Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder feit 1, sub a, ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is om te kunnen spreken van ‘verhullende’ of ‘verbergende’ handelingen in de zin van artikel 420 bis lid 1 onder a van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2, en 3.
Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte en zijn broer (medeverdachte) stonden beiden op het adres [adres] in Leeuwarden ingeschreven. Direct nadat medeverdachte was aangehouden werd verdachte daarvan telefonisch op de hoogte gesteld door de vriendin van medeverdachte. Kort na dit telefoongesprek zag een verbalisant hoe verdachte met versnelde pas en met een AH-tas in zijn hand, de woning aan de [adres] in Leeuwarden verliet. Vervolgens zijn in de auto en in de woning een grote hoeveelheid geld en drugs aangetroffen. De officier van justitie stelt dat op grond van deze feiten en omstandigheden bewezen kan worden dat verdachte en medeverdachte samenwerkten en dat ze beiden weet hadden van de harddrugs en het geld in de auto en de harddrugs en het geld in de woning en dat ze daar samen over konden beschikken. De alternatieve lezing van verdachte dat de auto van een vriendin was en dat hij niets wist van de harddrugs en het geld vindt de officier van justitie niet geloofwaardig.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte niet wist dat er geld en de drugs in de auto lagen. De auto was van een vriendin van verdachte. Verdachte wil de naam van de vriendin niet noemen. Deze vriendin had verdachte die dag van Leeuwarden naar Sneek gebracht en toen verdachte door de vriendin van de medeverdachte werd gebeld met de mededeling dat medeverdachte (broer van verdachte) was aangehouden, heeft deze vriendin hem weer naar Leeuwarden gebracht. Daarom zal zijn bankpas in de auto zijn achtergebleven. Er zijn geen aanwijzingen dat het geld en de drugs die in de auto lagen, uit de woning van verdachte afkomstig waren. Er is slechts één DNA-spoor van verdachte op de tassen in de auto aangetroffen. Dat spoor moet daar volgens de raadsman zijn achtergebleven toen verdachte de AH-tas met kleding in de auto heeft gezet. Ten aanzien van de in woning aangetroffen zaken refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Wetenschap van de drugs en het geld in de auto en in de woning
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de auto waarin het geld en de drugs zijn aangetroffen van een vriendin was. Zij heeft hem eerder op de avond een lift naar Sneek gegeven en hij wist niets van de drugs en het geld in de auto. Toen verdachte van de vriendin van de medeverdachte hoorde dat medeverdachte was aangehouden, heeft verdachte van de vriendin weer een lift van Sneek naar Leeuwarden gekregen. De vriendin is even naar haar huis gegaan en heeft de sleutels van de auto toen aan verdachte gegeven. Verdachte heeft in de woning kleding voor zijn broer, de medeverdachte, gepakt. Verdachte heeft hetzelfde postuur en past dus de kleding van verdachte. Verdachte had de kleding in een AH-tas gedaan.
De rechtbank vindt deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Als verdachte werkelijk niets wist van de drugs en het geld in de auto, dan had het op zijn weg gelegen om daar direct bij de politie een verklaring over af te leggen. De politie had dan zijn verklaring kunnen verifiëren. In plaats daarvan heeft verdachte ervoor gekozen om maandenlang te zwijgen. Pas op zitting heeft verdachte deze alternatieve lezing naar voren gebracht, die doordat hij geen naam wil noemen, nog steeds niet kan worden geverifieerd. Daar komt bij dat het zeer onwaarschijnlijk is dat verdachte ná de aanhouding van medeverdachte, door die gestelde vriendin uit Sneek naar Leeuwarden is gebracht. Verdachte zou dan in een tijdbestek van 18 minuten de lift met zijn vriendin vanuit Sneek moeten hebben geregeld en naar zijn woning in Leeuwarden moeten zijn gereden terwijl de (routeplanner)reistijd circa 30 minuten bedraagt, dat is bijna het dubbele. Verdachte werd namelijk om 21:27 op de hoogte gesteld van de aanhouding van zijn broer
1. De verbalisant die vanaf 21:45 uur vrij zicht had op de woning van verdachte, zag verdachte om 21:50 uur de woning verlaten. Om 21:45 uur bevond verdachte zich dus al in zijn woning in Leeuwarden. Verder vindt de verklaring van verdachte dat hij alleen een tas met kleding in de auto zou hebben gezet geen steun in het dossier. Uit het dossier blijkt dat in de auto alleen tassen met drugs en contant geld zijn aangetroffen. De rechtbank schuift de alternatieve lezing van verdachte dan ook terzijde en op grond van de eerder genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap had van en, doordat hij in het bezit was van de sleutel van de auto, de beschikkingsmacht had over de drugs en het geld in de auto. Gelet op de feitelijke gang van zaken zijn er sterke aanwijzingen dat de drugs en het geld die in de auto zijn aangetroffen afkomstig waren uit de woning waar verdachte verbleef en dat hij deze uit de woning heeft gehaald nadat hij op de hoogte was gesteld van de aanhouding van zijn broer.
In die woning waar verdachte verbleef en waar hij ingeschreven stond zijn vervolgens harddrugs, contant geld en een horloge van het merk Breitling, gevonden. Op grond van zijn verklaring dat hij daar woonde en de bevindingen van de politie is de rechtbank van oordeel dat verdachte tevens wetenschap had van en de beschikkingsmacht had over die goederen.
Medeplegen
Verdachte heeft verklaard dat hij alleen in de woning [adres] verbleef. Zijn broer en medeverdachte was weliswaar de huurder, maar hij is uit de woning vertrokken toen verdachte daar na zijn vrijlating in maart 2021 is ingetrokken. De rechtbank is van oordeel dat er sterke aanwijzingen zijn dat verdachte en de medeverdachte beiden op de hoogte waren van hetgeen zich in de woning [adres] bevond. De vriendin van de medeverdachte heeft verklaard dat de medeverdachte deels bij haar verbleef en dat hij samen met zijn broertje (verdachte) een huis had in Leeuwarden. Daarnaast heeft zij echter ook verklaard dat het broertje van verdachte in Leeuwarden woonde en dat medeverdachte het meeste bij haar was. Uit de locatiegegevens van de telefoon van medeverdachte blijkt dat hij op 7 december 2022 in de buurt van de woning aan de [adres] in Leeuwarden is geweest. Uit deze sterke aanwijzingen kan de rechtbank echter niet afleiden dat de medeverdachte daadwerkelijk in of omstreeks de datum waarop de doorzoeking heeft plaatsgevonden de feitelijke (mede)bewoner was en in de woning verbleef, daar overnachtte of anderszins op de hoogte was de aanwezigheid van de aangetroffen hoeveelheid drugs en geld. Dat verdachte mogelijk nadat hij op de hoogte was geraakt van de aanhouding van zijn broer, actie heeft ondernomen en drugs en/of geld vanuit de woning naar de auto heeft gebracht kan daaraan niet afdoen. Dit past immers ook in het scenario waarin alleen verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de goederen en deze uit de woning, waarvan hij wist dat zijn broer de huurder was, heeft willen verwijderen uit angst voor een doorzoeking. De rechtbank merkt op dat als er van uit wordt gegaan dat het geld en de drugs die in de auto zijn aangetroffen niet afkomstig zijn uit de woning, het dossier geen enkel bewijsmiddel bevat voor de betrokkenheid hierbij van iemand anders dan verdachte. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte wegens onvoldoende wettig bewijs vrijspreken van het deel van de ten laste gelegde feiten dat ziet op het medeplegen
Feit 1 sub a, witwassen
Ten aanzien van feit 1 sub a, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat er onvoldoende bewijs is om te kunnen spreken van ‘verhullende’ of ‘verbergende’ handelingen in de zin van artikel 420 bis lid 1 onder a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het onder feit 1, sub a, ten laste gelegde.
Feit 1 sub b, witwassen
De Hoge Raad heeft onder meer bij arrest van 13 juli 2010 (NJ 2010, 456) bepaald dat – ook indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf – bewezen kan worden geacht dat een onder een verdachte aangetroffen contant geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Te denken valt daarbij aan situaties, waarin het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld van enig misdrijf afkomstig is.
In de auto en in de woning van verdachte zijn geldbedragen van in totaal € 48.096,05 en een horloge van het merk Breitling aangetroffen. Van algemene bekendheid is dat een Breitling horloge een duur horloge is. De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden waaronder de verschillende geldbedragen en het horloge zijn aangetroffen, het vermoeden van witwassen rechtvaardigen. De rechtbank kent daarbij betekenis toe aan de grote hoeveelheid geld, de wijze waarop het in plastic tassen was verpakt, de omstandigheden waaronder het geld werd aangetroffen, het feit dat er ook een grote hoeveelheid harddrugs werd aangetroffen, waarvan bekend is dat de handel daarin tot grote illegale en contante inkomsten kan leiden. Bovendien blijkt uit het financiële onderzoek dat is gedaan door de politie
2, dat er geen enkele legale bron is aangetroffen waardoor deze hoeveelheid geld en het horloge kan worden verklaard.
Van verdachte mag in deze omstandigheden worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Verdachte heeft nagelaten een dergelijke verklaring te geven.
De rechtbank acht het onder 1 sub b ten laste gelegde witwassen dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 en 3 aanwezig hebben van harddrugs
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde harddrugs opzettelijk aanwezig had.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.