Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen en zal ten aanzien van het bewezen verklaarde volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte de feitelijke handelingen die zijn bewezenverklaard duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Verdachte heeft bestreden dat deze handelingen kunnen worden aangemerkt als medeplegen. Daarop zal de rechtbank in een aanvullende overweging ingaan.
Uit het proces-verbaal van bevindingen waarbij de hennepkwekerij werd aangetroffen
2, de hennep ruimlijst
3en de bekennende verklaring van verdachte zowel bij de politie
4als ter terechtzitting
5blijkt genoegzaam dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze zoals hierna is bewezen verklaard.
Nadere bewijsoverweging feit 1
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de onderlinge taakverdeling, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte het volgende af.
Verdachte heeft verklaard dat hij, op verzoek van een onbekend gebleven derde, de hennepkwekerij voor de medeverdachte [medeverdachte 1] gedurende diens detentie zou onderhouden. De aanhouding van verdachte vond plaats op 9 april 2020 en uit zijn verklaring volgt dat hij sinds vier weken bij de woning aan [adres] te Zurich kwam, waarvan de laatste drie weken bijna dagelijks. Verdachte heeft namens medeverdachte [medeverdachte 1] – die in juni weer uit detentie zou komen
– de huur van het pand betaald, spullen van de hennepkwekerij verplaatst en indien nodig weggegooid. Verdachte heeft verklaard dat hij de oude aarde uit de potten heeft gehaald en aangevuld met nieuwe aarde. Hij heeft de moederplanten weggegooid, rond de 120 stekken geplant, een slakkenhuis opgehangen, voeding gemaakt en de hennepplanten water gegeven.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte
[medeverdachte 1] is komen vast te staan. De bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. De rechtbank ziet de handelingen van verdachte niet als slechts ondersteunend of faciliterend; hij heeft in de periode waarin [medeverdachte 1] afwezig was de hennepkwekerij – met hulp van zijn partner [medeverdachte 3] – opgestart en onderhouden. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen en zal ten aanzien van het bewezen verklaarde volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte de feitelijke handelingen die zijn bewezenverklaard duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Uit het proces-verbaal van bevindingen waarbij de hennepkwekerij werd aangetroffen
6, het procesverbaal van bevindingen over het gewicht van de aangetroffen henneptoppen
7en de bekennende verklaring van verdachte
8blijkt genoegzaam dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze zoals hierna is bewezen verklaard.
De rechtbank spreekt verdachte (partieel) vrij, namelijk van het medeplegen van de hennepteelt. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende aanwijzingen naar voren zijn gekomen voor betrokkenheid als medepleger met een ander of anderen in de tenlastegelegde periode.
Ten aanzien van feit 3
Op 10 april 2020 is in Leeuwarden een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen
9. De aangetroffen hennepplanten waren ten minste twee weken oud.
10Uit de aantekeningen in het notitieboekje blijkt dat de negende hennepcyclus op 21 januari 2020 aanving en rond 24 maart 2020 klaar zou zijn.
11Verdachte heeft verklaard dat het notitieboekje van hem is.
12
Namens Liander is aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit ten behoeve van de
hennepkwekerij.
13Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij wist dat er niet werd betaald voor de elektriciteit die buiten de meter om werd afgenomen.
14
Bewijsoverweging feit 3
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de medeoprichter van de hennepkwekerij enkel heeft geadviseerd over diefstal van stroom. De rechtbank leidt uit de verklaring van verdachte, zowel bij de politie als ter terechtzitting, af dat hij vanaf het moment van overname van de hennepkwekerij al weet had van de illegale stroomafname. Uit de aantekeningen in het notitieboekje blijkt dat verdachte de hennepkwekerij onderhield in de ten laste gelegde periode en in deze periode is de stroom ook daadwerkelijk illegaal afgenomen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ook feit 3 wettig en overtuigend is bewezen.
Uit het dossier blijkt niet dat sprake is geweest van medeplegen in de ten laste gelegde periode. De rechtbank spreekt verdachte dan ook (partieel) vrij voor wat betreft het medeplegen van de diefstal van elektriciteit.
Ten aanzien van feit 4
Voorwerp afkomstig uit enig misdrijf
Uit het proces-verbaal van bevindingen waarbij de hennepkwekerij werd aangetroffen
15en de verklaring van verdachte dat hij vanaf 2018 tot aan de ontdekking van de hennepkwekerij ongeveer € 30.000,00 heeft verdiend met de hennepkwekerij
16, blijkt dat dit geld afkomstig was uit enig misdrijf.
Periode
Volgens verdachte is de hennepkwekerij in oktober 2018 samen met de medeoprichter opgebouwd
17en heeft hij sinds 12 augustus 2019 de hennepkwekerij alleen voortgezet.
18Het bewijs van deze periode waarin de hennepkwekerij in werking is geweest vindt steun in het aangetroffen notitieboekje waarvan verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat dit van hem is. In het notitieboekje zijn 9
kweekcyclussen opgenomen waarbij is vermeld dat de eerste cyclus rond 23 juli 2018 klaar is en waarbij de einddatum van de laatste cyclus is gesteld op 24 maart 2020.
19
Witwassen ex artikel 420bis Sr.
Gelet op de verklaring van verdachte dat hij met de hennepteelt € 30.000,00 heeft verdiend, is de rechtbank van oordeel dat verdachte voornoemd bedrag verworven en voorhanden heeft gehad in de hiervoor genoemde periode. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte de hennep heeft verkocht en dat de genoemde € 30.000,00 onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig is. Gelet op de lange periode en de vele cyclussen is de rechtbank daarbij van oordeel dat verdachte hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
Uit het dossier blijkt niet dat sprake is geweest van medeplegen. De rechtbank spreekt verdachte dan ook (partieel) vrij van het medeplegen van witwassen.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder feit 4 ten laste gelegde.