ECLI:NL:RBNNE:2023:1338

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
18-242597-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten van rechtsbijstand na sepot wegens onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand. De verzoeker, geboren in 2003, had te maken met een strafzaak die op 17 november 2021 door het Openbaar Ministerie was geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. Op 15 februari 2022 diende de verzoeker een verzoek in voor vergoeding van de gemaakte kosten van rechtsbijstand, die in verband stonden met de geseponeerde strafzaak. Tijdens de openbare zitting op 20 maart 2023 zijn de advocaat van de verzoeker, mr. B.P.M. Canoy, en de officier van justitie, mr. N. Tromp, gehoord. De verzoeker zelf was niet aanwezig.

De officier van justitie stelde dat het verzoek niet volledig afgewezen hoefde te worden, maar dat het gematigd moest worden. De rechtbank oordeelde echter dat de verdenking die tegen de verzoeker bestond, hem niet meer kon worden tegengeworpen, nu er was gekozen voor sepot wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank vond ook geen aanleiding om de kosten van rechtsbijstand te matigen, ondanks de beweringen van het Openbaar Ministerie dat de verzoeker de rechtsgang opzettelijk had belemmerd. De rechtbank concludeerde dat de urendeclaratie van de advocaat redelijk was en dat de werkzaamheden na het sepotbesluit ook voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verzoeker een vergoeding van € 3.129,01 toegekend, bestaande uit de kosten van rechtsbijstand en de kosten voor het indienen van het verzoekschrift. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. J. de Vroome, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Lamers, griffier. Tegen deze beslissing staat voor de officier van justitie en de gewezen verdachte hoger beroep open bij het gerechtshof.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Assen
parketnummer : 18-242597-21 raadkamernummer : 22-003542
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , wonende op het adres [adres] , hierna te noemen: de verzoeker.
Advocaat: mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden.

Procesverloop

Het Openbaar Ministerie heeft op 17 november 2021 de onderhavige strafzaak geseponeerd in verband met het ontbreken van voldoende bewijs.
Op15 februari 2022 is ter griffie van deze rechtbank een verzoek ingekomen strekkende tot een vergoeding van:
  • de kosten van rechtsbijstand die door verzoeker zijn gemaakt ten gevolge van de tegen hem gevoerde strafzaak tot een bedrag van € 2.449,01
  • de kosten voor het opstellen en het indienen van dit verzoek tot een bedrag van € 340,-, te vermeerderen in geval van een behandeling ter zitting.
De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoekschrift en het standpunt van de officier van justitie van 9 maart 2022.
Het verzoekschrift is behandeld ter openbare zitting van de raadkamer van 20 maart 2023. Daarbij zijn de advocaat van verzoeker mr. B.P.M. Canoy en de officier van justitie mr. N. Tromp, gehoord. Verzoeker is niet verschenen.
De officier van justitie heeft zich – anders dan in het schriftelijke standpunt van het Openbaar Ministerie – ter zitting op het standpunt gesteld dat het verzoek niet geheel hoeft te worden afgewezenen dat zij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank in hoeverre het verzoek, gelet op het schriftelijke standpunt, gematigd dient te worden.

Beoordeling

De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Wetboek van Strafrecht. Verzoeker maakt derhalve aanspraak op vergoeding van kosten ex art. 530 Sv.
Het Openbaar Ministerie heeft zich in haar schriftelijke standpunt op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen nu verzoeker met zijn proceshouding de rechtsgang opzettelijk en aantoonbaar heeft belemmerd en/of willens en wetens zonder enige noodzaak de voortgang van het onderzoek heeft vertraagd. Daartoe heeft het Openbaar Ministerie aangevoerd dat het erop lijkt dat verzoeker en zijn neef – destijds medeverdachte – hebben afgesproken dat de neef van verzoeker de schuld op zich zou nemen, terwijl voor beide heren sprake was van een bewijsbare zaak en ervoor hadden gekozen geen verantwoordelijkheid te nemen.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank in de door verzoeker gekozen procespositie geen aanleiding om het verzoek af te wijzen. Nu er is gekozen voor een sepot onvoldoende bewijs mag in de schadevergoedingsprocedure de verdenking die tegen verzoeker bestond, hem niet meer worden tegengeworpen. Ook de door hem gekozen proceshouding kan geen reden om de kosten van rechtsbijstand niet of slechts gedeeltelijk te vergoeden. Een verdachte moet de hem toekomende processuele rechten kunnen uitoefenen zonder te vrezen dat de uitoefening daarvan hem later kan worden tegengeworpen. Dat verzoeker door zijn proceshouding de rechtsgang opzettelijk heeft belemmerd of willens en wetens de voortgang van het onderzoek heeft vertraagd, is niet gebleken.
Ook de urendeclaratie van de advocaat geeft de rechtbank geen aanleiding om de verzochte vergoeding te matigen, nu de declaratie de rechtbank redelijk voorkomt. Ook werkzaamheden na het sepotbesluit kunnen worden vergoed op grond van art. 530 Sv, zij het voor zover die werkzaamheden beperkt zijn gebleven. Daarvan is in het onderhavige geval sprake nu slechts één telefoongesprek is gedeclareerd na het sepotbesluit.
Concluderend ziet de rechtbank in hetgeen het Openbaar Ministerie in haar schriftelijke standpunt heeft aangevoerd, geen aanleiding om het verzoek te matigen. Het gevorderde bedrag van € 2.449,01 zal derhalve worden toegewezen.
De rechtbank zal voorts, conform de LOVS-richtlijnen, als kosten voor het indienen van het verzoekschrift en de mondelinge behandeling daarvan ter zitting, een vergoeding inclusief BTW toekennen van € 680,-.

Beslissing

De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 3.129,01.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. de Vroome, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L. Lamers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2023.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de officier van justitie binnen veertien dagen daarna en voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing als de zaak onherroepelijk is en de betaling ten laste van ’s Rijks kas door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van € 3.129,01 (zegge: drieduizendhonderdnegenentwintig euro en één eurocent) over te maken op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Canoy Strafrechtadvocaten onder vermelding van [omschrijving] .