ECLI:NL:RBNNE:2023:1416

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
23/1481
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening voor paasvuur in Emmen

Op 7 april 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening voor een paasvuur afgewezen. De ontheffing voor het paasvuur was verleend op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en de Wet milieubeheer (Wm). De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker, ondanks zijn spoedeisend belang, niet kon aantonen dat de ontheffing onterecht was verleend. De voorzieningenrechter stelde vast dat de ontheffing op goede gronden was verleend en dat de voorschriften die aan de ontheffing waren verbonden, voldoende waarborgen boden voor de openbare orde en veiligheid. De voorzieningenrechter merkte op dat de omvang van de paasbult, die door de ontheffinghouder was opgebouwd, niet voldeed aan de maximaal toegestane omvang van 1000 m3, maar dat het college al had aangekondigd handhavend op te treden. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, aangezien het college de situatie nauwlettend in de gaten hield en de ontheffinghouder zich bereid had verklaard om de omvang van de paasbult te reduceren. De uitspraak benadrukt het belang van de handhaving van voorschriften en de rol van de gemeente in het waarborgen van de veiligheid bij dergelijke evenementen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1481

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 april 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen, het college

(gemachtigden: mr. E.E. Grit en mr. S. Zoer).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [ontheffinghouder] uit [woonplaats] (de ontheffinghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de verleende ontheffing voor een paasvuur.
1.1.
Ontheffinghouder heeft een aanvraag gedaan voor een ontheffing van het bepaalde in artikel 5.22, eerste lid, van de APV van de gemeente Emmen (de APV) en artikel 10.63, eerste lid, van de Wet milieubeheer (Wm).
1.2.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 13 maart 2023 toegewezen. Verzoeker, en andere omwonenden, hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Verzoeker, en andere omwonenden, hebben op 29 maart 2023 een handhavingsverzoek ingediend.
1.4.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Verzoeker en het college hebben aanvullende stukken ingediend.
1.6.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigden van het college en [betrokkene] en [betrokkene 2] namens ontheffinghouder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Niet in geschil is dat verzoeker, gelet op de aard van de zaak, een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek aan de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
Omvang van het geschil
4. Het college heeft in het primaire besluit twee ontheffingen verleend. Met de twee ontheffingen tezamen verleent het college toestemming voor een paasvuur aan de [adres] te [woonplaats] op 9 april 2023 (eerste paasdag). De voorzieningenrechter stelt vast dat hij ten aanzien van de ontheffing op grond van artikel 10.63 van de Wm niet bevoegd is ingevolge artikel 2, bijlage 2, van de Awb en dat voor deze ontheffing een voorlopige voorziening aanhangig is bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Om die reden beperkt de omvang van het geschil zich tot de ontheffing die het college heeft verleend op grond van de APV.
Toetsingskader
5.1.
De ontheffing die het college heeft verleend op grond van de APV omvat een ontheffing van het verbod in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of het op een andere wijze vuur aan te leggen, te stoken of te hebben. Deze ontheffing kan door het college worden geweigerd onder meer in het belang van de openbare orde en veiligheid. [1]
5.2.
Het college heeft, mede gelet op artikel 5.22 van de APV, de Beleidsregel Paasvuren 2020 gemeente Emmen (het beleid) vastgesteld. In het beleid staat vermeld dat het ontsteken van vuren op eerste en tweede paasdag een eeuwenoude traditie is. Het beleid is erop gericht die traditie te koesteren, maar tegelijkertijd de risico’s zo laag mogelijk te houden. Daartoe zijn in het beleid basisvoorschriften opgenomen voor paasvuren die van toepassing zijn onder normale omstandigheden, te weten bij droogte-index 1. [2] Zo geldt onder meer dat een paasbult niet groter mag zijn dan 1000 m3 en dat de afstand tussen een paasvuur en gebouwen met een rieten dak minimaal 200 meter dient te bedragen. Ook mag de paasbult enkel worden opgebouwd met onbehandelde organische materialen, zoals kerstbomen, takken- en/of snoeihout en overig onbehandeld hout. [3]
Naleving van de ontheffingsvoorschriften
6.1.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de ontheffing geschorst dient te worden en voert daartoe in de eerste plaats aan dat de paasbult voor wat betreft omvang en samenstelling niet voldoet aan de voorschriften die het college heeft verbonden aan de ontheffing. De paasbult heeft een omvang van minstens 2000 m3 en daarmee is de toegestane omvang van 1000 m3 ruimschoots overschreden. Ook bevat de paasbult behandeld hout en groenafval. Verzoeker heeft hiertoe, samen met andere omwonenden, op 29 maart 2023 een handhavingsverzoek gedaan bij het college. Verzoeker wijst erop dat paasvuren van meer dan 1000 m3 een groot veiligheidsrisico opleveren voor de omgeving, zoals reeds is gebleken bij het vreugdevuur in Scheveningen. Voor paasvuren van een zodanige omvang is op grond van de handreiking advisering paasvuren en andere vreugdevuren van de brandweer Drenthe (de handreiking) een beoordeling met maatwerk vereist van de brandweer. Deze beoordeling heeft niet plaatsgevonden. Ook zijn dergelijke paasvuren ingevolge de handreiking van de brandweer niet toegestaan binnen een afstand van 1000 meter van een huis met een rieten dak. Dit terwijl op 200 meter van de huidige locatie van het paasvuur een huis met een rieten dak is gesitueerd. Eén van de bezwaarmakers is eigenaar van deze woning.
6.2.
Ten aanzien van de omvang, locatie en samenstelling van de paasbult wijst het college op de bevindingen van toezichthouders. Op 3 april 2023 heeft een toezichthouder geconstateerd dat de omvang van de paasbult op het perceel aan de [adres] voldeed aan de voorgeschreven omvang. Op 4 april 2023 omstreeks 13:30 heeft een toezichthouder van de gemeente Emmen opnieuw de paasbult gecontroleerd. Daarbij is geen behandeld hout aangetroffen in de paasbult. Ook is geconstateerd dat de afstand van de paasbult tot aan het huis met het rieten dak niet is veranderd ten opzichte van de controle van 28 maart 2023. Naar aanleiding van een meting op die datum is gebleken dat de paasbult op 200,40 meter van een huis met een rieten dak is gelegen. Op deze punten voldoet de paasbult, zo voert het college aan, aan de ontheffingsvoorschriften. Wel is geconstateerd dat de omvang van de paasbult ten minste 1281,7 m3 en ten hoogste 1960,3 m3 bedroeg en dat de paasbult daarmee niet langer voldoet aan de maximaal toegestane omvang van 1000 m3. Gelet op deze constatering heeft het college toegelicht voornemens te zijn een (preventieve) last onder dwangsom op te leggen die is gericht op het terugbrengen van de omvang van de paasbult naar 1000 m3 en het verbieden van het toevoegen van aanvullend materiaal. Het college heeft daarbij benadrukt het aansteken van paasvuur enkel toe te staan voor zover de omvang van de paasbult op het moment van aansteken is teruggebracht naar maximaal 1000 m3. Ontheffinghouder heeft zich hiertoe bereid verklaard op de zitting. Het college heeft verder toegelicht dat toezichthouders hierop zullen toezien bij de controles die in ieder geval zullen plaatsvinden op vrijdagochtend en zondag. Het college brengt naar voren dat wat van de wijze van naleving van de ontheffingsvoorschriften verder ook zij, daaraan kan niet de conclusie worden verbonden dat de ontheffing op zichzelf bezien niet op goede gronden is verleend.
6.3.
Gelet op de door het college voorgenomen handhaving bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorziening te treffen ten aanzien van de ontheffing voor zover het gaat om de niet-naleving van de ontheffingsvoorschriften die zien op de omvang van de paasbult. Verzoeker heeft verder op de zitting naar voren gebracht dat hij de afstand van 200,40 meter van de locatie van het paasvuur tot aan het huis met het rieten dak niet langer betwist. Gelet hierop stelt de voorzieningenrechter vast dat de paasbult wat de afstand tot die woning betreft voorshands voldoet aan de ontheffingsvoorschriften. Overigens geeft de voorzieningenrechter ontheffinghouder in overweging mee, mede gelet op de ter plaatse beschikbare ruimte, een paasbult in de toekomst niet zodanig te plaatsen dat deze zich precies op de grens van de ingevolge de ontheffing toegestane afstanden bevindt.
De ontheffing
7.1.
Verder betoogt verzoeker – kort samengevat weergegeven – dat de ontheffingsvoorschriften onduidelijk, tegenstrijdig, en in strijd met wetgeving zijn. Ook nemen de voorschriften de belangen van omwonenden onvoldoende in acht. Zo bestaat nog altijd een reëel brandgevaar alsook een risico op schade aan omliggende woningen en zonnepanelen. Hiertoe is van belang dat de paasbult is geplaatst op de hoger gelegen Hondsrug, waardoor het vuur en as- en roetresten, mede als gevolg van de voorspelde noordoostenwind, naar de woning van verzoeker en overige omwonenden zullen toewaaien.
7.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat de ontheffing op goede gronden is verleend. Aan de ontheffing zijn de basisvoorschriften verbonden zoals deze volgen uit het beleid. Het college benadrukt dat dit betekent dat het paasvuur hiermee doorgang kan vinden onder normale omstandigheden. Op dit moment is een windkracht twee uit het noordoosten voorspeld. Alsook een droogte-index 1, waarmee sprake is van normale omstandigheden. Het college licht toe dat het beleid en de daarin opgenomen ontheffingsvoorschriften voor normale omstandigheden zijn gebaseerd op de door verzoeker aangehaalde handreiking van de brandweer Drenthe. In hoofdstuk 5 van die handreiking zijn veiligheidsvoorschriften geadviseerd die van toepassing dienen te zijn bij normale omstandigheden. Met de handreiking is beoogd gemeenten voldoende mogelijkheden te bieden voor het beoordelen van stookontheffingen. Het college licht toe dat de ontheffing alsnog kan worden ingetrokken indien blijkt dat sprake is van bijzondere (weers)omstandigheden die de situatie onverantwoord maken. Daarbij is expliciet geen toestemming verleend voor een paasvuur bij droogte-index 2.
7.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat de voorschriften die zijn verbonden aan de ontheffing niet geheel gelijkluidend zijn aan de in het beleid opgenomen voorschriften. Zo blijkt uit de voorschriften niet of het aansteken van het paasvuur is toegestaan bij windkracht vijf. Ook staan de ontheffingsvoorschriften toe dat onder meer ‘takken en snoeiafval’ kunnen worden gebruikt ter samenstelling van de paasbult, terwijl in het beleid ‘takken en/of snoeihout’ staan genoemd. Deze verschillen zijn echter niet van zodanige aard dat het college naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet heeft kunnen komen tot verlening van de ontheffing. Op de zitting heeft het college verduidelijkt dat het paasvuur niet mag worden aangestoken indien sprake is van een windkracht 5. De voorzieningenrechter stelt vast dat dit voorschrift als zodanig strenger is dan zoals is voorgeschreven in het beleid. Ook heeft het college toegelicht dat het toegestane materiaal er in essentie op ziet dat de paasbult is samengesteld uit onbehandeld materiaal. De voorzieningenrechter concludeert dat niet is gebleken dat de ontheffing en de daaraan verbonden voorschriften op andere punten afwijken van het beleid. Het college heeft terecht naar voren gebracht dat de windrichting op grond van het beleid geen relevant punt is voor de verlening ontheffing, anders dan dat vanuit veiligheidsoverwegingen op het moment van het aansteken van het paasvuur geen sprake mag zijn van een veranderende windrichting. Ook is de hoogte van de locatie van het paasvuur op grond van de handreiking geen relevant aspect. Het college merkt nog op dat hulpdiensten gedurende de paasvuren hun rondes doen langs de locaties waar deze paasvuren plaatsvinden. Verder heeft ontheffinghouder op de zitting toegelicht dat hij beschikt over een grote waterbron en een beregeningshaspel zodat hij, in aanvulling op de hulpdiensten, eveneens zelf kan ingrijpen. Verder wordt het paasvuur naar verwachting om 19:30 uur ontstoken.
7.4.
Verzoeker heeft verder betoogd dat de ontheffing geen stand kan houden nu de ontheffinghouder niet de vereiste WA-verzekering heeft afgesloten. De voorzieningenrechter stelt vast dat dit is onderkend door het college en de ontheffinghouder. De voorzieningenrechter concludeert echter, met het college, dat dit vereiste uit het beleid zich in de eerste plaats richt tot de ontheffinghouder en daarmee onder diens verantwoordelijkheid valt. Uit de ontheffing blijkt eveneens dat de organisator niet wordt ontheven van aansprakelijkheid door zich aan de ontheffingsvoorwaarden te houden. Deze blijft aansprakelijk voor schade die is toegebracht aan eigendommen van derden die het rechtstreekse gevolg is van het opbouwen of verbranden van het paasvuur. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het gegeven dat geen WA-verzekering is afgesloten, ofwel dat het college voorafgaand aan de ontheffingverlening geen nader onderzoek heeft gedaan naar het bestaan van de WA-verzekering, dan ook niet leiden tot de conclusie dat de ontheffing op onjuiste gronden is verleend.
7.5.
Verzoeker heeft voorts naar voren gebracht dat de aanvraag niet op juiste wijze is ondertekend en dat ontheffinghouder niet dergelijke paasvuren kan organiseren gelet op de aard van diens inschrijving bij de kamer van koophandel. Het college heeft hiertoe toegelicht dat voor het doen van een aanvraag door middel van de website is vereist dat wordt ingelogd met een Digi-D, hetgeen ook verder gebruikelijk is. Verder is enkel vereist dat de aanvraag wordt gedaan door een organisatie. Gelet op de onderbouwing van het college, en het verschijnen ter zitting van de ontheffinghouder, is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet is gebleken dat van een aanvraag geen sprake is.
7.6.
Verzoeker heeft er verder nog op heeft gewezen dat ten onrechte geen omgevingsvergunning is verleend gelet op de archeologische waarde die ingevolge het bestemmingsplan rust op de locatie. Wat ook van dit standpunt zij, de voorzieningenrechter concludeert dat in deze procedure de ontheffingverlening op grond van de APV voorligt. De omstandigheid dat mogelijkerwijs een andere (omgevings)vergunning is vereist is in beginsel niet van belang voor de rechtmatigheid van de op 14 maart 2023 verleende ontheffing. Hetzelfde geldt ten aanzien van een mogelijke overtreding van de Bouwverordening 2007 Emmen en artikel 1a van de Woningwet.
7.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat met toepassing van het beleid en de op grond daarvan verbonden voorschriften aan de ontheffing in onvoldoende mate het belang van de openbare orde en veiligheid in acht is genomen. Het beleid en de daarop gebaseerde ontheffingsvoorschriften zijn opgesteld op grond van de handreiking van de brandweer. Daarin is toegelicht dat de handreiking en de daarin geformuleerde voorschriften zijn opgesteld ten einde de (veiligheids)risico’s voor de omgeving zo laag mogelijk te houden. Niet gebleken is dat deze voorschriften niet volstaan.
Het college heeft dan ook kunnen volstaan met het toepassen van het beleid en heeft in afwijking daarvan geen strengere voorschriften hoeven vaststellen.
7.8.
Gelet op het hiervoor overwogene is de voorlopige voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft ten aanzien van de verlening van de ontheffing. Om die reden bestaat eveneens geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
8. De voorzieningenrechter laat voor het overige de gronden die verzoeker heeft aangevoerd tegen de ontheffing die is verleend op grond van de Wet milieubeheer buiten bespreking, nu deze ontheffing niet in deze procedure voorligt.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de voorzieningenrechter de APV-ontheffing voor het paasvuur niet schorst. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.A. Bekking, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de artikelen 1:6 en 5:22, derde lid, van de APV.
2.Zoals is na te gaan op
3.Zie onderdeel 4.3.2 van de Beleidsregel Paasvuren 2020 gemeente Emmen.