ECLI:NL:RBNNE:2023:1217

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
LEE 22/2964
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verkeersbesluit inzake de verplaatsing van bushaltes en de afweging van verkeersveiligheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen een verkeersbesluit van 27 juni 2022, dat betrekking heeft op de verplaatsing van bushaltes aan de Esweg te Eelde. Eiser, vertegenwoordigd door mr. C. Lubben, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat volgens hem onvoldoende rekening houdt met de verkeersveiligheid. De rechtbank heeft op 17 februari 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tynaarlo, aanwezig waren.

De rechtbank constateert dat het verkeersbesluit de bushaltes verplaatst naar een locatie dichter bij de nieuwbouwwijk Groote Veen. Eiser heeft een deskundigenadvies overgelegd van ing. L.J.J. Prikken, waarin wordt gesteld dat de nieuwe locatie van de haltes gevaarlijk is voor het verkeer. Prikken wijst op de verhoogde gevaarzetting door de haltes die tegenover elkaar zijn gesitueerd en het belemmerde uitzicht voor verkeer uit de zijstraten. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende onderbouwde argumenten heeft aangedragen om het advies van Prikken te negeren.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het belang van verkeersveiligheid niet goed is gewogen in het bestreden besluit. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 27 juni 2022. Verweerder wordt opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de argumenten uit deze procedure in acht moeten worden genomen. Tevens moet verweerder het griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2964

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C. Lubben),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tynaarlo, verweerder
(gemachtigden: H.J. Kolker en B. Slofstra).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een verkeersbesluit van 27 juni 2022 (bestreden besluit) over de verplaatsing van bushaltes.
1.2.
Verweerder heeft op 16 november 2022 op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft op 26 januari 2023 een deskundigenadvies aan de rechtbank toegezonden.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de echtgenote van eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Het verkeersbesluit houdt in de verplaatsing van bushaltes aan beide zijden van de Esweg te Eelde. Deze waren geplaatst ter hoogte van huisnummer 88 en ter hoogte van huisnummer 55. De nieuwe locatie van beide haltes is ter hoogte van de noordelijke parallelle zijstraten De Reeakker en De Voorakker. De bushalte aan de noordzijde wordt dan gesitueerd op de strook langs de Esweg tussen De Reeakker en De Voorakker. De bushalte aan de zuidzijde is daar schuin tegenover (een aantal meters naar het oosten) gesitueerd.
2.2.
Eiser is woonachtig op het [adres] .
2.3.
Na een positief advies van de Korpschef van politie van 17 maart 2022 heeft verweerder het ontwerpverkeersbesluit op 7 april 2022 ter inzage gelegd. Door onder meer eiser is een zienswijze ingediend. Op 27 juni 2022 heeft verweerder het verkeersbesluit vastgesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De beoordelingsmaatstaf voor een verkeersbesluit is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als volgt geformuleerd [1] :
Het college komt bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 genoemde begrippen. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het college van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of het college redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen. Nadat het college heeft vastgesteld welke verkeersbelangen naar zijn oordeel bij het besluit moeten worden betrokken, moet het die belangen tegen elkaar afwegen. Bij die afweging heeft het bestuursorgaan beleidsruimte. De bestuursrechter gaat niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen (artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht).
5.1.
In het bestreden besluit noemt verweerder als redenen voor de verplaatsing van de bushaltes dat deze dan dichter bij de nieuwbouwwijk Groote Veen komen. Daarnaast is een nadeel van de oude locatie dat fietsen daar lukraak in de heg werden geparkeerd terwijl er op de nieuwe locatie plek is voor stalling van fietsen. Verder schat verweerder in dat op de nieuwe locatie de stilstaande bussen beter zichtbaar zullen zijn dan op de oude plek, zodat de wegsituatie veiliger wordt.
5.2.
Eiser heeft een advies van deskundige ing. L.J.J. Prikken overgelegd. In dit advies concludeert Prikken wat de nieuwe locatie voor de haltes betreft, samengevat, het volgende (halteren betekent: stoppen bij een halte):
Bij gelijktijdig halteren van bussen van beide zijden ontstaat verhoogde gevaarzetting doordat de haltes vrijwel tegenover elkaar zijn gesitueerd. Door de plaatsing van de haltes wordt bovendien het uitzicht voor het verkeer uit de zijstraten belemmerd. Vanwege ontbrekend uitzicht is positie van afslaand verkeer vanaf de Esweg naar De Voorakker en De Reeakker hoogst verkeersonveilig. Verder zullen voetgangers over gaan steken op onveilige punten.
Prikken adviseert vervolgens om de haltes te verplaatsen (de noordelijke halte westwaarts en de zuidelijke halte oostwaarts) zodat deze allebei geplaats worden op een afstand van ongeveer twintig meter voorbij de aansluiting van De Voorakker en De Reeakker op de Esweg, waarbij zij ook niet langer tegenover elkaar gelokaliseerd zijn.
5.3.
De rechtbank overweegt dat verplaatsing van de haltes van de oude locatie naar een locatie bij de nieuwbouwwijk Groote Veen niet in geschil is. Verder overweegt de rechtbank dat Prikken in zijn advies met een gedegen onderbouwing heeft toegelicht waarom de plaatsing van de haltes overeenkomstig het bestreden besluit bezwaarlijk is vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid. Daarnaast geeft Prikken een duidelijk advies over hoe die nadelen weggenomen kunnen worden.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen steekhoudende argumenten aangevoerd waarom het advies van Prikken niet gevolgd zou moeten worden. Uit het betoog van verweerder ter zitting volgt niet dat Prikken ten onrechte stelt dat de plaatsing waartoe is besloten tot onveilige situaties kan leiden. De stelling ter zitting dat de door Prikken voorgestelde verplaatsing leidt tot nadelen voor omwonenden, heeft verweerder onvoldoende onderbouwd. De rechtbank oordeelt daarom dat het belang van de verkeersveiligheid in het bestreden besluit niet goed is gewogen. Het beroep slaagt om die reden. Verweerder zal een nieuwe afweging behoren te maken en daarbij de argumenten moeten betrekken die in deze procedure aan de orde zijn gekomen.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:4 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
6.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
6.3.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 27 juni 2022;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 15
1. De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
2. Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2320, van 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3908 en van 8 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:499.