ECLI:NL:RBNNE:2023:113

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
18-080088-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting door het gooien van vuurwerk op een balkon met levensgevaarlijke gevolgen

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 3 januari 2023 een man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, wegens brandstichting. De verdachte heeft op 20 maart 2022 in Heerenveen vuurwerk op een balkon gegooid, wat leidde tot een brand die een levensgevaarlijke situatie creëerde voor de bewoner van de woning. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar geen vol opzet had op brandstichting, maar dat hij wel voorwaardelijk opzet had door bewust de aanmerkelijke kans te aanvaarden dat er brand zou ontstaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brand beperkt bleef tot materiële schade, omdat deze tijdig door voorbijgangers en de bewoner zelf werd geblust. De verdachte heeft een strafblad, maar was niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor brandstichting. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn problematiek met drugs en impulsiviteit. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en begeleiding bij een reclasseringsinstelling, om de kans op herhaling te beperken. Daarnaast is de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18-080088-22
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18-730090-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 3 januari 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [straatnaam], thans gedetineerd in [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 december 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.R. Logemann, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 maart 2022 te Heerenveen, op het adres [straatnaam], opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met vuurwerk, althans met een brandbare stof, en dit vuurwerk op een balkon heeft gegooid, ten gevolge waarvan het balkon van de woning gelegen aan het [straatnaam] en/of de zich aldaar bevindende goederen (o.a. een vuilniszak en/of een paneel) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de woning gelegen aan het [straatnaam] en/of het balkon en/of de inboedel van voornoemde woning en/of omliggende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners en/of aanwezigen in de woning gelegen aan het [straatnaam] en/of omliggende woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte weliswaar geen vol opzet had op brandstichting, maar dat wel sprake was van voorwaardelijke opzet op het stichten van brand waardoor er gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Het is niet ongebruikelijk dat er goederen op een balkon staan. Door een aangestoken stuk vuurwerk op het balkon te gooien heeft verdachte willens en wetens de kans aanvaard dat goederen op het balkon vlam zouden kunnen vatten. Levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is volgens de officier van justitie niet te duchten geweest. De brand is beperkt gebleven en het is niet duidelijk of er mensen in het appartementencomplex aanwezig waren. Bovendien was het half acht ’s avonds, een tijdstip waarop mensen gewoonlijk niet liggen te slapen. De officier van justitie acht het onaannemelijk dat aangever, zoals door de verdediging is aangevoerd, de brand zelf heeft aangestoken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van brandstichting. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte weliswaar vuurwerk op het balkon heeft gegooid, maar dat daardoor geen brand is ontstaan. Op de camerabeelden is te zien dat het vuurwerk in een mandje onder het raam terecht komt. Er zijn witte flitsen en rook te zien, maar geen vlammen. Daarna stoppen de beelden. Uit foto’s van na de brand blijkt dat het mandje nog intact is, terwijl volgens het forensisch onderzoek een vuilniszak de brandhaard is. Die vuilniszak is niet op de beelden te zien en aangever heeft het ook niet over een vuilniszak. Verdachte heeft bij de politie direct verklaard dat hij geen brand wilde stichten. Verdachte heeft een conflict met aangever. Verdachte denkt dat hij er door aangever wordt ingeluisd en dat aangever zelf de brand gesticht heeft. Dat scenario kan volgens de raadsman niet worden uitgesloten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 20 december 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 20 maart 2022 in Heerenveen heb ik een stuk vuurwerk aangestoken. Daarna heb ik het brandende stuk vuurwerk op het balkon van een woning gegooid.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 maart 2022,opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022070270 d.d. 31 maart 2022, inhoudend als verklaring van [naam]:
Op zondag 20 maart 2022 omstreeks half acht was ik in mijn woning. Ik liep naar mijn slaapkamer en daar zag ik door het raam flinke vlammen op mijn balkon. De stoel en het mandje zijn helemaal verbrand.
4. 3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 maart 2022, opgenomen op pagina 12 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Voorts zag ik dat deze persoon iets tot ontbranding bracht, waarna er vuur ontstond. Ik zag dat deze manspersoon datgene wat in brand stond, voorts op het balkon gooide, alwaar de bewakingscamera ook zicht op had. Ik zag voorts dat de manspersoon de fiets pakte en wegliep met de fiets, uit het zicht van de bewakingscamera. Ik zag dat datgene wat in brand stond en wat de manspersoon op het balkon had gegooid, inmiddels vlam vatte aldaar.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 maart 2022, opgenomen op pagina 21 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Naar aanleiding van de brand op het [straatnaam] te Heerenveen, voorgevallen op zondag 20 maart 2022, heb ik contact opgenomen met de bevelvoerder van de brandweer van Heerenveen die op voornoemde dag ter plaatse was bij de brand in de hoedanigheid als bevelvoerder. Ik hoorde van hem dat het paneel onder de deur van het balkon was aangetast en ook had gebrand. Ik hoorde van hem dat er vuurwerk in een bak was gegooid, die op het balkon stond en dat daar vervolgens ook de brand was ontstaan, die voorts oversloeg naar het voornoemde paneel. Ik vroeg vervolgens aan hem of er ook een gemeen gevaar voor goederen en personen was ontstaan. Ik hoorde dat dit volgens hem zeker het geval was. Ik hoorde dat deze brand c.q. brandstichting niet in de nachtelijke uren had moeten gebeuren, want het balkon was grenzend aan de slaapkamer van de bewoner en de kans was dan groot geweest dat de brand verder was overgeslagen en dat er dan een grote brand was ontstaan.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte vol opzet had op het stichten van brand.
Ten aanzien van de vraag of de verdachte voorwaardelijk opzet had, stelt de rechtbank voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier brandstichting – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Op grond van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte wilde verhaal halen bij aangever. Hij kreeg aangever niet te spreken en besloot om vuurwerk op het balkon te gooien van de portiekwoning van aangever. Hij heeft een stuk vuurwerk aangestoken en het brandende stuk vuurwerk op het balkon gegooid. Daarna is hij weggegaan. Op het balkon stond onder meer een mandje dat bij het slaapkamerraam stond. Het brandende stuk vuurwerk is in het mandje terechtkomen. Het mandje heeft vlam gevat waarna ook het paneel van het slaapkamerraam is gaan smeulen en gedeeltelijk is verbrand. Daarmee is de brandstichting door verdachte voltooid. Als er niet was ingegrepen zou de brand de woning verder hebben aangetast. De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen - in het bijzonder gelet op het feit dat hij een brandend stuk vuurwerk op een balkon van een woning heeft gegooid, waar naar algemene ervaringsregels vaak goederen staan - bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat daadwerkelijk een op het balkon aanwezig goed vlam zou vatten met gevaar voor de woning en levensgevaar voor de aanwezige bewoner, [naam]. De rechtbank acht de ten laste gelegde opzettelijke brandstichting waardoor gemeen gevaar voor de woning, het balkon, de inboedel van de woning en aangrenzende woningen en levensgevaar voor de bewoner te duchten was, dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Het door verdachte aangedragen scenario dat de brand niet is ontstaan door toedoen van verdachte maar dat aangever, na het gooien van vuurwerk door verdachte, zelf brand zou hebben gesticht, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. Dat aangever heeft bijgedragen aan de brand nadat door verdachte brand was gesticht, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden, nog daargelaten dat – indien dat wel aannemelijk zou zijn geworden – dat aan de brandstichting door verdachte met het te duchten gevaar voor goederen en levensgevaar niet afdoet.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 20 maart 2022 te Heerenveen, op het adres [straatnaam], opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met vuurwerk en dit vuurwerk op een balkon heeft gegooid, ten gevolge waarvan een zich aldaar bevindend paneel gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de woning gelegen aan het [straatnaam] en het balkon en de inboedel van voornoemde woning en omliggende woningen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner in de woning gelegen aan het [straatnaam] te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de
bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie is van mening dat er, gelet op het advies van de reclassering, geen ruimte is voor een voorwaardelijk deel met oplegging van bijzondere voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting door aangestoken vuurwerk op een balkon van een woning te gooien waardoor een mandje op het balkon vlam heeft gevat en het paneel van het slaapkamerraam deels is verbrand. Met zijn handelen heeft verdachte een levensgevaarlijke situatie in het leven geroepen. De slaapkamer van aangever grenst aan het balkon en aangever was in de woning aanwezig. De gevolgen van de beginnende brand zijn gelukkig beperkt gebleven tot materiële schade, omdat de brand werd opgemerkt door voorbijgangers en door aangever geblust kon worden. Dit had echter ook heel anders kunnen aflopen als er niet was ingegrepen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte weliswaar een omvangrijk strafblad heeft, maar dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor brandstichting.
De reclassering heeft gerapporteerd op 1 april 2022, 16 juni 2022, 16 november 2022 en 13 december 2022. De rechtbank leidt uit de rapportages van de reclassering af dat er bij verdachte sprake is van laagbegaafdheid, impulsiviteit, onvoldoende oog voor oorzaak-gevolg, ontoereikende copingvaardigheden en (hard)drugsproblematiek. Na jaren van instabiliteit was er sprake van een positieve ontwikkeling. Verdachte had een beschermde woonplek, dagbesteding, hij gebruikte geen harddrugs meer en er was een forse afname van softdrugsgebruik. Na een positief advies op 16 juni
2021 waarin gewag wordt gemaakt van een stabiele situatie – verdachte was zo goed als middelenvrij en hij werkte mee aan de bijzondere voorwaarden – heeft de reclassering op 16 november 2022 geadviseerd om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, omdat verdachte terug was gevallen in het gebruik van harddrugs en hij zich ook niet aan de andere bijzondere voorwaarden hield. In haar laatste rapportage van 13 december 2022 meldt de reclassering dat zij geen mogelijkheden meer ziet om de kans op herhaling te beperken. De reclassering is niet in staat om verdachte te plaatsen in een woonvoorziening die aansluit bij zijn problematiek en zijn wensen. Het ambulante behandeltraject is niet geslaagd en verdachte staat niet open voor een klinische behandeling. De raadsman heeft ter zitting aangegeven dat, anders dan door de reclassering is vermeld, verdachte welkom is bij de [instelling] in Franeker.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar passend en geboden. De reclassering heeft weliswaar aangegeven geen mogelijkheden meer te zien, maar uit het oogpunt van recidivebeperking acht de rechtbank de oplegging van een ‘kale’ gevangenisstraf niet in het belang van de maatschappij en verdachte. Verdachte, met zijn harddrugs- en persoonlijkheidsproblematiek, zou dan zonder hulp, begeleiding en een passende (beschermde) woonplek terug moeten keren in de maatschappij. Een nieuwe terugval in harddruggebruik en het plegen van (vermogens)delicten ligt dan snel op de loer. De rechtbank zal daarom tevens de volgende bijzondere voorwaarden opleggen: meldplicht, begeleid wonen (bij [instelling] of elders), dagbesteding, een alcohol- en harddrugsverbod en het monitoren van het gebruik van softdrugs. Verdachte krijgt daarmee de kans om te laten zien dat hij opnieuw in staat is stabiliteit op te bouwen en zich te onthouden van het plegen van strafbare feiten.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 13 februari 2020 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 280 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 28 februari 2020. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 29 november 2022 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak en afwijzing van de vordering.
Nu veroordeelde het bewezenverklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 10 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
3 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich binnen vijf dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland (VNN), [straatnaam] te Leeuwarden;
gedurende de proeftijd, dan wel zoveel korter als de reclassering verantwoord acht, zal verblijven in de [instelling] in Franeker of een soortgelijke instelling, ter bepaling aan de reclassering, en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd door de reclassering geschikt geachte dagbesteding en/of een betaalde baan heeft;
zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van harddrugs en alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van deze verboden mee te werken aan urine- en ademonderzoeken. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
op indicatie en aanwijzing van de reclassering meewerkt aan controle van het gebruik vansoftdrugs om dit te beheersen, zolang de reclassering dit nodig acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.730090-19:

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 13 februari 2020, te weten: 120 dagen gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Joha, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. F. van der Meulen, rechters, bijgestaan door K. de Ruiter, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 januari 2023.
Mr. M.E. Joha is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.