ECLI:NL:RBNNE:2023:118

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
18.093380.22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor openlijk geweld en drugshandel met toepassing van jeugdstrafrecht

Op 2 januari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die samen met twee anderen openlijk geweld heeft gepleegd en zich schuldig heeft gemaakt aan drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 februari 2022 openlijk geweld heeft gepleegd door een taart tegen de woning van een slachtoffer te gooien en deze te duwen, te slaan en te schoppen. Daarnaast heeft de verdachte gedurende een periode van zes maanden drugs en medicijnen verhandeld, waaronder MDMA, hennep en Methylfenidaat. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast, gezien de leeftijd van de verdachte, en hem veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 123 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Tevens is een taakstraf van 100 uren opgelegd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, omdat niet bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan bedreiging met een nepvuurwapen. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen goederen, waaronder een iPhone en geld, verbeurd verklaard. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18.093380.22
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18.079897.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 januari 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 december 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.H. Wormhoudt, advocaat te Ruinerwold.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Westerhof.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18/079897-22 dat:
1. hij op of omstreeks 3 februari 2022 te Roden, althans in de gemeente Noordenveld, openlijk, te weten, de Volmachtenlaan en/of de Kastelenlaan en/of de Vijfde Verloting, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de woning (van [slachtoffer 1] , aan de [straatnaam] ) en/of tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door,
  • een taart en/of taartpunt(en) tegen de woning (aan de [straatnaam] ) te gooien en/of
  • die [slachtoffer 1] meermalen, althans éénmaal, te duwen en/of te slaan en/of te stompen en/of teschoppen (ook terwijl die [slachtoffer 1] op de grond ligt);
2. hij op of omstreeks 3 februari 2022 te Roden, althans in de gemeente Noordenveld
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp (op korte afstand van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] ) te richten op die
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] ;
en in de zaak met parketnummer 18/093380-22 dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2021 tot en met 12 april 2022 te Roden, althans in de gemeente Noordenveld, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of MMDA en/of MDA ( XTC ), zijnde MDMA en/of MMDA en/of MDA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2021 tot en met 12 april 2022 te Roden, althans in de gemeente Noordenveld, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (opzettelijk) heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) een hoeveelheid (van meer dan 30 gram,) hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die Wet,
3.
hij op of omstreeks 12 april 2022 te Roden, althans in de gemeente Noordenveld, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 38.52 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 12 april 2022 te Roden, althans in de gemeente Noordenveld, althans in Nederland, aanwezig heeft gehad ongeveer 15.52 gram, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 1 november 2021 tot en met 12 april 2022 te Roden, althans in de gemeente Noordenveld, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid tabletten (te weten met de merknaam Methylfenidaat PCH Pharmachemie 10mg), bevattende de werkzame stof Methylfenidaat-hydrochloride, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Methylfenidaat, zijnde Methylfenidaat, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
6.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 1 november 2021 tot en met 12 april 2022 te Roden, althans in de gemeente Noordenveld, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk, heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid tabletten en/of capsules, (te weten met de merknaam Temazepam)
bevattende de werkzame stof Temazepam, zijn de Temazepam een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
7.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 1 november 2021 tot en met 12 april 2022 te Roden, althans in de gemeente Noordenveld, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) aldan niet opzettelijk heeft gehandeld in strijd met het verbod als genoemd in artikel 40 lid 2 van de Geneesmiddelewet, immers heeft verdachte (opzettelijk) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een geneesmiddel, waarvoor geen handelsvergunning geldt, te weten:
een hoeveelheid tabletten (te weten met de merknaam Alprazolam), elk bevattende de werkzame stof Alprazolam, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Alprazolam, en welk geneesmiddel niet valt onder de uitzonderingsbepaling zoals benoemd in artikel 40 lid 3, onder a tot en met h van de Geneesmiddelenwet, in voorraad heeft gehad en/of heeft verkocht en/of heeft afgeleverd en/of ter hand heeft gesteld.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 en 2 in de zaak met parketnummer 18/079897-22 en voor de feiten 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 in de zaak met parketnummer 18/093380-22. Ten aanzien van feit 2 in de zaak met parketnummer 18/079897-22 heeft zij zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van bedreiging door een nepvuurwapen aan beide aangevers te tonen en op beide aangevers te richten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2 in de zaak met parketnummer 18/079897-22. Hij heeft daartoe aangevoerd dat medeverdachte [medeverdachte 1] een nepvuurwapen bij zich had, maar dat verdachte daarvan geen weet had, hetgeen ook is bevestigd door [medeverdachte 1] . De overige ten laste gelegde feiten kunnen bewezen worden verklaard.
Oordeel van de rechtbankvrijspraak
De rechtbank acht feit 2 in de zaak met parketnummer 18/079897-22 niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De officier van justitie heeft gesteld dat bij het dreigen met het vuurwapen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , zodat verdachte als medepleger van dit feit veroordeeld kan worden. Nog daargelaten of medeplegen in dit geval te bewijzen zou zijn, is dit niet aan verdachte ten laste gelegd. Reeds daarom moet verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 18/079897-22 merkt de rechtbank nog op dat aan verdachte ook is ten laste gelegd dat hij (al dan niet in vereniging met anderen) geweld zou hebben gepleegd tegen [slachtoffer 2] . Daarvan is echter niet gebleken (en welk geweld dat zou zijn is ook niet uitgewerkt in de tenlastelegging). Van dit onderdeel van dit feit zal verdachte derhalve eveneens worden vrijgesproken.
bewezenverklaring
De rechtbank acht feit 1 in de zaak met parketnummer 18/079897-22 en de feiten 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 in de zaak met parketnummer 18/093380-22 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
ten aanzien van parketnummer 18/079897-22
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 december 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 februari 2022,opgenomen op pagina 97 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022030568 d.d. 16 mei 2022, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 februari 2022,opgenomen op pagina 93 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte
d.d. 22 maart 2022, opgenomen op pagina 342 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] ;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte
d.d. 23 maart 2022, opgenomen op pagina 393 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] .
ten aanzien van parketnummer 18/093380-22
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 december 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 april 2022 metbijlagen, opgenomen op pagina 43 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022080354 d.d. 1 juni 2022, inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van binnentreden in woning d.d.12 april2022, opgenomen op pagina 95 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 in de zaak met parketnummer 18/079897-22 en de feiten 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 in de zaak met parketnummer 18/093380-22 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18/079897-22
hij op 3 februari 2022 te Roden, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de woning van [slachtoffer 1] aan de [straatnaam] en tegen
[slachtoffer 1] , door
  • taart tegen de woning aan de [straatnaam] te gooien en
  • die [slachtoffer 1] te duwen en te slaan en te schoppen, ook terwijl die [slachtoffer 1] op de grondligt.
in de zaak met parketnummer 18/093380-22
1.
hij in de periode van 1 november 2021 tot en met 12 april 2022 te Roden, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of MMDA en/of MDA ( XTC ), zijnde MDMA en MMDA en MDA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 1 november 2021 tot en met 12 april 2022 te Roden, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij op 12 april 2022 te Roden, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 38.52 gram, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
hij op 12 april 2022 te Roden, aanwezig heeft gehad ongeveer 15.52 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II;
5.
hij in de periode van 1 november 2021 tot en met 12 april 2022 te Roden, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende Methylfenidaat, zijnde Methylfenidaat een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
6.
hij in de periode van 1 november 2021 tot en met 12 april 2022 te Roden, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk, heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid tabletten en/of capsules, bevattende de werkzame stof Temazepam, zijnde Temazepam een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
7.
hij in de periode van 1 november 2021 tot en met 12 april 2022 te Roden, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk heeft gehandeld in strijd met het verbod als genoemd in artikel 40 lid 2 van de Geneesmiddelenwet, immers heeft verdachte opzettelijk tezamen en in vereniging met een ander, een geneesmiddel waarvoor geen handelsvergunning geldt, te weten een hoeveelheid tabletten, elk bevattende de werkzame stof Alprazolam, en welk geneesmiddel niet valt onder de uitzonderingsbepaling zoals benoemd in artikel 40 lid 3, onder a tot en met h van de Geneesmiddelenwet, in voorraad gehad en/of verkocht en/of afgeleverd en/of ter hand gesteld.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

in de zaak met parketnummer 18/079897-22:
1. openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen;
in de zaak met parketnummer 18/093380-22:
1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de
Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de
Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
3. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwetgegeven verbod;
4. handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
5. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de
Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
6. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de
Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
7. medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 40, tweede lid,van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

in de zaak met parketnummer 18/079897-22
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat sprake was van een noodweersituatie, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft gesteld dat verdachte aangever [slachtoffer 1] weliswaar heeft geduwd en geslagen, maar zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waaraan verdachte zich niet kon onttrekken.
De rechtbank gaat, op grond van de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2]
1, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 3 februari 2022 is verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] naar de woning van aangever [slachtoffer 1] gegaan en hebben zij een stuk taart tegen de woning aangegooid, omdat een zoon van aangever het broertje van [medeverdachte 2] en een neefje van [medeverdachte 1] zou hebben bedreigd. Vervolgens zijn zij weggerend en verderop op de hoek blijven staan om de reactie van die zoon te zien. Aangever [slachtoffer 1] heeft vervolgens medeverdachte [medeverdachte 2] bij de kraag gepakt en hem weggeduwd, waarop verdachte er tussen is gesprongen en in een vechtpartij met aangever [slachtoffer 1] terecht is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van de aangever weliswaar worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eens anders lijf, maar is op grond van het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat de situatie zodanig is geweest dat de gedragingen van verdachte geboden waren door de noodzakelijke verdediging van medeverdachte [medeverdachte 2] of van hemzelf.
De rechtbank acht verdachte daarom strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 in de zaak met parketnummer 18/079897-22 en de feiten 1, 2, 3, 5, 6 en 7 in de zaak met parketnummer 18/09338022 wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 123 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daaraan gekoppeld toezicht door de jeugdreclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie ter zake van deze feiten een werkstraf gevorderd van 120 uur. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van feit 4 in de zaak met parketnummer 18/093380-22 een schuldigverklaring zonder oplegging van straf moet volgen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie op zijn plaats is en dat de door de officier van justitie gevorderde werkstraf recht doet aan de ernst van de feiten.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van Reclassering Nederland d.d. 13 april 2022 en van Jeugdbescherming Noord d.d. 25 november 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met twee anderen, schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld, door taart tegen een woning te gooien en een bewoner van die woning te duwen, te slaan en te schoppen. Verdachte heeft met zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en bij het slachtoffer, maar ook bij de personen die getuige zijn geweest van het geweld, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Daarnaast heeft verdachte zich, samen met een ander, gedurende een periode van zes maanden schuldig gemaakt aan de handel in drugs en medicijnen. Drugsgebruik is schadelijk voor de volksgezondheid en dient daarom te worden bestreden. Ook het ongecontroleerd in voorraad hebben van geneesmiddelen vormt een bedreiging van de volksgezondheid. Zo kan het gebruik van geneesmiddelen waarvoor geen vergunning is afgegeven, ernstige gevolgen voor de gezondheid hebben.
Met name de handel in drugs en medicijnen rechtvaardigt in beginsel zondermeer de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. De rechtbank houdt echter ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De voorlopige hechtenis van verdachte is op 12 mei 2022 geschorst en uit het rapport van de jeugdreclassering van 25 november 2022 en de toelichting daarop ter terechtzitting, blijkt dat verdachte zich goed aan de schorsende voorwaarden heeft gehouden. Verdachte is niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen en is alle afspraken met de jeugdreclassering nagekomen. Verdachte heeft grotendeels verantwoording genomen voor zijn handelen en heeft gebroken met een deel van zijn oude netwerk. Hij focust zich volledig op zijn opleiding en werkt in de vakanties. De reclassering ziet nog wel een kans op herhaling, nu verdachte de handel in drugs en medicijnen heeft gezien als een snelle manier om geld te verdienen en gelet op de moeilijke financiële situatie binnen het gezin van verdachte. De reclassering zal verdachte echter blijven ondersteunen om zijn werk te behouden en hem leren omgaan met geld. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, heeft veel indruk op verdachte gemaakt en een vrijheidsstraf wordt niet geschikt geacht. De reclassering heeft de rechtbank geadviseerd een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen. In het rapport van 13 april 2022 heeft de reclassering de rechtbank geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. De reclassering is tot dit advies gekomen omdat zij het van belang acht dat verdachte een opleiding blijft volgen en omdat verdachte thuiswonend is en er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn moeder. Pedagogische beïnvloeding wordt als zeer haalbaar ingeschat.
Verdachte was 18, respectievelijk 19 jaar oud toen hij het bewezenverklaarde pleegde. Het Wetboek van Strafrecht geeft de rechter de mogelijkheid om rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachten en het jeugdstrafrecht toe te passen (artikel 77c). De rechtbank heeft besloten om in dit geval van deze mogelijkheid gebruik te maken, mede gelet op het advies van de reclassering.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde deels voorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden is. Het onvoorwaardelijke deel van 33 dagen is gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel van negentig dagen zal toezicht door de jeugdreclassering worden verbonden en een proeftijd van twee jaar. Daarnaast acht de rechtbank een werkstraf van 100 uur op zijn plaats. De rechtbank komt tot een lagere werkstraf dan door de officier van justitie is gevorderd omdat zij feit 2 in de zaak met parketnummer 18/079897-22 niet bewezen acht.
Met betrekking tot feit 4 in de zaak met parketnummer 18/093380-22 moet een aparte straf worden opgelegd omdat het gaat om een overtreding. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van dit feit geen straf hoeft te worden opgelegd.

Inbeslaggenomen goederen

In de zaak met parketnummer 18/079897-22 zijn onder verdachte twee telefoons in beslag genomen. De rechtbank acht de inbeslaggenomen iPhone vatbaar voor verbeurdverklaring nu de in de zaak met parketnummer 18/093380-22 bewezen verklaarde feiten met deze telefoon zijn begaan en deze toebehoort aan verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de Samsung telefoon moet worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.
Het dossier in de zaak met parketnummer 18/093380-22 bevat een beslaglijst met daarop onder meer de onder verdachte in beslag genomen medicijnen en hennep. Nu verdachte van deze voorwerpen afstand heeft gedaan (verklaring op pagina 124 van het dossier), hoeft hieromtrent geen beslissing meer te worden genomen.
De rechtbank acht de overige inbeslaggenomen voorwerpen, te weten € 675,-, gereedschap en 21 enveloppen, vatbaar voor verbeurdverklaring. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het geld uit de handel in drugs en medicijnen is verkregen. Uit de in het dossier aanwezige kennisgeving van inbeslagneming blijkt dat het ‘gereedschap’ een
zogenaamde ‘grinder’ is. Met behulp van dit voorwerp en de enveloppen zijn de feiten 1, 2, 5, 6 en 7 begaan of voorbereid.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 352,- ter vergoeding van materiële schade en € 2.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen zoals de rechtbank, locatie Assen, in de zaken van de medeverdachten heeft gedaan, dat wil zeggen dat het toegewezen bedrag door drie moet worden gedeeld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte zich heeft verdedigd tegen een aanval door aangever en dat aangever ook een eigen verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van de ontstane schade. Mocht de rechtbank de vordering toewijzen, dan dient dit op dezelfde wijze te gebeuren als bij de medeverdachten.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 in de zaak met parketnummer 18/079897-22 bewezen verklaarde. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 februari 2022. De rechtbank gaat niet mee met het standpunt van de verdediging dat de schade deels te wijten is aan de benadeelde partij. Hiervoor heeft de rechtbank reeds overwogen dat zij van oordeel is dat geen sprake was van een noodweersituatie.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 in de zaak met parketnummer 18/079897-22 bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank zal, net als in de zaken van de medeverdachten, de maatregel niet hoofdelijk opleggen, maar het toe te wijzen bedrag door drieën delen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 250,-, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 47, 77c, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 141 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, artikel 40 van de Geneesmiddelenwet en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 in de zaak met parketnummer 18/079897-22 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 in de zaak met parketnummer 18/079897-22 ten laste gelegde en het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 in de zaak met parketnummer 18/093380-22 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 18/079897-22 en de feiten 1, 2, 3, 5, 6 en 7 in de zaak met parketnummer 18/093380-22:
Veroordeelt verdachte tot:

Een jeugddetentie voor de duur van 123 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
90 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Geeft aan de Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, locatie Groningen, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meervingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot enmet het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Veroordeelt verdachte voorts tot:

een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 100 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van feit 4 in de zaak met parketnummer 18/093380-22:

Bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen

  • 1 stk gsm (omschrijving PL0100-2022080354-1482612, zilver, merk: Apple iPhone);- 675 euro;
  • 1 stk gereedschap (omschrijving: 1482689);
  • 21 stk enveloppe (omschrijving: 1482711, snowseals).
Gelast de teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven gsm (omschrijving: 1482614, rood, merk: Samsung).
ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 18/079897-22
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer 1]te betalen:
  • het bedrag van € 352,- (zegge: driehonderdtweeënvijftig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op € 250,-.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 117,33 (zegge: honderdzeventien euro en drieëndertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van
0 dagenkan worden toegepast.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. M.S. van der Kuijl en mr. W. de Weijer, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 januari 2023.
Mr. Van der Kuijl is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. Verklaring medeverdachte [medeverdachte 2] op 24 maart 2022, pagina 399 e.v. van het dossier.