ECLI:NL:RBNNE:2023:1340

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
C/18/221030 / JE RK 23-123
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in verband met zorgen over eerwraak en de noodzaak van kinderbeschermingsmaatregelen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 4 april 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, die in een pleeggezin verblijft op een geheime locatie. De zaak is ontstaan na zorgen van het WIJ-team over mogelijke eerwraak door de ouders van de minderjarige. De ouders hebben aanvankelijk onder druk ingestemd met de vrijwillige uithuisplaatsing, maar hebben later gevraagd om informatie over de locatie van hun dochter. De kinderrechter oordeelt dat de zorgen over eerwraak ongefundeerd zijn en dat er geen bewijs is dat de ouders zich schuldig zouden maken aan eerwraak. Desondanks concludeert de kinderrechter dat er op dit moment een ernstig vermoeden bestaat dat de ontwikkeling van de minderjarige in gevaar is en dat de verzochte maatregelen noodzakelijk zijn om haar veiligheid te waarborgen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige een belaste voorgeschiedenis heeft en dat zij door verschillende traumatische gebeurtenissen in haar leven ernstig is getraumatiseerd. De ouders erkennen de zorgen, maar zijn momenteel niet in staat om samen te werken met de hulpverlening. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 12 mei 2023, met de mogelijkheid van een nieuwe mondelinge behandeling om de situatie opnieuw te beoordelen. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de Raad en de GI uiterlijk twee weken voor de volgende zitting moeten rapporteren over de voortgang van de hulpverlening en de situatie van de minderjarige.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaakgegevens : C/18/221030 / JE RK 23-123
datum uitspraak: 4 april 2023
beschikking over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming,

die is gevestigd in regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
en die hierna "de Raad" wordt genoemd,
die betrekking heeft op

[de minderjarige] ,

die is geboren op [geboortedag en -maand] 2006 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
en die hierna " [de minderjarige] " wordt genoemd.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan

[de moeder] ,

die hierna "de moeder" wordt genoemd,
en die woont in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M. Wierts, die kantoor houdt in Groningen,

[de vader] ,

die hierna "de vader" wordt genoemd,
en die woont in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M. Wierts, die kantoor houdt in Groningen,
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
die is gevestigd in Groningen,
en die hierna "de GI" wordt genoemd.

Het (verdere) procesverloop

Bij beschikking van de kinderrechter van 15 maart 2023 heeft de kinderrechter de lopende voorlopige ondertoezichtstelling vooreerst in stand gelaten en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd tot 15 april 2023 en iedere verdere beslissing aangehouden. De kinderrechter vond het nodig dat opnieuw een mondelinge behandeling zou worden bepaald, omdat hij [de minderjarige] en haar ouders alleen telefonisch kon spreken en hij vond dat hij nog onvoldoende geïnformeerd was om te kunnen beoordelen of de door de Raad verzochte maatregelen voor de verzochte duur zouden moeten worden genomen.
Op 4 april 2023 zijn de verzoeken van de Raad opnieuw mondeling behandeld. De kinderrechter heeft toen gesproken met [naam 1] , die de Raad vertegenwoordigt, de ouders, die werden bijgestaan door een tolk en hun advocaat en [naam 2] , die de GI vertegenwoordigt.
De kinderrechter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling gesproken met [de minderjarige] .
De kinderrechter heeft direct na de mondelinge behandeling uitspraak gedaan en aangekondigd dat hij die uitspraak en de gronden waarop die uitspraak rust, schriftelijk zal uitwerken in een beschikking die hij uiterlijk een week na de mondelinge behandeling zal geven.

De (verdere) beoordeling

[de minderjarige] is op verzoek van de Raad door een kinderrechter die piket had, voorlopig onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst in een pleeggezin op een voor de ouders geheim gehouden locatie. Daartoe is besloten op het moment dat de ouders niet langer konden instemmen met de vrijwillige plaatsing van [de minderjarige] op een geheime locatie, zoals door het WIJ-team van hun gemeente noodzakelijk werd gevonden en aan de ouders werd opgedrongen. Volgens het WIJ-team was een uithuisplaatsing op een geheime locatie noodzakelijk vanwege grote zorgen over [de minderjarige] haar opvoedsituatie en in het bijzonder een voor haar geldend veiligheidsrisico. Er werden door het WIJ-team grote zorgen geuit dat de ouders van [de minderjarige] of familieleden zich schuldig zouden kunnen gaan maken aan eerwraak. De Raad en vervolgens ook de GI konden op grond van de summiere informatie die beschikbaar kwam, niet anders dan eerst de fysieke veiligheid van [de minderjarige] borgen door aan de piketrechter spoedmaatregelen te verzoeken en de plaatsing van [de minderjarige] op een geheime locatie voort te laten duren.
De kinderrechter vindt de gang van zaken onbegrijpelijk en ten opzichte van de ouders onbehoorlijk. Met eerwraak wordt in het algemeen en ook in deze zaak bedoeld, een extreme vorm van eergerelateerd geweld. Het gaat dan om een gewoonterechtelijk fenomeen uit het land, de gemeenschap of de cultuur van herkomst, waarbij een familie of stam de verloren gegane zedelijke eer meent te moeten herstellen door het plegen van een moord op de veroorzaker van het eerverlies of degene die schuldig bevonden wordt aan dat eerverlies.
Op geen enkel moment waren er aanknopingspunten dat de ouders van [de minderjarige] of familieleden gelet op het land van herkomst, de regio van dat land waar zij hebben gewoond of de stam of gemeenschap waarvan zij deel hebben uitgemaakt, een verloren gegane zedelijke eer meenden te moeten herstellen. Er zijn ook geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die daar gelet op het land, de regio van herkomst of de stam of gemeenschap waarvan [de minderjarige] en haar familie deel uitmaakt, tot eerwraak aanleiding zouden kunnen geven. Dat [de minderjarige] , zoals dat vanuit de hulpverlening wordt genoemd, is ‘verwesterd’, geen hoofddoek draagt, make-up gebruikt, rookt of filmpjes plaatst op ‘social media’, zijn geen feiten die aanleiding geven voor een concrete zorg voor eerwraak. Het is ook niet passend dat het risico op eerwraak wordt geplaatst in de context van het islamitische geloof van [de minderjarige] en haar familie, omdat eerwraak juist géén typisch islamitisch verschijnsel is.
De kinderrechter vindt om deze redenen dat te lichtvaardig is aangenomen dat er wel een risico op eerwraak zou kunnen bestaan en dat vervolgens zonder passend onderzoek naar dat risico, kinderbeschermingsmaatregelen zijn uitgelokt en de ouders van [de minderjarige] volledig buiten spel zijn gezet, onder meer door de plaatsing van [de minderjarige] op een geheime locatie. Het heeft tot gevolg gehad dat ten onrechte een diffamerend beeld is gecreëerd van ouders die ernstig tekort zouden schieten in hun opvoedingsverantwoordelijkheid voor [de minderjarige] en voor haar onveilig zouden zijn. Dat laatste werkt escalerend, stigmatiserend en wat erger is, het belemmert effectieve hulpverlening die voor [de minderjarige] wel noodzakelijk is.
De kinderrechter stelt vast dat de GI direct haar verantwoordelijkheid heeft genomen door na de eerste mondelinge behandeling onderzoek te doen naar het daadwerkelijke risico van eerwraak en daartoe deskundigen heeft geraadpleegd, die aan de GI hebben bevestigd dat het bestaan van dat risico in de gegeven omstandigheden niet kan worden aangenomen.
Het voorgaande betekent echter niet dat de kinderrechter vindt dat de door de Raad verzochte maatregelen (nu) niet (meer) noodzakelijk zijn. De kinderrechter beoordeelt die noodzaak naar de situatie zoals die nu is ontstaan. Hij vindt dat op grond van de tot zover beschikbaar gekomen informatie er een ernstig vermoeden is dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat de verzochte maatregelen in ieder geval op dit moment nog nodig om een acute en ernstige bedreiging voor de [de minderjarige] weg te nemen.
Dat vindt de kinderrechter op grond van de navolgende feiten en omstandigheden. Het gaat op dit moment niet goed met [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft een belaste voorgeschiedenis en zij is door verschillende gebeurtenissen in haar leven (ernstig) getraumatiseerd. Die trauma’s hebben zich voorgedaan in haar vroege jeugd in [land] toen zij ongeveer vijf jaar oud was, vervolgens door de ingrijpende vlucht vanuit dat land naar Nederland, het overlijden van haar broer, integratieproblematiek door de onthechting aan de cultuur van haar land van herkomst, zonder toereikende worteling in de Nederlandse cultuur en samenleving. Het heeft gevolgen voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] , waardoor zij op dit moment vastloopt op bijna alle leefgebieden. [de minderjarige] heeft op dit moment geen contact meer met haar ouders, heeft geen duidelijk woonperspectief en zij gaat niet meer naar school.
Wanneer geen passende hulpverlening wordt ingezet, belemmert dit [de minderjarige] in een optimale ontwikkeling naar volwassenheid en dreigt bovendien maatschappelijk perspectiefverlies. Hulpverlening is noodzakelijk om [de minderjarige] te helpen trauma’s te verwerken, haar identiteit te versterken en een re-integratie in voor haar passend onderwijs op de kortst mogelijke termijn mogelijk te maken. Die hulpverlening kan nu (nog) niet in een vrijwillig kader worden verleend.
De ouders (h)erkennen de grote zorgen die iedereen zich maakt over [de minderjarige] , maar zijn op dit moment (nog) onvoldoende in staat om samen te werken met hulpverlening en te accepteren dat zij keuzes die [de minderjarige] voor zichzelf in haar leven wil maken (bijvoorbeeld als het gaat om haar opleiding) moeten leren accepteren.
Onder deze omstandigheden is aan de wettelijke vereisten voldaan voor het nemen van de door de Raad verzochte voorlopige maatregelen, zij het dat nog onduidelijk is voor welke duur die maatregelen moeten worden genomen.
Tijdens de mondelinge behandeling is in dit verband besproken dat de Raad voorziet dat het onderzoek dat hij nu doet en zich in een afrondende fase bevindt, waarschijnlijk zal leiden tot indiening van een verzoek tot een definitieve ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Daarom is tijdens de mondelinge behandeling afgesproken dat de kinderrechter een nieuwe mondelinge behandeling zal bepalen. Voorafgaand aan die mondelinge behandeling wil de kinderrechter in ieder geval worden geïnformeerd over de navolgende onderwerpen, zodat hij kan beoordelen of een definitieve ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing geëigende maatregelen zijn.
De kinderrechter wil dat uiterlijk twee weken voor de mondelinge behandeling hij vanuit de Raad en de GI in ieder geval wordt geïnformeerd over:
- het behandeladvies en het behandelplan van Accare;
- de mogelijkheden om de nu nog leerplichtige [de minderjarige] terug te krijgen naar regulier onderwijs, waarbij informatie zal moeten worden gegeven over de mogelijkheid en wenselijkheid van de (door de ouders gewilde) terugkeer naar haar huidige school en informatie over de het door [de minderjarige] gewilde alternatief (welke opleiding en waar te volgen);
- [de minderjarige] haar woonperspectief op korte termijn en op langere termijn, in combinatie met het door haar in [woonplaats 1] of [woonplaats 2] te volgen onderwijs;
- wat er is gedaan om het contact met de ouders te herstellen en de hulpverlening die daarvoor eventueel verder moet worden ingezet.
De kinderrechter ziet het liefst dat [de minderjarige] zelf deelneemt aan de mondelinge behandeling. Wanneer zij dat niet wil of dat haar overvraagt, zal hij met haar voorafgaand aan de mondelinge behandeling praten.
Een en ander brengt met zich dat de volgende beslissingen moeten worden genomen.

De beslissing

De kinderrechter:
houdt de lopende ondertoezichtstelling in stand tot 12 mei 2023, of zoveel korter of langer als hij nader bepaalt;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in haar huidige pleeggezin tot 12 mei 2023, of zoveel korter of langer als hij nader bepaalt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de zaak opnieuw mondeling zal worden behandeld, gevoegd met eventuele nieuwe verzoeken die de Raad ten aanzien van [de minderjarige] doet, op
donderdag 11 mei 2023om
13:00 uur, welke zitting wordt gehouden in het gerechtsgebouw te Groningen, Guyotplein 1;
wijst de Raad, de ouders en hun advocaat, [de minderjarige] en de GI erop dat deze beschikking geldt als een oproep om bij die mondelinge behandeling aanwezig te zijnen dat de administratie van de rechtbank daarvoor geen afzonderlijke oproep zal sturen;
verzoekt de Raad en de GI de kinderrechter uiterlijk twee weken voorafgaand aan deze mondelinge behandeling schriftelijk te informeren zoals hiervoor is overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp, (kinder)rechter, bijgestaan door
G. van de Belt, griffier, op 4 april 2023. De beschikking is schriftelijk uitgewerkt op 6 april 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door een advocaat worden ingesteld bij het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden