Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat er in een loods gelegen aan de [adres] in Leeuwarden een drugslaboratorium is aangetroffen op 21 mei 2019. Verdachte is hierbij samen met zijn zoon, medeverdachte [medeverdachte 5], opzettelijk behulpzaam geweest door goederen te vervoeren en hand- en spandiensten te verrichten ten aanzien van de oprichting van het drugslaboratorium en het vervaardigen van de amfetamine.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte is op 12 mei 2019 bij de Vivaldistraat gezien en op 18 mei 2019 op het terrein van de [adres]. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte op die dagen wist, dan wel had moeten vermoeden, dat het ging om goederen ten behoeve van de productie van amfetamine. Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde is niet alleen vereist dat het opzet van verdachte was gericht was op het behulpzaam zijn, maar ook gericht op het gronddelict: de productie van amfetamine. Verdachte hielp slechts zijn zoon, medeverdachte [medeverdachte 5], op voornoemde dagen, terwijl geen aanwijzingen zijn waaruit volgt dat hij opzet heeft gehad op het gronddelict.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij opzettelijk behulpzaam is geweest bij het bereiden en/of aanwezig hebben van amfetamine door hand- en spandiensten te verrichten bij de productie van amfetamine, door grondstoffen te vervoeren en met een bus het terrein van de [adres] op te rijden.
De vragen die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte met zijn gedragingen opzettelijk behulpzaam is geweest en voorts of verdachte daarbij (voorwaardelijk) opzet had op het daarmee op enigerlei wijze bijdragen aan het gronddelict: de productie/aanwezigheid van amfetamine, dan wel dat verdachte genoemd gronddelict daarmee heeft bevorderd.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat op 21 mei 2019 in een loods gelegen aan de [adres] in Leeuwarden, een amfetaminelaboratorium is aangetroffen. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte samen met zijn zoon, medeverdachte [medeverdachte 5], op 18 mei 2019 bij de loods is geweest. Op de camerabeelden is te zien dat ze de bedrijfsauto achteruit de loods in rijden en dat ze niet veel later het terrein weer verlaten. Ten aanzien van de [adres] is op camerabeelden te zien dat verdachte op 12 mei 2019 in de garagebox is geweest en dat hij vier kartonnen dozen vanuit de garagebox in de auto heeft gezet. Vervolgens sluit iemand anders de garagebox af en gaat verdachte weer weg. In deze garagebox zijn door de politie op 26 juni 2019 meerdere jerrycans aangetroffen met daarin formamide, zwavelzuur, fosforzuur en een vloeistof met de geur van BMK. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld wat op 12 mei 2019 de inhoud was van de kartonnen dozen. Evenmin kan worden vastgesteld dat de jerrycans die op 26 juni 2019 zijn aangetroffen zich ook op 12 mei 2019 in de garagebox bevonden.
Verdachte heeft zich ten overstaan van de politie beroepen op zijn zwijgrecht. Overige betrokkenheid van verdachte bij de productie en/of de aanwezigheid van amfetamine in de loods aan de [adres] kan niet uit het dossier en het verhandelde ter zitting worden afgeleid.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het gronddelict, zijnde de productie dan wel de aanwezigheid van amfetamine. Verdachte wordt daarom vrijgesproken.