ECLI:NL:RBNNE:2023:1209

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
18/131139-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en afpersing met geweld gepleegd door verdachte in Bellingwolde en Winschoten

Op 30 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan twee ernstige strafbare feiten. De eerste zaak betreft een overval op een tankstation in Bellingwolde op 6 mei 2019, waarbij de verdachte samen met een mededader onder bedreiging van geweld een kassalade en een geldbedrag van ongeveer 500 euro heeft weggenomen. De tweede zaak betreft een afpersing van een pizzakoerier op 26 maart 2021 in Winschoten, waarbij de verdachte de bezorger heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met daarin 9,95 euro. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door zijn gewelddadige en bedreigende handelen gevoelens van onveiligheid en angst heeft veroorzaakt bij de slachtoffers, die beiden op dat moment aan het werk waren.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 472 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een werkstraf van 240 uur opgelegd, te vervangen door 120 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan het voorwaardelijke deel van de straf, zoals meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers van de overval en de afpersing.

De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de adviezen van de reclassering. De verdachte heeft eerder strafbare feiten gepleegd, maar heeft recent positieve stappen gezet in zijn leven, wat de rechtbank heeft meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/131139-21,
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/730040-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 maart 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 maart 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.G. ten Have, advocaat te Winschoten.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 mei 2019, te Bellingwolde, in de gemeente Westerwolde, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een kassalade en/of een geldbedrag (ongeveer 500 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of zijn mededader
  • in versnelde pas op die [benadeelde partij 1] is/zijn afgelopen, en/of
  • ( vervolgens) die [benadeelde partij 1] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkendvoorwerp, heeft/hebben getoond, en/of
  • meermalen, althans eenmaal, tegen die [benadeelde partij 1] heeft/hebben gezegd: “geld, geld,geld” en/of “snel, snel, snel”, en/of
  • ( vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebbengericht op die [benadeelde partij 1] , en/of
  • ( vervolgens) genoemd tankstation naar binnen is/zijn gegaan, en/of- met die [benadeelde partij 1] in gevecht is/zijn geraakt.
2.
hij op of omstreeks 26 maart 2021, te Winschoten, gemeente Oldambt, op de Hermelijnlaan, althans op de openbare weg, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een persoon genaamd [benadeelde partij 3] , in/tijdens zijn functie van/als bezorger van [benadeelde partij 4] , heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met daarin een hoeveelheid geld (ongeveer €9,95), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte,:
  • via de telefoon bij die [benadeelde partij 4] een pizza heeft besteld, en/of
  • voornoemde [benadeelde partij 3] met de bestelling – als bezorger - naar een plek in Winschotenheeft geleid, en/of
  • nadat die [benadeelde partij 3] op de plaats van bestemming was aangekomen – die [benadeeldepartij 3] heeft benaderd en/of (daarbij) twee stokken/takken, althans (een) hard(e) en/of lang(e) voorwerp(en), aan die [benadeelde partij 3] heeft getoond en/of heeft voorgehouden, en/of
  • ( vervolgens) die [benadeelde partij 3] (op dreigende toon) de woorden heeft toegevoegd: "Geef mijje geld" en/of "Niet meer bellen".

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. De verklaringen van [naam
1] , de ex-vriendin van verdachte die hem op de camerabeelden heeft herkend, zijn als onbetrouwbaar en ongeloofwaardig aan te merken. [naam 1] heeft onvoldoende specifiek over het betreffende loopje en over de houding van verdachte verklaard, door slechts aan te geven dat verdachte dit loopje en deze houding heeft omdat hij in de paardenwereld actief is (geweest). Daarnaast zijn de verklaringen van [naam 1] uit boosheid in de richting van verdachte ingegeven, aangezien zij hem van eerdere diefstallen heeft beschuldigd en de relatie tussen beiden niet goed is beëindigd. Bovendien heeft de moeder van verdachte, [naam 2] , hem niet op dezelfde camerabeelden weten te herkennen, waarbij zij in het bijzonder heeft aangegeven dat verdachte nooit Adidasschoenen – gelet op het feit dat hij Ajax-fan is – heeft gedragen. Voorts dienen de getapte telefoongesprekken anders te worden geïnterpreteerd, want door de uitzending van Opsporing Verzocht zijn geruchten in het dorp rondgegaan en als reactie hierop heeft verdachte tegenover zijn moeder willen benadrukken dat hij niet een van de overvallers is geweest. Ten slotte is aangevoerd dat het van de overvaller verstrekte signalement niet overeenkomt met de uiterlijke kenmerken van verdachte.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft gesteld dat niet zonder redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte de afperser is geweest. Enerzijds staat het telefoonnummer dat bij de bestelling is gebruikt op naam van verdachte, anderzijds is aan de bestelling ook een IP-adres van [naam 3] gelinkt. [naam 3] heeft verklaard dat hij verdachte al meer dan een jaar niet heeft gezien en dat verdachte niet over het wachtwoord van zijn wifinetwerk beschikt. Gelet daarop bestaat de mogelijkheid dat verdachte zijn telefoon kort aan een ander persoon heeft uitgeleend, mede gezien zijn beperkingen en naïviteit. Ten slotte is aangevoerd dat het door aangever verstrekte signalement niet overeenkomt met de uiterlijke kenmerken van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De rechtbank ziet, anders dan de verdediging, geen aanleiding om te twijfelen aan (de betrouwbaarheid van) de verklaringen van getuige [naam 1] . De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat zij noch in het strafdossier noch naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting objectieve aanwijzingen heeft gevonden die ertoe zouden moeten leiden dat haar verklaringen als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. De verklaringen van [naam 1] bevatten een gedetailleerde omschrijving van de herkenning van verdachte – onder meer van diens houding (met name het opvallende loopje), kleding en schoenen – op de camerabeelden die in het programma Opsporing Verzocht zijn getoond. Daarbij komt dat de verklaringen van de getuige consistent zijn, dat haar eerste verklaring de ochtend na vorenbedoelde uitzending is afgelegd en dat de inhoud daarvan ten overstaan van de rechter-commissaris is bevestigd. De herkenning van verdachte door getuige [naam 1] wordt bovendien versterkt door het gegeven dat beide personen ten tijde van de overval een relatie met elkaar hadden. Voorts vinden de verklaringen van deze getuige ondersteuning in hetgeen [naam 4] , destijds een kennis/vriend van verdachte, heeft verklaard; hij heeft verdachte op de betreffende beelden ook aan zijn houding en loopje herkend.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 mei 2019,opgenomen op pagina 61 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021175194 d.d. 21 december 2021, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij 1] :
Ik was op 6 mei 2019 aan het werk bij [benadeelde partij 2] te Bellingwolde. Ik zag dat twee mannen mijn kant op kwamen lopen. Ik zag dat ze met snelle pas mijn kant op kwamen. Ze kwamen op mij aflopen en ik zag dat een van de personen een Actiontas in zijn handen had en de andere persoon een zwart pistool. Ik hoorde dat de persoon met het pistool riep: “Geld, geld, geld.” De andere persoon riep iets van: “Snel, snel, snel.” Vervolgens liep de persoon met het pistool rugwaarts de winkel binnen en hield hij het wapen nog op mij gericht. De andere persoon met de Actiontas liep achter de persoon aan met het vuurwapen. Ik heb toen de persoon met de Actiontas vastgepakt. We kwamen toen in een soort van worsteling terecht waarbij we allebei op de grond terecht zijn gekomen in de winkel. Deze persoon is toen gelijk weer naar buiten gegaan en is weggerend. De persoon met het pistool is nadat hij de winkel binnen is gegaan direct richting de kassa gelopen en heeft de kassalade eruit gepakt. Ik zag dat hij daarna wegrende. Het bedrag dat in de kassa zat was ongeveer 500 euro.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 april 2021,opgenomen op pagina 340 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op zaterdag 10 april 2021 is door de Afdeling Communicatie van Eenheid Noord-Nederland het volgende bericht op Facebook en Instagram geplaatst: “Weet jij wie op 6 mei 2019 een tankstation aan de [adres] in Bellingwolde overviel? Dinsdag beelden van de daders in Opsporing Verzocht om 21.20 uur op NP01. Kijk en tip via 0800-6070 of anoniem op 0800-7000 als je de daders herkent of meer weet!”
Vervolgens werd om 19:50 uur uitgebeld en volgde het volgende gesprek tussen verdachte [verdachte] (stemherkenning) en [naam 2] (stemherkenning):
[verdachte] = [verdachte]
[naam 2] = [naam 2]
[verdachte] Nou we gaan het dinsdag zien.
[naam 2] Ik vind het wel heel eng.
[verdachte] Ja ja nou ja eng. Ik heb me nog nooit zelf op tv gezien ofzo. (…)
Vervolgens werd op 11 april 2021 uitgebeld en volgde het volgende gesprek tussen verdachte [verdachte] (stemherkenning) en [naam 2] (stemherkenning):
[verdachte] = [verdachte]
[naam 2] = [naam 2]
Weetje wel, en uh, ik bedoel uh, ik heb d'r over nagedacht, uh, ze hebben niks. Anders hadden ze dat niet eh, gaan ze dat niet uitzenden, ze hebben niks.
[verdachte] Daar ga ik ook niet vanuit.
[naam 2] Als ze dat wel hadden, hadden ze dat, hadden ze al wat gedaan.
[verdachte] Ja dan waren ze hier al geweest.
(…)
[naam 2] Ja. Weetje hun, als hun, als hun het al niet herkennen, dan is er geen ander die jou wel herkent.
[verdachte] Nee, maar als ik herkenbaar ben dan hadden ze mij al opgepakt.
3
. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2021, opgenomen op pagina 318 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 13 april 2021 is de overval in Opsporing Verzocht behandeld, waarbij er beelden zijn getoond van de bewakingscamera's van [benadeelde partij 2] , waarop de overvallers te zien zijn. Hierbij draagt de langere overvaller (Overvaller 1) een vuurwapen, en raakt de kleinere overvaller (Overvaller 2) in gevecht met de aangever. Te zien is onder andere dat Overvaller 1 draagt:
  • een rode capuchon;
  • een jas van het merk ‘Parajumpers’;
  • een trainingsbroek van ‘AC Milan’;
  • donkerkeurige schoenen van het merk ‘Adidas’.
Op 14 april 2021 werd ik gebeld door [naam 1] . Ik hoorde haar het volgende zeggen: “Ik heb gisteren Opsporing Verzocht gekeken en ik moet meedelen dat het hem wel is.” Op mijn vraag wie ze met ‘hem’ bedoelde, zei ze: “ [verdachte] .” Desgevraagd vertelde ze [verdachte] op de beelden van de overval herkend te hebben (als Overvaller 1) aan het volgende:
  • zijn houding: loopje door opvallende ‘paardenbenen’ en ‘paardrij-kont’, ogen, handen;
  • de jas van ‘Parajumpers’ die [verdachte] in die periode ook had;
  • de trainingsbroek van ‘AC Milan’ die [verdachte] in die periode ook vaak droeg in haar aanwezigheid.Hij droeg toen ook vaak een trui van ‘AC Milan’ met een rode capuchon;
  • de donkerkleurige ‘Adidas’-schoenen, want [verdachte] had in die periode donkerblauwe ‘Adidas’schoenen.

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 mei 2021, opgenomen op pagina 445 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:

Op 19 mei 2021 heb ik, verbalisant, [naam 4] verhoord.
V: Er is kort geleden iets op Opsporing Verzocht geweest. Kan het zijn dat je [verdachte] daar van herkend hebt?
A: Ja.
V: Was dat de overval op een tankstation in Bellingwolde?
A: Ja dat klopt.
V: Waar herkende je [verdachte] aan?
A: Aan zijn houding en hoe hij loopt. Hoe hij doet zeg maar.
V: Hoelang ken je [verdachte] al?
A: 10 jaar ofzo.
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is. Hetgeen verder door de raadsman is aangevoerd met betrekking tot de overige bewijsmiddelen maakt dit oordeel niet anders.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
1.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 maart 2021,opgenomen op pagina 67 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021175194 d.d. 21 december 2021, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij 3] :
Op 26 maart 2021 was ik aan het werk bij de [benadeelde partij 4] . Ik zag om ongeveer 20.30 uur een bestelling binnenkomen bij de [benadeelde partij 4] . Ik zag op het bonnetje van de bestelling dat de Plus in Winschoten betrof. Op het moment dat de pizza's ongeveer vijf minuten in de oven zaten belde de klant welke deze bovenstaande bestelling had gedaan. Toen ik de telefoon opnam hoorde ik deze klant bellen met de naam [naam 5] . Vervolgens ben ik met gehele bestelling op de scooter gestapt en naar Winschoten gereden. Toen ik daar aankwam was het 20.50 uur. Ik zag op dat moment nog niemand bij de supermarkt de Plus staan. Vervolgens belde ik [naam 5] terug op zijn mobiele telefoonnummer bij de bestelling stond. Dit telefoonnummer betrof [telefoonnummer] . Ik hoorde [naam 5] zeggen dat hij naar beneden zou komen. Het duurde ongeveer een minuutje voordat [naam 5] er was. Vervolgens zag ik een jongen aan komen lopen. Ik hoorde deze jongen iets over de telefoon vragen of hij iets bij de [benadeelde partij 4] had besteld. De stem die de jongen had kwam overeen met de stem van de jongen ( [naam 5] ) die ik aan de telefoon had toen ik nog bij de [benadeelde partij 4] was. Ik vroeg deze jongen vervolgens of hij een bestelling had gedaan. Ik hoorde hem zeggen: ”Ja”, of woorden van gelijke strekking. Ik noem [naam 5] verder in deze aangifte jongen. Ik zag dat de jongen in beide handen een tak vasthield. Ik zag dat deze takken ongeveer een halve meter groot waren. Ik zag dat de jongen met deze twee takken voor mijn scooter ging staan. Ik hoorde de jongen vervolgens zeggen: ''Geef mij je geld'. Ik voelde mij erg bedreigd op dat moment. Ik zag, dat als de jongen met de stokken, die hij in zijn handen vasthield, mij wilde slaan, hij mij zou kunnen raken gezien de afstand tussen de jongen en mij. Vervolgens gaf ik hem mijn werkportemonnee. Hier zat op dat moment nog 9,95 euro in. Toen hij mijn werkportemonnee eenmaal had zag ik dat de jongen wegrende. Ik hoorde hem, terwijl de jongen wegrende nog roepen: “Niet meer bellen.”
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 mei 2021,opgenomen op pagina 433 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Van het telefoonnummer [telefoonnummer] zijn de gebruikersgegevens gevorderd. Hieruit blijkt dat dit nummer op naam staat van [verdachte] .
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juli 2021,opgenomen op pagina 637 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Van [telefoonnummer] zijn de historische verkeersgegevens opgevraagd. Van dit nummer staat hieronder de activiteit van 26 maart 2021 chronologisch weergegeven. Uit onderstaande weergave blijkt dat [telefoonnummer] vanaf het begin van de middag tot halverwege de avond nagenoeg voortdurend masten in Winschoten aanstraalt. Ook wordt [telefoonnummer] om 18:50:33 uur gebeld door [telefoonnummer] , op naam van en in gebruik bij [naam 2] , de moeder van verdachte [verdachte] . Vervolgens wordt [telefoonnummer] om 19:16:31 uur en 19:16:51 uur gebeld door
[telefoonnummer] , eveneens op naam van en in gebruik bij [naam 2] . Vervolgens belt
[telefoonnummer] om 19:41:15 uur uit naar [telefoonnummer] . Dit nummer is in gebruik bij de leiding van [instelling] , de woonvorm van [verdachte] . [telefoonnummer] straalt op dat moment de mast Hoorntjesweg 57 aan. Deze mast ligt hemelsbreed op circa 610 meter van supermarkt ‘Plus’. Verder blijkt dat [telefoonnummer] om 20:34:35 uur uitbelt naar [telefoonnummer] , op naam van en in gebruik bij [benadeelde partij 4] . [telefoonnummer] straalt op dat moment de mast Grintweg 85 aan.
Deze mast ligt hemelsbreed op ca. 988 meter van supermarkt ‘Plus’. Vervolgens wordt [telefoonnummer] gebeld en ge-sms’t door [telefoonnummer] van [naam 2] . Uit onderstaande weergave kan worden opgemaakt dat [telefoonnummer] om 20:53:15 uur gebeld wordt door [telefoonnummer] , in gebruik bij [benadeelde partij 3] . [telefoonnummer] straalt op dat moment de mast Hoorntjesweg 57 aan. Deze mast ligt hemelsbreed op ca. 610 meter van supermarkt ‘Plus’. Uit onderstaande weergave kan worden opgemaakt dat [telefoonnummer] om 21:09:50 uur de mast Hoorntjesweg 57 aanstraalt.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte degene is geweest die het ten laste gelegde heeft begaan. Hieruit volgt immers dat het door aangever vermelde telefoonnummer ten tijde van de afpersing door verdachte is gebruikt, op diens naam heeft gestaan, telkens zendmasten op enkele honderden meters van de plaats delict heeft aangestraald en dat hiermee verdachtes moeder, [naam 2] , en verdachtes toenmalige woonvorm, [instelling] , zijn gebeld; de rechtbank sluit op grond hiervan uit dat iemand anders dan verdachte de gebruiker van dit telefoonnummer is geweest. Daarbij komt dat aangever de persoon, die met vorenbedoeld telefoonnummer de bestelling aan hem heeft doorgegeven en die vervolgens voor hem op de bezorglocatie is verschenen, aan diens stem als een en dezelfde persoon heeft herkend. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij op 6 mei 2019, te Bellingwolde, in de gemeente Westerwolde, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kassalade en een geldbedrag (ongeveer 500 euro), geheel toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte, en/of zijn mededader:
  • in versnelde pas op die [benadeelde partij 1] zijn afgelopen,
  • ( vervolgens) die [benadeelde partij 1] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkendvoorwerp, heeft getoond,
  • tegen die [benadeelde partij 1] hebben gezegd: “geld, geld, geld” en “snel, snel, snel”,
  • ( vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft gericht opdie [benadeelde partij 1] ,
  • ( vervolgens) genoemd tankstation naar binnen zijn gegaan, en- met die [benadeelde partij 1] in gevecht is geraakt.
2. hij op 26 maart 2021, te Winschoten, gemeente Oldambt, op de Hermelijnlaan, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld een persoon genaamd [benadeelde partij 3] , in zijn functie van bezorger van [benadeelde partij 4] , heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met daarin een hoeveelheid geld (ongeveer € 9,95), geheel toebehorende aan die [benadeelde partij 4] , welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte:
  • via de telefoon bij die [benadeelde partij 4] een pizza heeft besteld,
  • voornoemde [benadeelde partij 3] met de bestelling – als bezorger – naar een plek in Winschotenheeft geleid,
  • nadat die [benadeelde partij 3] op de plaats van bestemming was aangekomen – die [benadeeldepartij 3] heeft benaderd en (daarbij) twee takken aan die [benadeelde partij 3] heeft getoond, en
  • ( vervolgens) die [benadeelde partij 3] (op dreigende toon) de woorden heeft toegevoegd: "Geef mijje geld" en "Niet meer bellen".
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen,gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van feit 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 472 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en met aftrek van de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met als bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij de Reclassering VNN;
  • ambulante behandeling door de AFPN in Groningen of een soortgelijke zorgverlener;
  • verblijven bij [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang.
Daarnaast vordert de officier van justitie een werkstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis.
De officier heeft hierbij rekening gehouden met het tijdsverloop sinds de overval in 2019, het feit dat verdachte negen maanden verplicht opgenomen is geweest in de FPA, geen nieuwe strafbare feiten op zijn justitiële documentatie heeft staan, werk heeft en zijn leven redelijk op orde lijkt te hebben.
De officier heeft voorts gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, nu aan het gevaarscriterium van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. De dadelijke uitvoerbaarheid zorgt ervoor dat de huidige hulpverlening, vanuit de schorsing van de voorlopige hechtenis, gecontinueerd kan worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gepleit voor vrijspraak. De raadsman heeft subsidiair gesteld dat als er een straf wordt opgelegd, dat een voorwaardelijke straf moet zijn met eventueel een onvoorwaardelijk deel ter grootte van het voorarrest. Voor de dadelijke uitvoerbaarheid ziet de raadsman geen aanleiding; hij stelt dat het gevaarscriterium ontbreekt en dat het toezicht bij de AFPN gewoon doorloopt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapporten en het advies van de Reclassering van 28 mei 2021, 30 augustus 2021 en 3 maart 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal ernstige feiten waarbij verdachte onder bedreiging van geweld geld heeft afgedwongen van zijn slachtoffers. Samen met zijn mededader heeft verdachte bij de overval op de tankstationbediende een wapen gebruikt. De overval op de pizzakoerier, die hij alleen pleegde, vond plaats op de openbare weg. De verdachte heeft door het bedreigende en gewelddadige karakter van zijn handelen bij de slachtoffers – die beiden op dat moment hun werk aan het uitvoeren waren – gevoelens van onveiligheid en angst veroorzaakt. De rechtbank rekent de verdachte deze gedragingen zwaar aan, mede gezien er sprake is van recidive.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten en een geweldsmisdrijf. Ten tijde van de afpersing van de pizzabezorger, feit 2 op de tenlastelegging, was er nog een proeftijd van kracht.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de reclasseringsadviezen en leidt daaruit af dat verdachte de afgelopen tijd een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Na de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte is hij gedurende negen maanden opgenomen geweest bij FPA Stevig Dichtbij in Oostrum. De opname is naar tevredenheid afgerond en sindsdien woont verdachte bij [instelling] , een instelling voor begeleid wonen. Verdachte is goed in beeld bij AFPN en houdt zich aan de afspraken. Verdachte heeft dagbesteding, hij werkt bij een bouwbedrijf en in de paardenwereld. De samenwerking met de Reclassering verloopt goed en verdachte ziet in dat hij de hulp en ondersteuning nodig heeft. De reclassering vindt het wel van belang dat die ontwikkeling nog steviger verankerd raakt, en vindt het daarom van belang dat er bijzondere voorwaarden worden gekoppeld aan een voorwaardelijke straf.
Op te leggen straf
Alles overwegende kan de rechtbank zich vinden in de strafeis zoals deze door de officier van justitie is gesteld. De rechtbank acht dan ook een gevangenisstraf voor de duur van 472 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk, passend en geboden. Aan het voorwaardelijke deel van de detentie worden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbonden, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast zal de rechtbank een werkstraf voor de duur van 240 uur opleggen, te vervangen door 120 dagen vervangende hechtenis.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te bevelen. Verdachte wekt de indruk dat hij zonder meer ook zelf in contact blijft met de hulpverlening. Hij heeft goede stappen gemaakt en ziet in dat hij baat heeft bij de geboden hulp, hij heeft ter zitting aangegeven dat hij de ondersteuning ook graag wil behouden. Daarnaast heeft verdachte op eigen initiatief contact gezocht met de gemeente, om zich er van te verzekeren dat hij gebruik kan blijven maken van de ondersteuning mochten de voorwaarden wegvallen. De rechtbank ziet voorts geen reden om aan te nemen dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[benadeelde partij 1] , tot een bedrag van € 270,78 ter vergoeding van materiële schade en €2.700,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel;
[benadeelde partij 3] , tot een bedrag van € 5.200,- ter vergoeding van immateriële schade,vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie:
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde partij 1] :
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van hoofdelijkheid.
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde partij 3] :
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering voor een in redelijkheid te schatten bedrag dient te worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat uit de toelichting van de benadeelde partij volgt dat hij, als gevolg van de gebeurtenis, emotionele schade – in de vorm van onveilige gevoelens en verlies aan concentratievermogen – heeft ondervonden.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde partij 1] :
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleite vrijspraak, nietontvankelijkheid dient te volgen. Subsidiair heeft de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde partij 3] :
De raadsman heeft aangevoerd dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu deze onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde partij 1] :
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2019.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde partij 3] :
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 1.250,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2021, en voor het overige deel afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 9 oktober 2018 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank NoordNederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot – onder meer – een gevangenisstraf van 104 dagen waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is op 22 juli 2021 geëindigd.
De officier van justitie heeft bij vordering van 30 juli 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf. Ter terechtzitting heeft zij gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging, gelet op het reeds verstreken zijn van de proeftijd, dient te worden afgewezen.
De raadsman heeft eveneens aangevoerd dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde sanctie inmiddels bijna twee jaar geleden is afgelopen. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie dan ook afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 60a, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 472 dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 360 dagen gevangenisstraf, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich meldt bij de reclassering van VNN aan de Laan Corpus den Hoorn 102 inGroningen. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde zich laat behandelen door de AFPN in Groningen of een soortgelijkezorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
dat de veroordeelde verblijft bij [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen ofmaatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
-
een taakstraf voor de duur van 240 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[benadeelde partij 1]te betalen:
  • het bedrag van € 2.970,78 (zegge: tweeduizend negenhonderdzeventig euro en achtenzeventigeurocent), bestaande uit € 270,78 aan materiële schade en € 2.700,- aan immateriële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 mei 2019 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.970,78 (zegge: tweeduizend negenhonderdzeventig euro en achtenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2019 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 270,78 aan materiële schade en € 2.700,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 39 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[benadeelde partij 3]te betalen:
  • het bedrag van € 1.250,- (zegge: duizend tweehonderdvijftig euro), geheel bestaande uitimmateriële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 maart 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.250,- (zegge: duizend tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 1.250,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 22 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.730040-18:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden van 9 oktober 2018.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.V. Nolta, voorzitter, mr. M.S. van der Kuijl en mr. J. Duiven, rechters, bijgestaan door mr. M. Huiskamp, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 maart 2023.