V: Met wie ga je om?
A: Met [naam 2] die aan de [adres] te Groningen woont.
V: Wanneer heb je hem voor het laatst gezien of gesproken?
A: Gistermiddag.
V: Waar heb je hem ontmoet?
A: Achter het huis aan de [adres] in de speeltuin.
V: Wat hebben jullie gedaan?
A: We hebben daar ruzie gehad over de fiets. Ik heb bij hem wat spullen. En ik wou die spullen hebben. Ik mocht van hem niet naar boven. V: Waarom mocht je niet naar boven?
A: Hij zei dat ik de deur in brand zou steken en dat de buren niet willen dat ik contact met hem heb.
V: Hoe laat ben je maandag 22 februari 2021 bij [naam 2] weggegaan?
A: We gingen met elkaar vechten. Hij ging weg en liet mij achter in de woning.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat sprake is geweest van opzettelijke brandstichting, gepleegd door verdachte. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het forensisch onderzoek is gebleken dat sprake is geweest van opzettelijke brandstichting, nu geen technisch verklaarbare oorzaak kon worden aangewezen voor de brandstichting. Uit het onderzoek blijkt dat de brand is ontstaan in de directe omgeving van de ruitjes van de buitendeur.
De rechtbank overweegt verder als volgt. Getuige [naam 1] verklaart dat hij rond 18.30 uur een vrouw bij de voordeur van de woning aan de [adres] te Groningen heeft gezien die bezig was met een aansteker. Op enig moment hing er volgens hem iets aan die voordeur. [naam 1] geeft aan dat hij de betreffende vrouw vaker heeft gezien bij de woning en dat zij drugsverslaafd is.
De rechtbank maakt uit de bewijsmiddelen op dat de vrouw over wie getuige [naam 1] verklaart verdachte moet zijn geweest. De bewoner van voornoemde woning, de heer [naam 2] , verklaart dat verdachte een half uur voordat hij naar de supermarkt ging, rond 18.00 uur, bij hem thuis was, dat zij drugsverslaafd is en vaker bij hem thuis komt. Ook verdachte zelf verklaart dat zij bij [naam 2] thuis is geweest op 22 februari 2021. Tot slot verklaart [naam 1] dat hij voortdurend zicht had op de portiek en dat er geen andere personen in de buurt van de voordeur van de woning zijn geweest tussen het moment dat hij voornoemde vrouw zag en het uitbreken van de brand.
De rechtbank acht verdachte op grond van al het voorgaande verantwoordelijk voor de brandstichting.
De brand is ontstaan in de buurt van de plek waar [naam 1] verdachte met de aansteker heeft gezien. Dat er enige tijd zat tussen het vertrek van verdachte bij de woning en het uitslaan van de brand, kan naar het oordeel van de rechtbank worden verklaard door het langzaam uitbreiden van de brand en past dus in de verklaring van [naam 1] .
De rechtbank acht bewezen dat naast gemeen gevaar voor goederen ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar te duchten was. De brand is aangestoken in het trappenhuis, bij de voordeur van de woning op de tweede woonlaag. Dit trappenhuis is de enige vluchtroute van de bewoners van het appartementencomplex en als de brand niet tijdig was ontdekt hadden de gevolgen zeer ernstig kunnen zijn. Daarbij vond de brandstichting plaats op een tijdstip (rond etenstijd) waarop naar algemene ervaringsregels veel mensen thuis zijn. Het was daarom voorzienbaar dat de brand zwaar lichamelijk letsel, dan wel levensgevaar zou kunnen veroorzaken.