Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat op 21 mei 2019 in een loods op het terrein van de [adres] in Leeuwarden een drugslaboratorium is aangetroffen. Verdachte is hierbij samen met zijn vader, medeverdachte [medeverdachte 5] , opzettelijk behulpzaam geweest door goederen te vervoeren en hand- en spandiensten te verrichten ten aanzien van de oprichting van het drugslaboratorium. Op het moment dat verdachte ziet dat het om een drugslab gaat, besluit hij niet weg te gaan en nog een half uur te blijven.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Op basis van het dossier kan slechts worden vastgesteld dat verdachte hand- en spandiensten heeft verricht. Hij heeft op verzoek van anderen één keer spullen gebracht bij de vuurwerkloods op de [adres] en één keer rommel opgehaald. Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde is niet alleen vereist dat het opzet van verdachte gericht was op het behulpzaam zijn, maar ook gericht op het gronddelict: de productie van amfetamine. Van het opzet van verdachte op het verrichten van hand- en spandiensten ten behoeve van de productie van amfetamine is geen sprake.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij opzettelijk behulpzaam is geweest bij het bereiden en/of aanwezig hebben van amfetamine door hand- en spandiensten te verrichten bij de productie van amfetamine, door grondstoffen te vervoeren en met een bus het terrein van de [adres] op te rijden.
De vragen die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte met zijn gedragingen opzettelijk behulpzaam is geweest en voorts of verdachte daarbij (voorwaardelijk) opzet had op het daarmee op enige wijze bijdragen aan het gronddelict: de productie/aanwezigheid van amfetamine, dan wel dat verdachte genoemd gronddelict daarmee heeft bevorderd.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat op 21 mei 2019 in een loods gelegen aan de [adres] in Leeuwarden, een amfetaminelaboratorium is aangetroffen. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte op 18 en 20 mei 2019 bij de loods is geweest. Verdachte verklaart bij de politie hierover dat hij één keer verpakte bouwmaterialen heeft gebracht bij de loods en dat hij één keer rommel moest komen ophalen. Verdachte had op dat moment geen vaste baan en deed voor meerdere mensen klusjes om geld te verdienen. Verdachte verklaart dat hij op 18 mei 2019 niets in de loods heeft gezien omdat alles was afgedekt met zeil. Verdachte heeft daarnaast ten overstaan van de politie verklaard dat hij eind mei 2019 iets heeft gezien dat leek op een drugslab. Vanaf dat moment wilde hij er niks meer mee te maken hebben. De camerabeelden bevestigen deze verklaring van verdachte. Op de camerabeelden van 20 mei 2019 is te zien dat verdachte om 18:07 uur de loods binnengaat, dat hij om 18:08 weer naar buiten komt, in de auto stapt en weggaat. Daarna wordt verdachte niet meer op de camerabeelden gezien.
Overige betrokkenheid van verdachte bij de productie en/of de aanwezigheid van amfetamine in de loods aan de [adres] en het vervoeren van grondstoffen ten behoeve van de productie van amfetamine vanuit een garagebox in de [adres] , kan niet uit het dossier en het verhandelde ter zitting worden afgeleid.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het gronddelict, zijnde de productie dan wel de aanwezigheid van amfetamine. Verdachte wordt daarom vrijgesproken.