eettafel en [slachtoffer 2] ongeveer halverwege de eettafel. Ik draaide mij om, om mijn dochter, die op de bank zat, te pakken.
Op mijn linkerarm had ik mijn dochter en toen ik weer opkeek zag ik dat zowel [slachtoffer 2] als mijn moeder dichter bij mij stonden. Ze stonden nu aan het eind van onze eettafel. Ik wilde via de andere kant van de tafel, langs de muur, via de keuken en bijkeuken naar buiten. Op het moment dat ik bijna naast de tafel stond, voelde en zag ik dat mijn moeder vanuit het bakje vloeistof naar mij en mijn dochter gooide, wat zowel bij mij als mijn dochter in het gezicht terecht kwam. Ik zag dat mijn moeder vanaf de andere kant van de tafel met de messen een beweging maakte in de richting van mijn dochter en van mij. Tijdens dit alles heeft mijn moeder geroepen: "Had nu maar gepraat" of woorden van gelijke strekking. Ik moest daarna naar de dokterspost omdat ik gehecht moest worden.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 oktober 2021,opgenomen op pagina 62 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 25 oktober 2021, omstreeks 17:45 uur bevond ik mij in mijn woning te Appingedam. Ik zag [verdachte] , [slachtoffer 1] zijn moeder, mijn woning binnen komen. Ze stond met een bakje in haar rechterhand en een mes in haar linkerhand. Het eerste wat ze schreeuwde: "Ik ga je vermoorden, je wilt geen contact met mij." [slachtoffer 1] kwam naar beneden gerend. Ik probeerde [verdachte] tegen te houden en het huis uit te krijgen. Bij het inlopen heb ik geprobeerd haar weg te krijgen. Ik denk dat ik haar op haar schouder nog licht geduwd heb. Bij het wegduwen heeft ze mij ook geprikt met het mes. Ik zag dat [verdachte] op mij af kwam lopen en het mes in mijn buik prikte. Ik heb nog een kleine puntje op mijn buik. Ik zag dat [slachtoffer 1] [slachtoffer 3] pakte. [slachtoffer 1] had [slachtoffer 3] op de arm. Hij wilde achter de tafel langs lopen, aan de lange muurzijde, om zo achter
[verdachte] langs naar buiten te gaan. Op het moment dat hij achter de tafel liep zag ik dat
[verdachte] over de tafel heen boog en de vloeistof in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] gooide. Ze gooide gericht op het gezicht. Ze hebben allebei de volle laag gekregen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 oktober 2021,opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 25 oktober 2021, omstreeks 17.55 uur, kwam ik ter plaatse aan de [adres] in Appingedam. Ik zag in de tuin een vrouw staan. De vrouw bleek later te zijn verdachte [verdachte] . Verdachte vertelde dat ze boos was op haar zoon en daarom een mix van chemische middelen in zijn gezicht had gegooid.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 november 2021,opgenomen op pagina 57 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
De camerabeelden die zijn opgenomen vanaf de woning van de aangevers zijn bekeken en zoveel mogelijk per gebeurtenis uitgetikt.
2021-10-25
Om 17.47.12 komt er vanaf de rechterzijde van de woning een kleine auto het terrein opgereden. Om 17.47.22 bukt de persoon en buigt voorover de achterbank op. Het lijkt of de persoon wat rommelt op de achterbank. Dit duurt tot 17.47.34. De persoon gaat weer rechtop staan tot 17.47.38. Daarna buigt de persoon weer en rommelt weer wat op de achterbank tot 17.48.16. De persoon gaat dan weer rechtop staan. Om 17.48.28 doet de persoon de achterdeur aan de bestuurderszijde dicht. De persoon loopt naar de voordeur van de woning. Om 17.48.30 is te zien dat de persoon een klein bakje in haar linkerhand heeft. De persoon loopt met gezette pas in de richting van de voordeur. Om
17.49.12 komt de persoon achter de muur vandaan en alleen haar linkerarm is zichtbaar en te zien is dat de persoon niets in haar linkerhand heeft. De persoon loopt rustig en met vaste pas naar haar auto en doet wederom de achterdeur aan de bestuurderszijde open en gaat gebukt bij de achterdeur van de auto staan. Om 17.49.21 rommelt de persoon weer wat op de achterbank van haar auto tot
17.49.26. De persoon gaat weer rechtop staan maar blijft bij de achterdeur achter de
bestuurderszijde van haar auto staan. Om 17.49.29 gooit de persoon de deur aan de achterzijde van haar auto dicht. De persoon loopt in de richting van de camera. Dit is in de richting van de achterdeur van de woning die toegang geeft tot het pleintje achter de woning. Om 17.49.36 heeft de vrouw in haar rechterhand een op een hamer gelijkend voorwerp. Om 17.49.40 is de vrouw aangekomen bij de achterdeur van het pleintje. De vrouw neemt de op een hamer gelijkend voorwerp, over in haar linkerhand. Vervolgens doet de vrouw de deur open.
17.49.45 laat de vrouw de achterdeur los en deze valt verder open in de richting van de muur. De vrouw loopt weer weg in de richting van haar auto. In haar linkerhand heeft ze nog de op een hamer gelijkend voorwerp vast.
17.49.52 De vrouw loopt tussen de Citroen en de Ford door en gaat weer in de richting van de voordeur van de woning.
17.49.57 komt de vrouw weer in beeld en heeft in haar rechterhand twee bakjes. De vrouw loopt tussen de heg en de Ford door in de richting van de achterdeur die nog steeds geheel open staat.
17.50.01 De vrouw komt weer geheel in beeld en er is te zien dat de vrouw in haar rechterhand twee bakjes heeft en in haar linkerhand nog steeds de op een hamer gelijkend voorwerp.
17.50.04 De vrouw loopt met genoemde goederen door de openstaande achterdeur naar het pleintje in de achtertuin toe.
7. Een los bij voornoemd dossier gevoegd forensisch medische letselrapportage, op 2 maart 2022 opgemaakt en ondertekend door T. van Mesdag, forensisch arts, voor zover inhoudend, als verklaring van de forensisch arts:
Ten aanzien van het letsel aan de elleboog van aangever [slachtoffer 1] is het het meest waarschijnlijk dat het letsel is ontstaan door scherprandig inwerkend geweld. Een mes is een scherprandig puntig voorwerp. Het letsel kan daarom zijn toegebracht door het slaan, steken of snijden met een mes. Bij verdachte zijn twee messen in beslag genomen, deze zijn door de FO met maatvoering gefotografeerd. Op foto 6 is een mes afgebeeld met een zeer fijn gekarteld lemmet. Op foto 7 is een mes afgebeeld met een glad lemmet. Beide messen voldoen aan de kwalificatie scherp en puntig voorwerp, daarmee is het goed mogelijk dat het letsel met één van deze messen is toegebracht.
8. Een los bij voornoemd dossier gevoegd proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummerPL0100-2021292415-40, d.d. 27 januari 2022 opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , opgenomen op pagina 1 e.v. voor zover inhoudend als verklaring van de verbalisant:
Op maandag 25 oktober 2021 werd een forensisch onderzoek ingesteld in en om de woning aan de [adres] te Appingedam. In de woning werden resten van een vloeistof aangetroffen op de vloer tussen de woonkamer en de keuken. Op een tafel in de achtertuin werd een plastic bakje met resten van een roze vloeistof aangetroffen.
Op de oprit van de woning stond een auto met kenteken [kenteken] . Deze auto bleek in gebruik bij verdachte [verdachte] . In de auto werd een tas met daarin twee messen en een plastic bakje met resten van een roze vloeistof aangetroffen.
De resten vloeistof uit de plastic bakjes werden afzonderlijk van elkaar veiliggesteld voor nader onderzoek (SIN AA004317NL en AA004318NL).
Er werden drie flessen schoonmaakmiddelen aangetroffen. Door de collega's van de uniformdienst zijn foto's gemaakt van de flessen. Het betroffen drie flessen met de volgende middelen:
  • HG superkracht toiletreiniger;
  • Bison Schimmelvreter;- Casa kalkreiniger.
Op basis van het forensisch onderzoek op de plaats delict en het tactisch onderzoek bleek het aannemelijk dat in de eerder genoemde plastic bakjes mengsels hadden gezeten van de genoemde schoonmaakmiddelen en dat dit mengsel vervolgens over de heer [slachtoffer 1] en zijn dochter was gegooid.
9. Een los bij voornoemd dossier gevoegd deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer 2021.11.09.125, d.d. 21 januari 2022 opgemaakt door dr. M.M.P. Grutters, opgenomen op pagina 32 e.v. voor zover inhoudend als verklaring van de deskundige:
De vloeistofmonsters met SIN AA004317NL en AA004318NL bleken een zeer lage zuurgraad van ongeveer PH 1 (sterk zuur) te hebben. In de vloeistofmonsters is een sterke aanwijzing gevonden voor de aanwezigheid van HG superkracht toiletreiniger (of een soortgelijk product) en aanwijzingen voor de aanwezigheid van Casa kalkreiniger en Bison Schimmelvreter (of soortgelijke producten). De zuurgraad van HG Superkracht Toiletreiniger is ongeveer pH 1. De zuurgraad van Casa kalkreiniger is volgens opgave kleiner dan pH 2 en de zuurgraad van Bison Schimmelvreter is ongeveer pH 13. Het aandeel van Bison schimmelvreter in de vloeistofmonsters lijkt volgens het rapport gering. Ook zal Bison schimmelvreter in de aanwezigheid van sterk zure middelen als HG superkracht toiletreiniger en Casa kalkreiniger reageren. Wat resteerde was zodoende een sterk zure oplossing die voornamelijk bestond uit HG superkracht toiletreiniger en Casa Kalkreiniger (of soortgelijke producten).
In het veiligheidsblad van HG-toiletreiniger staat omschreven dat het een bijtende stof is die ernstige brandwonden en oogletsel veroorzaakt met als verschijnselen bij huidcontact: pijn, irritatie, roodheid en blaarvorming. Bij contact met de ogen zijn de belangrijkste verschijnselen pijn, tranenvloed en roodheid. In het veiligheidsblad van Casa kalkreiniger staat omschreven dat het een bijtende stof is die ernstige brandwonden en oogletsel veroorzaakt. De meest gevaarlijke stoffen in de vloeistofmonsters zijn glycolzuur en sulfaminezuur. Glycolzuur en sulfaminezuur zorgen voor de lage PH en de bijtende werking van de vloeistofmengsels.
Bewijsoverwegingen
Op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank - samenvattend - vast dat het volgende is gebeurd.
Op 25 oktober 2021 omstreeks 17.35 uur heeft verdachte een hamer opgehaald uit de kelderbox van haar moeder. Omstreeks 17.47 uur parkeert verdachte haar auto op de oprit van aangevers. Verdachte loopt, na het verrichten van handelingen op de achterbank van haar auto, meerdere malen heen en weer met een hamer en een bakje van haar auto naar de achterdeur van de woning. Omstreeks 17.50 uur staat verdachte met twee messen en een bakje met schoonmaakmiddelen in haar handen in de woning van aangevers. Terwijl verdachte de keuken in loopt, roept zij “ik ga je vermoorden”, “je moet met mij praten” en “je moet mij niet negeren”. Aangeefster [slachtoffer 2] probeert te voorkomen dat verdachte verder de woning in loopt door haar weg te duwen. Bij het wegduwen wordt aangeefster in haar buik licht geraakt met een mes. Aangever [slachtoffer 1] pakt zijn dochter van de bank, draagt haar op zijn linkerarm en probeert via de eettafel naar de bijkeuken te komen om zo de woning te ontvluchten. Verdachte staat op dat moment aan de andere kant van de eettafel, loopt op aangever af en gooit de inhoud van het bakje in het gezicht van aangever en zijn dochter [slachtoffer 3] . Op het moment dat aangever verder loopt, maakt verdachte met de messen in haar hand een beweging in de richting van het bovenlichaam van aangever en raakt hem hierbij op zijn rechterarm ter hoogte van zijn elleboog. Dit levert een wond op die past bij het steken of snijden met een mes.
Feit 1 en 2: Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Verdachte heeft, kennelijk ter voorbereiding op de confrontatie met haar zoon en diens gezin, twee messen, twee lege huzarensaladebakken en drie flessen met gevaarlijke vloeistoffen uit haar eigen woning meegenomen. Ook heeft ze in ditzelfde verband een hamer uit de kelderbox van haar moeder opgehaald, met het kennelijke doel om zich ofwel toegang tot de woning van haar zoon te verschaffen ofwel anderszins geweld te plegen. Vervolgens is zij naar de woning van haar zoon toegereden. In het tijdsbestek van ongeveer drie minuten tussen haar aankomst aldaar en het betreden van de woning heeft verdachte zich onder meer bezig gehouden met het vullen van de – voor dit doel meegebrachte – huzarensaladebakken met de gevaarlijke vloeistoffen. Bij het betreden van de woning heeft verdachte geroepen “ik ga je vermoorden”. Met die uitspraak heeft zij ook zelf blijk gegeven van het gewelddadige doel dat de hiervoor beschreven voorbereidingen kennelijk hadden.
De verklaring van verdachte, dat zij de voorwerpen ter zelfbescherming heeft meegenomen, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig ter zijde.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de genoemde voorwaarden voor een bewezenverklaring van de voorbedachte raad.
Feit 1: Opzet op de dood van aangever [slachtoffer 1]
Hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de voorbedachte raad leidt tevens tot het oordeel dat verdachte de dood van aangever [slachtoffer 1] heeft gewild, en daarmee vol opzet heeft gehad om hem van het leven te beroven. Na de aankondiging “Ik ga je vermoorden” heeft verdachte de daad bij het woord willen voegen door op haar zoon toe te lopen en met messen in haar hand een slaande of stekende beweging in de richting van zijn bovenlichaam te maken. Het maken van een dergelijke beweging in de richting van het bovenlichaam, waarin zich vitale organen bevinden, is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm gericht op de dood en past derhalve bij genoemde aankondiging. Er is geen enkele aanwijzing in verdachtes verklaring of het dossier in het algemeen te vinden dat verdachte het mes doelbewust heeft gericht op de elleboog van [slachtoffer 1] .
De verklaring van verdachte, dat haar zoon tegen het mes aan moet zijn gelopen, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde.
De rechtbank acht voorts geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het aannemen van opzet dan wel voorbedachte raad in de weg staan. Een psychische stoornis staat immers slechts dan aan een bewezenverklaring in de weg, indien de verdachte ten tijde van zijn handelen van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken. Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake. De in deze zaak opgemaakte Pro Justitia rapportage en de inhoud van het strafdossier wijzen er geenszins op dat een dergelijke uitzonderingssituatie zich hier heeft voorgedaan, zodat het verweer van de raadsman dat opzet niet bewezen kan worden, moet worden verworpen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte willens en wetens heeft gehandeld en dat haar opzet gericht is geweest op de dood van aangever [slachtoffer 1] .
De onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot moord bewezen kan worden verklaard.
Feit 2: Voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door het gooien met een mengsel van vloeistoffen
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Uit het rapport van het NFI volgt dat de vloeistof, die verdachte in het gezicht van aangever
[slachtoffer 1] en zijn dochter [slachtoffer 3] heeft gegooid, bestaat uit een mengsel van toiletreiniger, kalkreiniger en schimmelvreter. De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder het rapport van het NFI, blijkt dat dergelijke schoonmaakmiddelen een zeer lage zuurgraad (sterk zuur) hebben. Tevens staat in het veiligheidsblad van HG-toiletreiniger omschreven dat het een bijtende stof is die ernstige brandwonden en oogletsel veroorzaakt met als verschijnselen bij huidcontact: pijn, irritatie, roodheid en blaarvorming. In het veiligheidsblad van Casa kalkreiniger staat omschreven dat het een bijtende stof is die ernstige brandwonden en oogletsel veroorzaakt. Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat het mengsel absoluut ondeugdelijk zou zijn om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, wordt dat naar het oordeel van de rechtbank afdoende door het voorgaande weerlegd.
Verdachte moet hebben geweten dat er een aanmerkelijke kans was dat door het in het gezicht gooien van dit mengsel zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. De waarschuwingen op de flessen laten qua duidelijkheid niets te wensen over. Bovendien had verdachte naar eigen zeggen de middelen juist meegenomen om zichzelf van het leven te beroven en ging er dus zelf ook vanuit dat zij de gezondheid ernstig zouden kunnen benadelen. Niettemin heeft zij de middelen in de richting van haar zoon en kleindochter gegooid, waarmee zij zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de kans dat die zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Het hoofd, in het bijzonder het gezicht en de ogen, vormt immers een zeer kwetsbaar deel van het lichaam. De rechtbank merkt hierbij nog op dat de kleindochter door haar zoon op de arm werd vastgehouden. Het kan niet anders dan dat verdachte dit heeft gezien.
Er is dan ook sprake van een strafbare poging tot zware mishandeling ten aanzien van beide slachtoffers.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de onder feit 2 primair ten laste gelegde pogingen tot zware mishandeling met voorbedachten rade heeft gepleegd.
Feit 3: Voorwaardelijk opzet op mishandeling van aangeefster [slachtoffer 2]
Op grond van de verklaring van aangeefster en het bij haar vastgestelde letsel staat naar het oordeel van de rechtbank buiten redelijke twijfel vast dat verdachte haar met het mes “geprikt” heeft. Daarmee heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangeefster [slachtoffer 2] pijn en/of letsel zou bekomen.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde mishandeling heeft gepleegd.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1 primair, 2 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
zij op 25 oktober 2021 te Appingedam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade, van het leven te beroven, met dat opzet:
  • zich met een aantal messen naar de woning van die [slachtoffer 1] heeft begeven en
  • de woning van die [slachtoffer 1] heeft betreden en (aldaar) heeft geroepen: "Ik ga je vermoorden,je wilt geen contact met mij" en
  • met een mes in de elleboog (ter hoogte van de borst en/of het bovenlichaam) van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
zij op 25 oktober 2021 te Appingedam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] (haar kind) en [slachtoffer 3] (haar kleinkind) opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
  • zich met een bakje met bijtende vloeistof (te weten een combinatie van toiletreiniger en/ofschimmelvreter en/of kalkreiniger) naar de woning van die [slachtoffer 1] heeft begeven en - met voornoemd bakje de woning van die [slachtoffer 1] heeft betreden en aldaar
  • voornoemde bijtende vloeistof in de ogen en/of in het gezicht van die [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 3] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
zij op 25 oktober 2021 te Appingedam, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een mes in de buik van die [slachtoffer 2] te prikken.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

primair: poging tot moord;
primair: poging tot zware mishandeling;
subsidiair: mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 2.949,01 ter zake van materiële schade en
€ 1.900,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [ [slachtoffer 3] , tot een bedrag van € 43,71 ter vergoeding van materiële schade en € 750,00 tervergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [ [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 800,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen kunnen worden toegewezen, nu de gevorderde schade voldoende is onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de materiële schade die ziet op de beveiligingsmaatregelen en de reiskosten. De raadsman heeft bepleit dat er geen grond is voor toewijzing van de schade ten aanzien van het gedeelte van de vordering dat ziet op de schade aan de telefoon. Niet is gebleken dat dit rechtstreekse schade betreft, nu daarover in de aangifte niet wordt gesproken. Ook heeft hij de herstelkosten van de muur betwist.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de materiële schade ten aanzien van de reiskosten. De raadsman heeft bepleit dat er geen grond is voor toewijzing van de schade aan de kleding, nu onvoldoende vast is komen te staan of de kleding daadwerkelijk is beschadigd en heeft de rechtbank verzocht deze schade af te wijzen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] heeft de raadsman betoogd dat deze, gelet op de aard en omvang van de schade, onevenredig hoog zijn en de rechtbank verzocht deze schade te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] de gestelde materiële schade ten aanzien van de beveiligingsmaatregelen, de herstelkosten van zijn telefoonscherm en de reiskosten en de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 en 2 primair bewezen verklaarde. Dit deel van de vordering, bestaande uit € 259,98 aan materiële schade, dat onvoldoende door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 oktober 2021. Ten aanzien van de immateriële schade van een bedrag van € 1.900,00 ziet de rechtbank, gelet op de aard en de ernst van het feit, geen aanleiding het gevorderde bedrag te matigen en dit zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 oktober 2021.
Ten aanzien van de herstelkosten van de muren beschikt de rechtbank - gelet op de betwisting - over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] de gestelde materiële schade ten aanzien van de kleding en de reiskosten heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 primair bewezen verklaarde. Dit deel van de vordering, bestaande uit € 43,71 aan materiële schade, dat onvoldoende door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 oktober 2021. Ten aanzien van de immateriële schade van een bedrag van € 750,00 ziet de rechtbank, gelet op de aard en de ernst van het feit, geen aanleiding het gevorderde bedrag te matigen en zal daarom worden toegewezen vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 oktober 2021.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 3 subsidiair bewezen verklaarde. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. De rechtbank zal de hoogte van de immateriële schadevergoeding naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op een bedrag van € 500,00. Hierbij is rekening gehouden met de aard, de ernst en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit, de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van
€ 500,00 toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
In aanvulling van hetgeen in het tussenvonnis van 14 juli 2022 is overwogen, overweegt de rechtbank thans nog het volgende.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd. Tot slot vordert zij een contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, voor een periode van vijf jaren subsidiair twee weken hechtenis met een maximum van zes maanden, op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat de gevangenisstraf moet worden beperkt tot de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Hij heeft aangevoerd dat er zo spoedig mogelijk moet worden ingezet op hulpverlening. Uit de rapportages en hetgeen de deskundigen ter zitting hebben aangegeven, volgt dat een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden voldoende waarborgen biedt. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid en het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat zij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf en de maatregel die aan verdachte dienen te worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de gedragsdeskundigen en de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten. Verdachte heeft getracht om haar zoon om het leven te brengen door hem in de richting van zijn bovenlichaam te steken met een mes. Daarnaast heeft verdachte getracht om haar zoon en kleindochter zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door het gooien van een mengsel van schoonmaakmiddelen in het gezicht van beide slachtoffers. Tevens heeft zij haar schoondochter mishandeld door haar met een mes in haar buik te prikken. Door deze gedragingen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en dat nog wel op een plek waar die laatsten zich veilig waanden, namelijk in de beslotenheid van hun eigen woning. Dat het letsel van de slachtoffers kennelijk lijkt mee te vallen, is niet aan verdachte te danken. Het is bovendien algemeen bekend dat dergelijke gewelddadige gebeurtenissen grote impact hebben op slachtoffers en sterke gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg kunnen brengen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking de over haar opgemaakte Pro Justitia rapportage van 8 april 2022 van R. Brandenburg, arts in opleiding tot specialist onder supervisie van C.J. van Gestel, psychiater en van 24 maart 2022 van N. Kist, gezondheidszorgpsycholoog.
Uit het rapport van de psychiater komt het volgende naar voren. Er is bij verdachte sprake van een psychische stoornis. Er is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met borderline, afhankelijke, vermijdende, paranoïde en schizoïde trekken. Sinds jonge leeftijd heeft ze kenmerken van een ontwikkelingsstoornis, gedacht wordt aan een autismespectrumstoornis. De psychische stoornis was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedde de gedragingen en gedragskeuzes van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. De psychiater adviseert daarom om het ten laste gelegde verminderd aan verdachte toe te rekenen.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan psychische stoornissen in de vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis en een persisterende depressieve stoornis (dysthymie) gedeeltelijk in remissie in een gereguleerde omgeving. Ten tijde van het ten laste gelegde was sprake van een borderline persoonlijkheidsstoornis en een persisterende depressieve stoornis. Het is waarschijnlijk dat de depressieve stoornis niet in remissie was ten tijde van het ten laste gelegde. De psycholoog adviseert dan ook om het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen aan verdachte.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en zij neemt deze over. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het ten laste gelegde en bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De psychiater acht het risico op gewelddadig gedrag matig. Voor het verkleinen van het recidiverisico is een vrij intensieve en langdurige vorm van behandeling(en) en begeleiding aangewezen. Het geschetste risiconiveau maakt dat rapporteurs het verantwoord vinden het geschetste traject in beginsel ambulant aan te bieden. Zij merken daarbij op dat het denkbaar is dat behandeling, zeker waar deze de traumatische ervaringen van verdachte raakt, leidt tot emotionele ontregeling. In specifieke gevallen zou dus tijdelijk ook klinische behandeling geboden kunnen worden, bij voorkeur overigens in een lager beveiligde voorziening. Omdat verdachte wellicht soms de moed zal verliezen en dan geen motivatie meer heeft, acht rapporteur borging van het geschetste ‘interventiepakket’ in een juridisch kader wenselijk; het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke sanctie zou daartoe afdoende moeten zijn.
De psycholoog schat het risico op recidive als matig in als de stoornis van verdachte niet wordt behandeld. Zij meent dat verdachte een beperkt ziekte-inzicht heeft, symptomen ontkent of bagatelliseert en de risicofactoren die kunnen leiden tot geweld niet herkent. Daarbij neemt zij geen verantwoording voor haar gewelddadige gedrag en bagatelliseert zij de gewelddadige denkbeelden die zij heeft. Om toekomstig recidivegevaar te beperken is langdurige, intensieve behandeling nodig voor de borderline persoonlijkheidsstoornis en de dysthymie. Het advies is om dit aanvankelijk in een klinische, stabiliserende setting aan te bieden. Geadviseerd wordt om verdachte een klinische opname en behandeling op een forensisch psychiatrische afdeling bij een instelling voor forensische geestelijke gezondheidszorg op te leggen vanuit een (deels) voorwaardelijke straf.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de reclasseringsrapporten van 22 april 2022 en 14 oktober 2022. Gezien het ontbreken van een eenduidige diagnose in de Pro Justitia rapportage onthoudt de reclassering zich van advies ten aanzien van de meest passende behandelvorm. Nadat de rechtbank de reclassering opdracht heeft gegeven tot het opstellen van een maatregelenrapport, heeft de reclassering in haar rapport van 14 oktober 2022 geadviseerd over te gaan tot oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden kunnen worden toegepast na beëindiging van de maatregel van terbeschikkingstelling.
De rechtbank is, net als de gedragsdeskundigen en de reclassering, van oordeel dat behandeling van verdachte noodzakelijk is met het oog op het terugdringen van het recidivegevaar. Mede gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, het beperkte ziektebesef en ziekte-inzicht en het risico van voortijdige onderbreking van de behandeling wegens een gebrek aan motivatie, acht de rechtbank de terbeschikkingstelling van verdachte noodzakelijk om die behandeling te doen slagen. Aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan, nu bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, het door verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist. De rechtbank zal de terbeschikkingstelling van verdachte dan ook gelasten en daarbij de door de reclassering geadviseerde voorwaarden opleggen. Verdachte heeft ter zitting verklaard zich aan de voorwaarden te zullen houden.
Gelet op de noodzaak van behandeling van verdachte direct aansluitend aan haar gevangenisstraf, ter beperking van het gevaar voor recidive, zal de rechtbank - op grond van artikel 38, zesde lid, Sr bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het (tevens) opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr dan wel een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z Sr. Het bewezenverklaarde feit is een misdrijf dat is gericht tegen, dan wel gevaar veroorzaakt voor, de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zodat de termijn van de maatregel niet vier, maar maximaal negen jaren kan duren. Mocht de behandeling niet goed verlopen, omdat verdachte de voorwaarden niet naleeft, dan kan bovendien alsnog worden bevolen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. In dat geval is de duur van de maatregel zelfs onbegrensd. Daarmee is de veiligheid van de samenleving naar het oordeel van de rechtbank reeds in voldoende mate gewaarborgd.
Op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde feit is begaan, komt de rechtbank tot het oordeel dat naast de terbeschikkingstelling met voorwaarden ook een gevangenisstraf moet worden opgelegd. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf in strafmatigende zin de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte meegewogen. Zij komt tot een lagere gevangenisstraf dan geëist omdat zij deze verminderde toerekeningsvatbaarheid in sterkere mate heeft meegewogen. Bij de straftoemeting heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte ter zake soortgelijke strafbare feiten nog niet eerder is veroordeeld. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat behandeling van verdachte, ter beperking van het gevaar voor recidive, zo snel mogelijk begint. Een langere gevangenisstraf zou hieraan in de weg staan. Verdachte geeft ook aan zeer gemotiveerd te zijn om met behandeling te beginnen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 491 dagen – de duur van het voorarrest ten tijde van de uitspraak – passend is en acht zij oplegging daarvan geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 45, 57, 289, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 491 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
veroordeelde zal zich niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodigis;
  • veroordeelde verleent, ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit, medewerking aan hetnemen van een of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
  • veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingengeven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop haar gezicht herkenbaar is. Dezefoto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken;
  • veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling doorandere instellingen of hulpverleners;
  • veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contacthebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht;
3. veroordeelde laat zich opnemen en behandelen bij FPA De Boog of een soortgelijke zorginstelling,te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
4. Veroordeelde verblijft aansluitend aan haar klinische behandeling in een nader te noemen vorm vanbeschermd/begeleid wonen te bepalen door IFZ/DIZ en de reclassering, zolang de behandelingstelling in samenspraak met de reclassering dat nodig vindt. Zij houdt zich aan de daar geldende huis-en leefregels c.q. voorwaarden die aan haar gesteld worden en stelt zich hierin begeleidbaar op, ook als dit betekent inzicht geven in de financiën, meewerken aan passende dagbesteding en inzicht en controle van het netwerk. En zorgt dat zij te allen tijde bereikbaar is.
5. veroordeelde zal zich aansluitend aan de klinische opname onder ambulante behandeling stellenvan een forensische polikliniek of soortgelijke zorgverlener, zolang de behandelinstelling in samenspraak met de reclassering dat nodig vindt, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de zorgverlener worden gegeven, ook als dat betekent inneming van medicijnen.
6. veroordeelde werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andereinstelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar.
7. veroordeelde geeft openheid over haar netwerk. Zij geeft de reclassering toestemming contact opte nemen met haar netwerk.
8. veroordeelde gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemmingvan het openbaar ministerie;
9. veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de slachtoffersvan onderhavige zaak, zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt.
10. veroordeelde bevindt zich niet in Appingedam, zolang het openbaar ministerie dit verbod nodigvindt.
Draagt de reclassering op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.

Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van feit 1 en 2 primair
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 1]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 oktober 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van
[slachtoffer 1]voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 1]aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 2.159,98(zegge: tweeduizend honderdnegenenvijftig euro en achtennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 259,98 aan materiële schade en € 1.900,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 31 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 2 primair
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 3]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 oktober 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 3]aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 793,71(zegge: zevenhonderd drieënnegentig euro en eenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 43,71 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 15 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 2]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 oktober 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.

Wijst de vordering van [slachtoffer 2] voor het overige af.

Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 2]aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 500,00(zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 10 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. L.N. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 februari 2023.
1 In de overwegingen die in het tussenvonnis d.d. 14 juli 2022 zijn opgenomen, zijn op onderdelen enkele aanvullingen aangebracht.