ECLI:NL:RBNNE:2023:1141

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
175361
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijf en zorgregeling voor minderjarige in het kader van co-ouderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 februari 2023 een beschikking gegeven inzake de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige. De vrouw, die in strijd met een eerdere opdracht van de rechtbank niet is terugverhuisd naar de afgesproken locatie, heeft haar hoofdverblijfplaats in [plaats A] en is zwanger van haar nieuwe partner. De man, die in [plaats B] woont, verzoekt om het hoofdverblijf van de minderjarige bij hem vast te stellen, omdat de afstand tussen de woonplaatsen van de ouders de co-ouderschapsregeling bemoeilijkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw niet heeft voldaan aan de eerdere afspraken en dat de huidige situatie niet in het belang van de minderjarige is. De rechtbank heeft besloten dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de man zal zijn, en dat de vrouw de minderjarige eens per twee weken van woensdag uit school tot maandag naar school zal verzorgen. Tevens is toestemming verleend aan de man om de minderjarige aan te melden bij [School 1] in [plaats B]. De rechtbank heeft de zorgregeling aangepast om de betrokkenheid van de vrouw bij de opvoeding van de minderjarige te waarborgen, terwijl ook de stabiliteit voor de minderjarige wordt gewaarborgd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/175361 / FA RK 20-1170
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 22 februari 2023
inzake
[de vrouw],
wonende te [plaats A] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. R.A. Schütz, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[de man],
wonende te [plaats B] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. F.P. van Dalen, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure volgt uit:
- de beschikking van deze rechtbank 14 december 2021, die als herhaald en ingelast moet worden beschouwd,
- een brief van het Kenniscentrum Kind en Echtscheiding (KKE), binnengekomen bij de griffie op 17 juni 2022;
- de afsluitbrief van het KKE, binnengekomen bij de griffie op 13 juli 2022;
- een F9-formulier van de man, binnengekomen bij de griffie op 19 augustus 2022;
- een F9-formulier van de vrouw, binnengekomen bij de griffie op 29 augustus 2022;
- een F9-formulier van de man, binnengekomen bij de griffie op 9 januari 2023;
- een F9-formulier van de vrouw, binnengekomen bij de griffie op 11 januari 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- partijen, bijgestaan door hun advocaten,
- namens de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), [naam] .
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Van Dalen het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota (met aanvullende verzoeken).

2.De resterende verzoeken en de beoordeling daarvan

De resterende verzoeken en verloop van de procedure
2.1.
De rechtbank moet nog een beslissing nemen op de voorliggende verzoeken van partijen die - kort samengevat - zien op de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , de zorgregeling en de verdeling van de vakanties en feestdagen. Verder moet de rechtbank nog een beslissing nemen op het verzoek van de man om aan hem vervangende toestemming te geven om [de minderjarige] aan te melden bij de [School 1] in [plaats B] .
2.2.
Tijdens voorgaande mondelinge behandelingen (van 17 februari 2021 en 19 november 2021) is uitgebreid stilgestaan bij de gevolgen van de verhuizing (zonder toestemming) van de vrouw naar [plaats C] , het belang van [de minderjarige] om op regelmatige basis contact te behouden met zijn ouders en daarmee het belang om de co-ouderschapsregeling voort te blijven zetten. De rechtbank heeft in dat kader bij beschikking van 10 maart 2021 het volgende overwogen:
"(…) de vrouw zal moeten terugverhuizen naar [plaats D] of op vergelijkbare korte afstand van de man moet gaan wonen. Dan kan [de minderjarige] immers in zijn vertrouwde omgeving blijven, naar de hem bekende kinderopvang blijven gaan en kunnen [de minderjarige] en de man op dezelfde wijze, zonder extra reistijd en extra kosten, contact met elkaar blijven houden."
Tijdens de mondelinge behandeling van 19 november 2021 heeft de vrouw toegezegd dat zij zou voldoen aan de opdracht van de rechtbank en dat zij zou gaan terugverhuizen. Deze toezegging vormde de basis voor partijen om (wederom) deel te nemen aan het KKE-traject. Hoewel het KKE-traject uiteindelijk niet met goed gevolg is afgesloten, is het partijen wel gelukt om af te spreken dat [de minderjarige] in [plaats D] naar de [school 2] zou gaan. Ook blijkt uit het afsluitbrief van het KKE dat partijen afgesproken hebben dat de vrouw drie maanden langer de tijd krijgt om terug te verhuizen en dat het geen probleem is wanneer de vrouw een paar kilometer vanaf [plaats D] komt de wonen.
Standpunten van partijen
2.3.
De vrouw heeft aangegeven dat zij inmiddels haar intrek heeft genomen bij haar partner in [plaats A] en dat zij zwanger is. De vrouw stelt dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij haar vastgesteld moet worden. De vrouw ziet geen beletselen om een co-ouderschapsregeling voort te zetten waarbij [de minderjarige] de ene week bij de man verblijft en de andere week bij de vrouw. [plaats A] bevindt zich volgens de vrouw op relatief korte afstand van [plaats B] . Partijen hebben bij het KKE afgesproken dat de vrouw meer tijd zou krijgen voor de terugverhuizing en dat zij een dorp mocht kiezen rondom [plaats D] . Dit heeft zij gedaan. Voor wat betreft de school heeft de vrouw opgemerkt dat het wellicht niet de meest ideale situatie is, maar de vrouw ziet ook geen zwaarwegende argumenten waarom [de minderjarige] niet op de school in [plaats D] kan blijven.
2.4.
De man voert verweer. De man vindt het kwalijk dat de vrouw in [plaats A] is gaan wonen en stelt dat door de afstand het voortzetten van de co-ouderschapsregeling niet in het belang van [de minderjarige] is. De man stelt dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij hem vastgelegd moet worden en dat er een zorgregeling moet komen waarbij [de minderjarige] eens per twee weken een weekend bij de vrouw verblijft. Ten aanzien van de basisschool heeft de man nog naar voren gebracht dat hij heeft ingestemd met een bassischool in [plaats D] in de veronderstelling dat de vrouw in [plaats D] zou wonen (of in de buurt daarvan). Nu dat niet het geval is, is de man van mening dat het niet wenselijk is om de huidige situatie voort te zetten. De man vindt het wenselijk dat de reisbewegingen van [de minderjarige] worden beperkt en dat hij wordt ingeschreven op de [School 1] in [plaats B] .
Advies van de RvdK
2.5.
De RvdK heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat er sprake is van een ingewikkelde situatie, waarbij de vrouw zich niet heeft gehouden aan de opdracht om in [plaats D] dan wel op korte afstand van de man te gaan wonen. De RvdK gunt het [de minderjarige] dat hij zijn beide ouders evenveel blijft zien, maar dat wordt gezien de afstand en het bereiken van de schoolgaande leeftijd van [de minderjarige] steeds ingewikkelder. Na enig wikken en wegen heeft de RvdK uiteindelijk aangegeven dat zij de adviezen zoals die zijn opgenomen in het rapport van 30 augustus 2021 zal handhaven. Gezien de afstand waarop de vrouw van de man is gaan wonen, is het voortzetten van een co-ouderschapsregeling niet meer in het belang van [de minderjarige] . De RvdK adviseert de rechtbank om een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] eens per twee weken een weekend bij de vrouw verblijft. In aanvulling daarop heeft de RvdK nog aangegeven dat het wellicht mogelijk en ook wenselijk is om deze regeling iets op te rekken. Ten aanzien van de basisschool heeft de RvdK aangegeven het wenselijk te vinden dat [de minderjarige] naar school gaat in de woonplaats van de ouder. [de minderjarige] heeft er baat bij om zo dicht mogelijk bij zijn woonplaats naar school te gaan.
Hoofdverblijf
2.6.
De rechter stelt vast dat de vrouw, nu ongeveer één jaar na de vorige mondelinge behandeling, niet is terugverhuisd naar [plaats D] (of een plaats op korte afstand van de woonplaats van de man). De vrouw verblijft namelijk sinds 1 januari 2023 bij haar partner in [plaats A] . Anders dan de vrouw, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw niet op een vergelijkbare korte afstand van de man is gaan wonen. De afstand tussen [plaats A] en [plaats B] bedraagt immers 25 kilometer. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij ook niet zal terugverhuizen naar [plaats D] , dat zij in verwachting is van haar partner en dat zij bij haar partner in [plaats A] zal blijven wonen. De rechtbank overweegt dat de vrouw niet heeft voldaan aan de opdracht om terug te verhuizen naar [plaats D] (of op korte afstand van de man) en dat zij om haar moverende redenen haar eigen belangen heeft laten prevaleren boven die van [de minderjarige] . De rechtbank vindt dit kwalijk. De rechtbank is van oordeel dat [de minderjarige] gebaat is bij duidelijkheid en dat zijn sociale leven zo veel als mogelijk wordt gecentreerd op één plek, nu een co-ouderschapsregeling door de afstand te veel nadelen voor [de minderjarige] heeft. De rechtbank zal conform het advies van de RvdK bepalen dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de man wordt vastgesteld. De man biedt hem stabiliteit en [de minderjarige] is bekend met de woonplaats van de man, alwaar hij ook op de opvang heeft gezeten.
School
2.7.
Voor wat betreft de school van [de minderjarige] overweegt de rechtbank dat [de minderjarige] sinds kort naar [school 2] in [plaats D] gaat. Deze school is gelegen tussen de woonplaatsen van partijen in, waardoor [de minderjarige] dagelijks naar school moet reizen (met de auto ongeveer 20 minuten en met het openbaar vervoer langer). De rechtbank is samen met de RvdK van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is om naar school te gaan in de woonplaats van een ouder, om zo de reisbewegingen te beperken. Ook heeft/krijgt [de minderjarige] zijn sociale omgeving niet in [plaats D] , waardoor het niet in zijn belang is om daar naar school te blijven gaan. Nu het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de man wordt vastgesteld, zal de rechtbank bepalen dat aan hem vervangende toestemming wordt verleend om [de minderjarige] aan te melden bij de [School 1] in [plaats B] . [de minderjarige] kan dan naar school gaan en vriendjes maken in het dorp bij zijn vader. De rechtbank zal bepalen dat de overstap van [de minderjarige] niet eerder plaatsvindt dan na de voorjaarsvakantie die aanvangt met ingang van 25 februari 2023.
Zorgregeling
2.8.
Momenteel verblijft [de minderjarige] de ene week drie (zondag tot en met dinsdag) en de andere week vier dagen (zaterdag tot en met dinsdag) bij de man. De rechtbank onderschrijft het advies van de RvdK en is van oordeel dat de huidige regeling niet meer tegemoetkomt aan de belangen van [de minderjarige] en dat deze regeling gewijzigd moet worden. De rechtbank heeft daarbij ook meegewogen dat partijen hebben aangegeven dat de vele wisselingen [de minderjarige] niet goed doen en dat hij zichtbaar moe is. Ook weegt de rechtbank mee dat [de minderjarige] in [plaats B] naar school zal gaan. Het wijzigen van de regeling zoals door de man is verzocht en zoals door de RvdK is geadviseerd, vindt de rechtbank gezien de rol die de vrouw op dit moment vervult in het leven van [de minderjarige] een te minimale regeling. De man heeft ook tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij wil dat [de minderjarige] meer tijd met de vrouw doorbrengt dan alleen een weekend per twee weken. De rechtbank vindt het belangrijk dat de vrouw zo veel als mogelijk betrokken blijft bij [de minderjarige] en zijn schoolgang en acht de volgende regeling het meest in het belang van [de minderjarige] . De rechtbank zal bepalen dat:
- [de minderjarige] eens per twee weken en met ingang van
8 maart 2023van woensdag uit school tot maandag naar school bij de vrouw verblijft, waarbij de vrouw zorg draagt voor het halen en brengen. Indien er op de woensdag geen school is, haalt de vrouw [de minderjarige] om 14:00 uur op bij de man. Indien er op maandag geen school is, brengt de vrouw [de minderjarige] om 14:00 uur bij de man.
Voor wat betreft de vakanties en feestdagen zal de rechtbank bepalen dat partijen deze in onderling overleg bij helfte moeten verdelen.
2.9.
De rechtbank overweegt nog dat het partijen vrij staat om de zorgregeling in onderling overleg (tijdelijk) aan te passen, bijvoorbeeld voor de periode dat de vrouw nog geen rijbewijs heeft.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat de [de minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2018 in de [gemeente] met ingang van heden zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de man;
3.2.
bepaalt voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt:
- met ingang van 8 maart 2023 verblijft [de minderjarige] eens per twee weken van woensdag uit school tot maandag naar school bij de vrouw, waarbij de vrouw zorg draagt voor het halen en brengen. Indien er op de woensdag geen school is, haalt de vrouw [de minderjarige] om 14:00 uur op bij de man. Indien er op maandag geen school is, brengt de vrouw [de minderjarige] om 14:00 uur bij de man;
- de vakanties en feestdagen worden in onderling overleg bij helfte verdeeld.
3.3.
verleent aan de man toestemming - die de toestemming van de vrouw vervangt - om de [de minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2018 in de [gemeente] met ingang van 25 februari 2023 aan te melden bij [School 1] in [plaats B] ;
3.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 704