ECLI:NL:RBNNE:2023:1328

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
10147469 \ CV EXPL 22-6136
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van minderjarige winkeldieven voor schadevergoeding na meerderjarigheid

In deze civiele zaak heeft de stichting SODA (Stichting Serviceorganisatie Directe Aansprakelijkheidstelling) een vordering ingesteld tegen twee minderjarige gedaagden, die na hun meerderjarigheid zijn gedagvaard. De zaak betreft een winkeldiefstal gepleegd op 6 november 2018 bij de Albert Heijn te Groningen, waarvoor SODA schadevergoeding vordert. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden een schadevergoeding van € 181,00 verschuldigd zijn aan SODA, omdat zij de diefstal hebben erkend. Echter, de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente is afgewezen, omdat de gedaagden niet op de hoogte waren van de sommatiebrieven, die hen niet hebben bereikt. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagden, gezien hun minderjarigheid op het moment van de verzending van de brieven, niet bekend konden zijn met de inhoud ervan. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de datum van het delict, omdat er geen ingebrekestelling nodig is bij een onrechtmatige daad. De proceskosten worden aan de zijde van SODA vastgesteld op € 381,44, en de gedaagden worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van dit bedrag, evenals de nakosten van € 19,50. Het vonnis is uitgesproken door mr. E.D. Rentema op 4 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: 10147469 \ CV EXPL 22-6136
Vonnis van 4 april 2023
in de zaak van
de stichting STICHTING SERVICEORGANISATIE DIRECTE AANSPRAKELIJKSTELLING (SODA),
te Amersfoort,
eiser,
hierna te noemen: SODA,
gemachtigde: J.J. Sikkema, gerechtsdeurwaarder,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

te [woonplaats],
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats],
gedaagden,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en gezamenlijk [gedaagden],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen;
- de conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
SODA is een onderneming die zich toelegt op het verrichten van diensten tot het beperken van schade ten gevolge van onder meer wanprestatie en onrechtmatige daad. Dit doet SODA onder andere voor winkeliers. SODA staat daarbij onder toezicht van de landelijke stichting Directe Aansprakelijkstelling Aan Daders.
2.2.
Op 6 november 2018 is door [gedaagden] een winkeldiefstal gepleegd bij de Albert Heijn to Go (hierna: Albert Heijn) te Groningen. [gedaagden] zijn aangehouden, waarna de politie ter plekke een proces-verbaal heeft opgemaakt. Als gevolg van de winkeldiefstal heeft de Albert Heijn schade geleden.
2.3.
Tussen SODA en Albert Heijn is op 8 december 2016 een lastgevingsovereenkomst tot stand gekomen.
2.4.
Bij brief van 12 november 2018 heeft Soda een brief naar [gedaagde sub 1] verstuurd. In die brief stelt SODA [gedaagde sub 1] aansprakelijk en heeft zij hem gesommeerd om over te gaan tot betaling van een bedrag van € 90,50 aan schadevergoeding wegens de door hem gepleegde winkeldiefstal.
2.5.
Op 3 december 2018 en 2 januari 2019 heeft SODA een brief aan [gedaagde sub 2] verstuurd en hem gesommeerd om over te gaan tot betaling van een bedrag van € 90,50. In de brief van 2 januari 2019 aan [gedaagde sub 2] staat:
‘[…]
Omdat het gehele bedrag nog niet door ons is ontvangen is de vordering inmiddels verhoogd met € 25,00 administratiekosten. Indien het bedrag ad € 115,50 binnen 15 dagen na bezorging van deze brief niet is betaald, stellen we u nu voor alsdan in gebreke.
[…]’
2.6.
Op 7 februari 2019 heeft De Schout gerechtsdeurwaarders een sommatiebrief verstuurd aan [gedaagden] In die brief staat onder meer het volgende:
‘[…]
Ondanks eerdere berichten van Soda, heeft u de vordering nog niet (volledig) betaald. De vordering is inmiddels verhoogd met incassokosten van € 40.00 en rente.
[…]’
2.7.
[gedaagden] heeft nooit gereageerd op voornoemde brieven en heeft ook niet een (deel)betaling gedaan.

3.Het geschil

3.1.
SODA vordert – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en hoofdelijk des dat de een betalende de ander zal worden bevrijd – primair veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 235,02. Subsidiair vordert SODA betaling van een schadebedrag dat de kantonrechter redelijk acht in de gegeven omstandigheden. Naast betaling van de hoofdsom vordert SODA betaling van de wettelijke rente van € 14,02 en betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 40,00. Ten slotte vordert SODA dat [gedaagden] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2
SODA heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagden] een onrechtmatige daad als neergelegd in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is begaan jegens Albert Heijn. SODA vordert gevolgschade van de onrechtmatige daad voor een bedrag van € 181,00. Daartoe is SODA gemachtigd op grond van een tussen haar en Albert Heijn op 8 december 2016 gesloten lastgevingsovereenkomst. Daarnaast vordert SODA een bedrag van € 14,02 aan wettelijke rente vanaf de datum van het delict, zijnde 6 november 2018. Ook vordert SODA betaling van een bedrag van € 40,00 aan buitengerechtelijke kosten, omdat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht.
3.3.
[gedaagden] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd – zo begrijpt de kantonrechter – dat zij inderdaad een geldsom verschuldigd is, maar alleen voor zover het gaat om de hoofdsom van € 181,00. [gedaagden] bestrijdt dat zij ook de andere kosten verschuldigd is omdat zij de sommatiebrieven niet heeft gezien.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak is niet in geschil dat [gedaagden] wegens een door haar gepleegde winkeldiefstal een schadevergoeding van € 181,00 is verschuldigd, want [gedaagden] heeft erkend dat gedeelte van de vordering te moeten betalen. Nu [gedaagden] erkent een bedrag van € 181,00 aan SODA verschuldigd te zijn, zal zij hiertoe worden veroordeeld.
4.2.
In geschil is wel of [gedaagden] de buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente verschuldigd is over de hoofdsom zoals door SODA is gevorderd.
4.3.
[gedaagden] stelt dat zij de brieven waarin de buitengerechtelijke kosten worden aangezegd, nooit heeft gezien. Zij geeft aan dat zij op dat moment minderjarig was en niet zelf haar post opende. [gedaagden] voert aan dat zij de betaling van de hoofdsom had voldaan als zij wist van de bijkomende kosten.
4.4.
Artikel 3:37 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek houdt, voor zover thans van belang, in dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt. Met betrekking tot een schriftelijke verklaring geldt als uitgangspunt dat deze de geadresseerde heeft bereikt als zij door hem is ontvangen. In onderhavig geval is de kantonrechter van oordeel dat de brieven van 2 januari 2019 en 7 februari 2019 niet bekend waren bij [gedaagden] Wegens het feit dat [gedaagden] op het moment van verzending van de brieven van 2 januari 2019 en 7 februari 2019 minderjarig was, kan zij niet bekend worden verondersteld met die brieven. Gezien het voorgaande kunnen er geen gevolgen worden verbonden aan de inhoud van de brieven van 2 januari 2017 en 7 februari 2019. [gedaagden] heeft volgens de kantonrechter dus voldoende betwist dat zij bekend was met de inhoud van de brieven met de kostenverhogingen. SODA heeft dit aspect bij dagvaarding niet vermeld, terwijl haar toch duidelijk moet zijn geweest dat [gedaagden] in 2019 minderjarig was. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen dan ook worden afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat de kosteloze sommatie [gedaagden] heeft bereikt.
4.5.
De kantonrechter overweegt ten aanzien van de wettelijke rente het volgende. Gelet op artikel 6:83 sub b BW is voor verzuim bij een onrechtmatige daad geen ingebrekestelling nodig. Dat betekent dat ook bij onbekendheid met de sommatiebrieven de wettelijk rente is verschuldigd. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen vanaf de datum van het delict, zijnde 6 november 2018, omdat [gedaagden] vanaf die datum in verzuim verkeert.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagden] in totaal € 181,00 verschuldigd is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
4.7.
[gedaagden] is de partij die grotendeels in het ongelijk zal worden gesteld en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van SODA als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaardingen
214,44
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde
39,00
(1,00 punten × € 39,00)
Totaal
381,44
4.8.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten van € 19,50 zullen dan ook worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, dat wil zeggen als de een heeft betaald de ander zal zijn bevrijd, om aan SODA te betalen een bedrag van € 181,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 november 2018, tot de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, dat wil zeggen als de een heeft betaald de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van SODA tot dit vonnis vastgesteld op € 381,44,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, dat wil zeggen als de een heeft betaald de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van € 19,50 aan nakosten,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2023.
Nr.: 58180