ECLI:NL:RBNNE:2023:1280

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
18/265790-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting in een portiekwoning met levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzettelijke brandstichting. De verdachte, geboren in 1987 en niet ingeschreven in de basisregistratie, heeft op 22 februari 2021 in Groningen brand gesticht in een portiek van een flatgebouw. De brand ontstond door open vuur in aanraking te brengen met textiel en een buitendeur, wat leidde tot gemeen gevaar voor andere woningen en levensgevaar voor aanwezigen. De rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen en forensisch bewijs vastgesteld dat de verdachte verantwoordelijk was voor de brandstichting. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat, gezien de omstandigheden en het gebrek aan een strafblad, een gevangenisstraf van 12 maanden passend was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, waarbij de tenuitvoerlegging volledig zal plaatsvinden in een penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft artikel 55 en 157 van het Wetboek van Strafrecht toegepast.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/265790-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 maart 2023 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] , niet als ingezetene ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 maart 2023.
Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend.
Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 22 februari 2021, te Groningen, opzettelijk brand heeft gesticht in een portiek van een flatgebouw gelegen aan de [adres] , door open vuur in aanraking te brengen met papier en/of textiel en/of een buitendeur van de woning [adres] , althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die buitendeur en/of een hal en/of inboedel van die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor andere woningen en/of de inboedels van die andere woningen in bovengenoemd flatgebouw, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor aanwezigen in andere woningen in bovengenoemd flatgebouw, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Team Forensische Opsporing d.d. 7 april 2021, opgenomen op pagina 54 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 26 mei 2021 met nummer 2021048105, inhoudend als relaas van verbalisant:
Locatie onderzoek: [adres] Groningen, gemeente Groningen.
Schade aan de buitendeur: Op basis van aangetroffen brandrestanten en glasfragmenten kon er sprake geweest zijn van een intacte ruit en een kapot ruitje wat provisorisch was afgedicht met papier/karton. Vanaf het onderste ruitje was aan zowel buiten- als binnenzijde een opgaand brandbeeld zichtbaar. Door het tweede ruitje van onder was een stuk textiel zichtbaar. Soortgelijke fragmenten werden eveneens door mij binnen op de vloer van de hal aangetroffen.
Ontstaansgebied en brandhaard: De brand was ontstaan in de directe omgeving van de ruitjes van de buitendeur van het object.
Oorzaak: De oorzaak voor het ontstaan van de brand moet zijn gelegen in het opzettelijk stichten van brand.
Gevaarzetting: Er was brandschade ontstaan aan het object en de inboedel. Er was zowel sprake van directe brandschade (verbranding) als indirecte brandschade (rook-, roet- en waterschade).
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 5 maart 2021,opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 1] :
Ik woon aan de [adres] te Groningen. Voordat het begon, kwam dat drugsverslaafde meisje. Zij komt daar regelmatig aan de overkant bij die bewoner, een buitenlandse jongen. Rond 18.30 of 18.40 uur was zij er. Ze ging naar boven en ik kon zien dat ze daar wat bij die deur stond en ze was tegen die deur aan het drukken met haar lichaam. Op een gegeven moment zag ik dat ze met een vlammetje bezig was. Er hing wat aan de deur. Toen is ze weer naar beneden gegaan en heeft ze de portiekdeur dichtgegooid en is ze weggelopen. Een dik half uur later zagen we een enorme steekvlam. De hele portiek stond meteen vol rook.
V: Dus de vrouw waarover u verklaart is de enige die rondom het tijdstip van de brand in het portiek aan de overzijde aanwezig was?
A: Ja, dat was duidelijk. Het was ook duidelijk dat ze dat gedaan heeft, want er was verder niemand die daar naar binnen of naar buiten liep want het is daar altijd vrij rustig in het portiek.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 februari 2021,opgenomen op pagina 26 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik sprak met de hoofdbewoner van [adres] . Ik vroeg aan hem of het signalement hem iets zei. Hierop hoorde ik de bewoner zeggen dat het volgens hem zou moeten gaan om ene [verdachte] , de achternaam wist hij niet, alleen dat het een buitenlandse naam zou moeten zijn.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 februari 2021,opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Wij spraken met de bewoner van [adres] , [naam 2] . Hij vertelde dat:
  • hij omstreeks 18.00 uur op de fiets naar de supermarkt Aldi en Lidl in Vinkhuizen ging;
  • hij van een getuige hoorde dat [verdachte] het had gedaan;
  • [verdachte] een half uur voordat hij wegging naar de supermarkt nog bij hem thuis was;
  • [verdachte] regelmatig bij hem thuiskomt;- [verdachte] verslaafd is aan drugs.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 maart 2021, opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
  • Het betreft een portiekflat met vier woonlagen;
  • Via het portiek stap je in een hal die toegang geeft tot de kelderbox;
  • Via het trappenhuis kun je vervolgens naar de vier woonlagen;
  • Op iedere woonlaag bevinden zich drie woningen;
  • De woning waar de brandstichting is gepleegd is gelegen op de tweede woonlaag.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 april 2021, opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [verdachte] :
V: Met wie ga je om?
A: Met [naam 2] die aan de [adres] te Groningen woont.
V: Wanneer heb je hem voor het laatst gezien of gesproken?
A: Gistermiddag.
V: Waar heb je hem ontmoet?
A: Achter het huis aan de [adres] in de speeltuin.
V: Wat hebben jullie gedaan?
A: We hebben daar ruzie gehad over de fiets. Ik heb bij hem wat spullen. En ik wou die spullen hebben. Ik mocht van hem niet naar boven. V: Waarom mocht je niet naar boven?
A: Hij zei dat ik de deur in brand zou steken en dat de buren niet willen dat ik contact met hem heb.
V: Hoe laat ben je maandag 22 februari 2021 bij [naam 2] weggegaan?
A: We gingen met elkaar vechten. Hij ging weg en liet mij achter in de woning.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat sprake is geweest van opzettelijke brandstichting, gepleegd door verdachte. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het forensisch onderzoek is gebleken dat sprake is geweest van opzettelijke brandstichting, nu geen technisch verklaarbare oorzaak kon worden aangewezen voor de brandstichting. Uit het onderzoek blijkt dat de brand is ontstaan in de directe omgeving van de ruitjes van de buitendeur.
De rechtbank overweegt verder als volgt. Getuige [naam 1] verklaart dat hij rond 18.30 uur een vrouw bij de voordeur van de woning aan de [adres] te Groningen heeft gezien die bezig was met een aansteker. Op enig moment hing er volgens hem iets aan die voordeur. [naam 1] geeft aan dat hij de betreffende vrouw vaker heeft gezien bij de woning en dat zij drugsverslaafd is.
De rechtbank maakt uit de bewijsmiddelen op dat de vrouw over wie getuige [naam 1] verklaart verdachte moet zijn geweest. De bewoner van voornoemde woning, de heer [naam 2] , verklaart dat verdachte een half uur voordat hij naar de supermarkt ging, rond 18.00 uur, bij hem thuis was, dat zij drugsverslaafd is en vaker bij hem thuis komt. Ook verdachte zelf verklaart dat zij bij [naam 2] thuis is geweest op 22 februari 2021. Tot slot verklaart [naam 1] dat hij voortdurend zicht had op de portiek en dat er geen andere personen in de buurt van de voordeur van de woning zijn geweest tussen het moment dat hij voornoemde vrouw zag en het uitbreken van de brand.
De rechtbank acht verdachte op grond van al het voorgaande verantwoordelijk voor de brandstichting.
De brand is ontstaan in de buurt van de plek waar [naam 1] verdachte met de aansteker heeft gezien. Dat er enige tijd zat tussen het vertrek van verdachte bij de woning en het uitslaan van de brand, kan naar het oordeel van de rechtbank worden verklaard door het langzaam uitbreiden van de brand en past dus in de verklaring van [naam 1] .
De rechtbank acht bewezen dat naast gemeen gevaar voor goederen ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar te duchten was. De brand is aangestoken in het trappenhuis, bij de voordeur van de woning op de tweede woonlaag. Dit trappenhuis is de enige vluchtroute van de bewoners van het appartementencomplex en als de brand niet tijdig was ontdekt hadden de gevolgen zeer ernstig kunnen zijn. Daarbij vond de brandstichting plaats op een tijdstip (rond etenstijd) waarop naar algemene ervaringsregels veel mensen thuis zijn. Het was daarom voorzienbaar dat de brand zwaar lichamelijk letsel, dan wel levensgevaar zou kunnen veroorzaken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 22 februari 2021, te Groningen, opzettelijk brand heeft gesticht in een portiek van een flatgebouw gelegen aan de [adres] , door open vuur in aanraking te brengen met textiel en een buitendeur van de woning aan de [adres] , ten gevolge waarvan die buitendeur en een hal en inboedel van die woning geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor andere woningen en de inboedels van die andere woningen in bovengenoemd flatgebouw, en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor aanwezigen in andere woningen in bovengenoemd flatgebouw, te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. Bij haar strafeis heeft de officier van justitie in aanmerking genomen dat verdachte geen relevant strafblad heeft, dat zij onvindbaar is, verslaafd is, in de prostitutie werkt, geen contact heeft gehad met de reclassering en dat de brandstichting een wraakactie lijkt te zijn geweest, die veel ernstiger had kunnen aflopen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting aan de voordeur van een portiekwoning door open vuur in aanraking te brengen met een stuk textiel. Daarbij was levensgevaar, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en gemeen gevaar voor goederen te duchten. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte een zeer gevaarzettend karakter heeft gehad en dat haar handelen een forse inbreuk heeft gemaakt op het gevoel van veiligheid van de bewoner van de betreffende woning en de omwonenden. Dat de gevolgen van de brandstichting niet groter zijn geweest is puur te danken aan de oplettendheid van een getuige van de brand. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij door haar handelen, vermoedelijk uit boosheid of wraakgevoelens, volledig voorbij is gegaan aan de belangen van de bewoner van de woning en de omwonenden en dat zij de gevolgen van de brand op de koop toe heeft genomen.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van het feit, oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend, zij het lager dan door de officier van justitie heeft geëist. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op vergelijkbare uitspraken met betrekking tot brandstichting in gevallen waar de gevolgen betrekkelijk beperkt zijn gebleven en weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat zij geen relevante justitiële documentatie heeft. De rechtbank zal, alles afwegende, aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 55 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van deze uitspraak geldt.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. W. de Weijer, rechters, bijgestaan door mr. C.A.C. Thiadens, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 maart 2023.