ECLI:NL:RBNNE:2023:1146

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
21/1923
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van invorderingsbesluiten en last onder dwangsom in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 14 maart 2023, worden de beroepen van eiseres tegen de invorderingsbeschikkingen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen beoordeeld. Eiseres, woonachtig in Kootstertille, had een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van het bestemmingsplan, specifiek met betrekking tot de opslag van hout op haar perceel. De rechtbank behandelt de bezwaren van eiseres tegen de besluiten van 12 november 2020 en 25 oktober 2021, waarbij het college overging tot invordering van verbeurde dwangsommen van in totaal € 2.500,-.

De rechtbank concludeert dat de last onder dwangsom onherroepelijk is, maar dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres deze last heeft overtreden. De rechtbank oordeelt dat de rapportages van de toezichthouder onvoldoende bewijs leveren voor de gestelde overtredingen. Eiseres betoogt dat de last onvoldoende duidelijk is geformuleerd en dat de activiteiten op haar perceel niet in strijd zijn met de woonfunctie. De rechtbank stelt vast dat de toezichthouder geen concrete overtredingen heeft kunnen vaststellen en dat de rapportages niet deugdelijk zijn.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank de beroepen gegrond, vernietigt de bestreden besluiten en herroept de invorderingsbesluiten. Eiseres krijgt recht op vergoeding van proceskosten, die zijn vastgesteld op € 4.899,-. De rechtbank benadrukt dat het college niet bevoegd was om tot invordering over te gaan, aangezien er geen dwangsommen zijn verbeurd. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtszekerheid van burgers in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 21/1923 en 22/1605

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit Kootstertille, eiseres

(gemachtigde: mr. A.J. Spoelstra),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen(het college)
(gemachtigde: mr. A. Haan).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde belanghebbende] uit Kootstertille.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de invorderingsbeschikking van 12 november 2020, verzonden 29 december 2020, en de invorderingsbeschikking van 25 oktober 2021. Volgens het college heeft eiseres niet aan de opgelegde last onder dwangsom van 4 maart 2019 voldaan en moet eiseres daarom € 2.500,- aan verbeurde dwangsommen betalen. Deze last zag onder meer op het staken en gestaakt houden van houtopslag op het perceel.
1.1.
Met de bestreden besluiten van 19 mei 2021 (bestreden besluit 1) en 22 maart 2022 (bestreden besluit 2) op de bezwaren van eiseres is het college bij die besluiten gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het college en de derde-partij.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is eigenaresse van en woonachtig op het perceel [adres] te Kootstertille.
2.1.
Het college heeft op 4 maart 2019 een last onder dwangsom opgelegd aan eiseres vanwege handelen in strijd met het bestemmingsplan. Volgens het college ontplooit eiseres bedrijfsmatige activiteiten op het perceel, namelijk de opslag, verwerking en verkoop van hout. Eiseres dient de overtreding voor 28 maart 2019 te beëindigen en beëindigd te houden door:
  • het perceel niet meer te (laten) gebruiken ten behoeve van activiteiten die niet passen bij de woonfunctie;
  • de opslag van hout buiten te staken en gestaakt te houden
De dwangsom bedraagt € 500,- voor elke geconstateerde overtreding met een maximum van € 2.500,-.
2.2.
De toezichthouder heeft op 17 februari 2020 heeft geconstateerd dat de last zou zijn overtreden omdat (een grote hoeveelheid) hout is opgeslagen op het perceel. Op 18 februari 2020 heeft het college eiseres per brief geïnformeerd dat zij een dwangsom van € 500,- heeft verbeurd,
2.3.
Het college bij besluit van 12 november 2020, verzonden 29 december 2020, overgegaan tot invordering van de verbeurde dwangsom van € 500,-.
2.4.
De toezichthouder heeft op 31 oktober en 1 december 2020, 4 maart en 20 april 2021 controles uitgevoerd en geconstateerd dat er sprake is van een overtreding van de opgelegde last. Op 21 april 2021 heeft het college eiseres meegedeeld dat zij vier dwangsommen heeft verbeurd van elk € 500,-, dus in totaal € 2.000,-.
2.5.
Bij besluit van 25 oktober 2021 is het college overgegaan tot invordering van de verbeurde dwangsommen van € 2.000,-.
3. Bij de bestreden besluit 1 en 2 heeft het college de adviezen van de commissie bezwaarschriften overgenomen en de bezwaren ongegrond verklaard. Het college heeft de invorderingsbeschikking van 12 november, verzonden 29 december 2020, en de invorderingsbeschikking van 25 oktober 2021, in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de invorderingsbeschikkingen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen gegrond zijn
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is er in geschil?
6. Vast staat dat de last onder dwangsom van 4 maart 2019 onherroepelijk is. In geschil is of eiseres de opgelegde last heeft overtreden en dwangsommen heeft verbeurd. Verder is in geschil of het college terecht is overgegaan tot invordering van de verbeurde dwangsommen.
Is de last onduidelijk?
7. Eiseres betoogt dat de last onvoldoende duidelijk is geformuleerd. Volgens eiseres is onduidelijk wanneer de activiteiten niet meer passen bij de woonfunctie.
7.1.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak [1] een belanghebbende in de procedure tegen de invorderingsbeschikking of de kostenverhaalsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren kan brengen die hij tegen de last onder dwangsom of last onder bestuursdwang naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen indien evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is. Een ander uitzonderlijk geval kan de onuitvoerbaarheid van een last betreffen. De opgelegde last blijkt dan om technische of juridische redenen evident niet uitvoerbaar te zijn.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond in de procedure ten aanzien van de last onder dwangsom naar voren gebracht had kunnen worden. Van een van voornoemde uitzonderingen is geen sprake, wat door eiseres ook niet wordt betwist. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Is er sprake van een overtreding van de last?
8. Volgens eiseres wordt met de verschillende rapporten van de toezichthouder niet aangetoond dat zij de last heeft overtreden. Volgens eiseres is de enkele aanwezigheid van snoei- en hakhout en het zagen van stammen niet in strijd met de woonfunctie. Hierdoor is het voor eiseres niet duidelijk wanneer het erf gebruikt wordt ten behoeve van activiteiten die niet passen bij de woonfunctie.
8.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de rapportages van de toezichthouder voldoende zijn om de in het bestreden besluit getrokken conclusies te dragen. Eiseres heeft de last overtreden door grote hoeveelheden hout op het perceel op te slaan. Dit past niet bij de woonfunctie.
9. De rechtbank overweegt dat het college ter zitting heeft toegelicht dat de twee onderdelen van de last, namelijk het gebruik overeenkomstig de woonfunctie en het staken van de houtopslag, in onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld. Volgens het college is met de opgelegde last namelijk niet beoogd om alle houtopslag of activiteiten ten aanzien van het hout, op het perceel te verbieden. De hoeveelheid hout die op het perceel wordt opgeslagen en de activiteiten op het perceel moeten in overeenstemming zijn met de woonfunctie.
Het bestreden besluit 1
10. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 3 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1179), moet aan een invorderingsbeschikking een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag liggen. Daarom moet de vaststelling of waarneming van feiten en omstandigheden die leiden tot de verbeurte van een dwangsom worden gedaan door een ter zake deskundige medewerker van, of in opdracht van, het bevoegd gezag. De vastgestelde of waargenomen feiten en omstandigheden moeten op een duidelijke wijze worden vastgelegd. Dat kan in een schriftelijk rapport, maar in bepaalde gevallen ook met foto’s of ander bewijsmateriaal. Voor zover de vastgestelde feiten en omstandigheden in een stuk zijn vastgelegd, moet een inzichtelijke beschrijving worden gegeven van wat is vastgesteld of waargenomen.
10.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de rapportage van de toezichthouder van 17 februari 2020 niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een overtreding van de last.
10.2.
De rechtbank stelt vast dat uit het rapport van de toezichthouder van 17 februari 2020 volgt dat de toezichthouder zag dat er een stapel hout op het perceel van eiseres lag opgeslagen. Aan de andere zijde van het perceel zag de toezichthouder een machine/kar staan met daarnaast opslag en nog wat grote blokken hout. Hij zag dat er grote hoeveelheden hout waren opgeslagen. De toezichthouder heeft vier foto’s genomen en in het rapport gevoegd ter ondersteuning van zijn bevindingen.
10.3.
De rechtbank is van oordeel dat uit de rapportage weliswaar blijkt dat er hout is opgeslagen op het perceel, maar daarmee niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een overtreding van de last. Het college heeft namelijk meegedeeld dat met de last niet is beoogd om de opslag van hout helemaal te verbieden. De rechtbank acht daarbij verder van belang dat door de toezichthouder niet is onderzocht en beschreven wat de omvang is van de opslag, zodat ook niet inzichtelijk is of, en welk deel, van de opslag voor eigen gebruik is. Ook blijkt uit de rapportage niet dat door de zoon van eiseres mededelingen zijn gedaan over het gebruik van het ten tijde van de controle aanwezige hout. Daardoor is door het college evenmin aannemelijk gemaakt dat de opslag van hout niet in overeenstemming is met de woonfunctie.
10.4.
De rechtbank overweegt dat uit de last volgt dat de opslag van hout buiten dient te worden gestaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college niet voldoende gemotiveerd dat sprake is van buitenopslag. Op de foto’s van de toezichthouder blijkt namelijk dat (een deel van) het hout in bouwwerken is opgeslagen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat ook daarom de last is overtreden.
10.5.
Het college heeft gelet op het vorenstaande niet aannemelijk gemaakt dat eiseres de last heeft overtreden. Dat betekent dat er geen dwangsom is verbeurd. Het college was dus niet bevoegd om tot invordering van de dwangsom over te gaan. Het betoog van eiseres ten aanzien van het bestreden besluit 1 slaagt.
Het bestreden besluit 2
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de rapportages van de toezichthouder van 31 oktober 2020, 1 december 2020, 4 maart 2021 en 20 april 2021, niet aannemelijk gemaakt dat eiseres de last heeft overtreden.
11.1.
De rechtbank stelt vast dat uit het rapport van de toezichthouder van 31 oktober 2020 volgt onder andere dat er op het perceel geen locaties zijn aangetroffen waar kortgeleden is gezaagd of gekloofd. Ook is vastgelegd dat de kloofmachine onlangs niet is gebruikt.
11.1.1.
In het rapport van 1 december 2020 heeft de toezichthouder vermeld dat de kloofmachine, na de laatst uitgevoerde controle, hoogstwaarschijnlijk is gebruikt, omdat hout, dat was gelegen op de sorteertafel naast de klover, is verwijderd. Daarbij wordt opgemerkt dat op de tafel geen nieuwe stapels kloofhout zijn neergezet en daardoor het gebruik van het verwijderde hout mogelijk voor direct (eigen) gebruik is. De zoon van eiseres heeft aan de toezichthouder meegedeeld dat het kloofhout strikt voor eigen gebruik is en niet te koop wordt aangeboden.
11.1.2.
In de rapportage van 4 maart 2021 heeft de toezichthouder beschreven waar diverse objecten, waaronder boten en een golfplatendak met daaronder houtopslag, zich op het perceel bevinden. In de laatste controle van 20 april 2021 is gerapporteerd dat dat er niemand op het perceel is aangetroffen en dat de toezichthouder enkele foto’s heeft gemaakt, die in het rapport zijn gevoegd.
11.2.
Ook met de rapportages van 31 oktober 2020, 1 december 2020, 4 maart 2021 en 20 april 2021 heeft het college naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de last is overtreden voor zover het de houtopslag betreft. De rechtbank verwijst naar hetgeen onder 10.3 is overwogen, hetgeen ook geldt ten aanzien van deze rapportages.
11.3.
De rechtbank overweegt dat ter zitting door het college is erkend dat de toezichthouder ten tijde van de controles geen activiteiten op het perceel heeft waargenomen die niet passen bij de woonfunctie. Met het enkel omschrijven van de vindplaats van de objecten en machines door de toezichthouder, heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat de activiteiten op het perceel niet passend zijn bij de woonfunctie. De enkele aanwezigheid van machines en andere objecten acht de rechtbank daarvoor onvoldoende, temeer omdat de beschreven machines ook gebruikt kunnen worden ten behoeve van de woonfunctie.
11.4.
Gelet op het voorgaande heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat eiseres de opgelegde last heeft overtreden. Dat betekent dat er geen dwangsommen zijn verbeurd en is het college ten onrechte tot invordering overgegaan. Het betoog van eiseres ten aanzien van het bestreden besluit 2 slaagt.

Conclusie en gevolgen

12. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
12.1.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en tevens de primaire besluiten te herroepen nu herstel van de geconstateerde gebreken niet meer mogelijk is. Deze uitspraak zal in de plaats treden van de bestreden besluiten. Het college hoeft dan ook niet opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift.
13. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Verder krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft twee bezwaarschriften ingediend, twee hoorzittingen bijgewoond, twee beroepschriften ingediend en is ter zitting van de rechtbank verschenen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 4.899,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten van 19 mei 2021 en 22 maart 2022;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde besluiten;
  • herroept de besluiten van 12 november 2020, verzonden 29 december 2020, en van 25 oktober 2021;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres van € 4.899,-;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 362,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.K. Veenstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466.