ECLI:NL:RBNNE:2023:1083

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
C/19/135960 / HA ZA 21-92
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor gebreken in bollenplaatvloeren na instorting parkeergarage

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de aannemer voor gebreken in de bollenplaatvloeren van een gebouw, naar aanleiding van de instorting van een parkeergarage in Eindhoven. Eiser, de eigenaar van het gebouw, stelt dat de aannemer aansprakelijk is voor de schade omdat de vloeren niet voldoen aan de NEN-normen en de rekenregels. De aannemer betwist de aansprakelijkheid en stelt dat de vloeren veilig zijn. De rechtbank oordeelt dat er nader onderzoek nodig is om vast te stellen of er daadwerkelijk sprake is van een ernstig gebrek. De rechtbank benadrukt dat de aansprakelijkheid van de aannemer alleen bestaat bij ernstige gebreken en dat de uitkomst van een proefbelasting kan aantonen of de vloeren voldoen aan de veiligheidsnormen. De rechtbank heeft besloten om deskundigen in te schakelen om de constructieve veiligheid van de vloeren te beoordelen en de zaak aan te houden voor verdere behandeling.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Assen
Zaaknummer: C/19/135960 / HA ZA 21-92
Vonnis van 15 maart 2023
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
[eiseres],
gevestigd te [plaats 1] ,
eisende partij, advocaten: mr. A.M. Ubink te Zwolle en mr. R.J. Kwaak te Elst,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde]
(voorheen geheten: ,
gevestigd te [plaats 1] ,
gedaagde partij, advocaten: mr. A.E. Broesterhuizen en mr. drs. H. Plas te Deventer.
Partijen zullen hierna ' [eiseres] ' en ' [gedaagde] ' worden genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van de rechtbank Overijssel van 19 mei 2021 waarin die rechtbank de zaak heeftverwezen naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen; - de conclusie van repliek van [eiseres] van 6 oktober 2021;
  • de conclusie van dupliek van [gedaagde] van 23 februari 2022;
  • de akte overlegging producties van [gedaagde] van 31 augustus 2022;
  • de akte overlegging producties van [eiseres] van 9 september 2022;- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 28 oktober 2022.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding

2.1
Dit geschil heeft betrekking op de constructieve veiligheid van de vloeren die door [gedaagde] in het hoofdkantoor van [eiseres] in Doetinchem (hierna te noemen: "het Gebouw") zijn toegepast. Dit zijn zogenaamde bollenplaatvloeren, een specifiek type breedplaatvloeren.
2.2
Voor een beter begrip van de in hoofdstuk 3 van dit vonnis weergegeven feiten van deze zaak, zal de rechtbank eerst nader ingaan op de context van deze zaak. Het betreft algemene beschouwingen over de context van deze zaak, zonder feitenvaststelling. De rechtbank zal daarbij achtereenvolgens stilstaan bij de volgende onderwerpen:
Toelichting breedplaatvloer en bollenplaatvloer;
De aanleiding van de discussie: instorting parkeergarage bij [vliegveld] ;
Het Stappenplan 2017;
De Rekenregels 2019;
Recente ontwikkelingen en nieuwe inzichten.
II.1 Breedplaatvloer en bollenplaatvloer
2.3
De rechtbank begrijpt uit de standpunten van partijen en uit de ter zitting gegeven toelichtingen van de door partijen meegebrachte deskundigen, het volgende. Een breedplaatvloer is een betonvloer die bestaat uit meerdere geprefabriceerde breedplaten van zelfverdichtend beton, met daarop zichtbare en doorlopende tralieliggers. Op de bouwplaats worden deze geprefabriceerde breedplaten aan elkaar verankerd met koppelwapening en met een laag beton afgestort (in-situ). Een breedplaatvloer bestaat daardoor uit twee betonlagen, namelijk de geprefabriceerde breedplaten en de in het werk gestorte druklaag. De tralieligger fungeert als een soort hoofdwapening die zorgt voor sterkte, stijfheid en samenhang tussen beide betonlagen. Als de vloer gereed is, vindt de overdracht van trekkrachten van de ene gewapende breedplaat naar de andere plaats via koppelstaven die op de breedplaten in de druklaag zijn opgenomen.
2.4
Een bollenplaatvloer is een specifiek type breedplaatvloer, waarbij het deel van de betonvloer dat geen constructieve betekenis heeft wordt voorzien van met lucht gevulde kunststof bollen. Hierdoor bevat een bollenplaatvloer minder beton en weegt deze aanzienlijk minder dan een traditionele breedplaatvloer.
II.2 De aanleiding van de discussie: instorting parkeergarage bij [vliegveld]
2.5
De discussie over de constructieve veiligheid van breedplaatvloeren in algemene zin is ontstaan naar aanleiding van de instorting van een gedeelte van een parkeergarage bij [vliegveld] op 27 mei 2017. Deze parkeergarage was ten tijde van de instorting nog in aanbouw en werd uitgevoerd met bollenplaatvloeren.
2.6
Uit onderzoeken van TNO en Adviesbureau [H.] (hierna te noemen: " [H.] ") naar de oorzaak van de instorting van de parkeergarage in [plaats 2] is gebleken dat vloeren die zijn uitgevoerd met breedplaten in bepaalde gevallen onveilig kunnen zijn. Daardoor is vervolgens de vraag ontstaan of bestaande bouwwerken met breedplaatvloeren wel voldoende veilig zijn.
II.3 Het Stappenplan 2017
2.7
Om te kunnen bepalen of bestaande bouwwerken met breedplaatvloeren voldoende veilig zijn heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan [H.] de opdracht gegeven om te komen tot rekenregels voor het beoordelen van constructies met dergelijke vloeren. Voor het opstellen van deze rekenregels was aanvullend onderzoek nodig. Omdat het enige tijd zou duren voordat dit onderzoek zou zijn afgerond, heeft [H.] voor de tussenliggende periode alvast een stappenplan opgesteld op basis waarvan door eigenaren en constructeurs van constructies met breedplaatvloeren een eerste risicobeoordeling kon worden uitgevoerd (hierna te noemen: "het Stappenplan 2017").
2.8 [
[H.] heeft het Stappenplan 2017 opgenomen in de notitie
'Onderzoek constructieve veiligheid breedplaatvloeren in bestaande bouwwerken opgeleverd na 1999'van 5 oktober 2017. De notitie vermeldt dat op grond van het Stappenplan 2017 van een bouwwerk kan worden beoordeeld of:
1. er geen veiligheidsrisico is;
2. er een mogelijk veiligheidsrisico is, maar vooralsnog geen directe maatregelen nodig zijn, of;
3. er een urgent veiligheidsrisico is waarbij direct maatregelen genomen moeten worden.
2.9
In het Stappenplan 2017 is beschreven dat aanvullend onderzoek nodig is om na de eerste risicobeoordeling aan de hand van op te stellen rekenregels een beter onderbouwde definitieve beoordeling te kunnen uitvoeren.
II.4 De Rekenregels 2019
2.10 [
[H.] heeft de rekenregels opgenomen in zijn rapport
'Voorstellen voor en achtergronden bij rekenregels voor beoordeling van bestaande bouw'van 20 mei 2019 (hierna te noemen: "de Rekenregels 2019").
2.11
In de Rekenregels 2019 is vermeld dat deze gebruikt kunnen worden voor een rekenkundige beoordeling van de bestaande breedplaatvloerconstructies volgens NEN 8700 'Beoordeling van de constructieve veiligheid van een bestaand bouwwerk bij verbouw en afkeuren - Grondslagen':
"Voor het beoordelen van de constructieve veiligheid van bestaande constructies zijn in het Bouwbesluit eisen opgenomen, die verwezen naar NEN 8700 'Beoordeling van de constructieve veiligheid van een bestaand bouwwerk bij verbouw en afkeuren - Grondslagen'. Gelijk aan het ontwerpen van nieuwe constructies, is het uitgangspunt bij het beoordelen van bestaande constructies dat slechts een zeer kleine kans op bezwijken wordt toegestaan. De geaccepteerde kans op bezwijken bij de beoordeling van bestaande constructies is groter dan diezelfde kans bij nieuwbouw, dit mede omdat bij het opstellen van de eisen een afweging is gemaakt tussen de kosten van versterking en het risico op falen. Als een breedplaatvloer niet geheel aan de eisen volgens NEN 8700 voldoet, wil dit echter niet zeggen dat de beschouwde breedplaatvloer op het punt van bezwijken staat. Net als bij de eisen voor nieuwbouw gaat NEN 8700 namelijk uit van veiligheidsmarges. Ook speelt mee dat, buiten de ingestorte parkeergarage, er toe nu toe geen andere gebouwen met breedplaatvloeren zijn gevonden waarbij sprake is geweest van lokaal bezwijken of grote constructieve problemen. Dit laat onverlet dat breedplaatvloeren die niet voldoen aan het veiligheidsniveau uit NEN 8700 uiteindelijk dienen te worden versterkt of dat het gebruik van de vloeren moet worden aangepast."
2.12
Bij de Rekenregels 2019 hoort een nieuw stappenplan dat vier toetsmomenten kent. Als het stappenplan volledig wordt doorlopen, is de uitkomst van de vierde en laatste toets dat er ofwel geen maatregelen nodig zijn ofwel dat er maatregelen getroffen moeten worden omdat de constructie niet voldoet aan de eisen van NEN 8700 voor bestaande bouw. De alsdan te nemen maatregelen kunnen bestaan uit het aanpassen van de belastingen of het versterken van de constructie.
2.13
In de Rekenregels 2019 wordt als alternatief voor het nemen van deze maatregelen het uitvoeren van een proefbelasting op basis van de uitgangspunten van NEN 8700 benoemd. Een toelichting op de manier waarop een dergelijke proefbelasting moet worden uitgevoerd is opgenomen in bijlage G van de Rekenregels 2019, in welke bijlage onder meer het volgende is opgenomen:
"Bij vloeren waarbij op basis van een toets middels de rekenregels in dit rapport niet aangetoond kan worden dat aan de volgens NEN 8700 vereiste veiligheid kan worden voldaan, kan worden overwogen om een proefbelasting uit te voeren. Als de vloer bij de vooraf bepaalde grootte van de proefbelasting niet bezwijkt en/of geen schade vertoont die het draagvermogen kan beïnvloeden, kan de vloer alsnog worden beschouwd als voldoende veilig volgens NEN 8700."
II.5 Recente ontwikkelingen en nieuwe inzichten
2.14
De discussie over de constructieve veiligheid van breedplaatvloeren en de manier waarop deze veiligheid kan worden beoordeeld, lijkt met het verschijnen van de Rekenregels 2019 niet te zijn afgerond. Nieuw verkregen onderzoeksresultaten en daarop gebaseerde nieuwe inzichten zullen naar verwachting in de toekomst aanpassing of vervanging van de Rekenregels 2019 tot gevolg hebben.
2.15
Een voorbode hiervan is te lezen in het TNO-rapport
'Probabilistische kwantificering van de
veiligheid van bestaande breedplaatvloeren'van 18 april 2022. Dit rapport is in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tot stand gekomen. Het doel van het onderzoek van TNO was het ontwikkelen van een toets waarbij de betrouwbaarheid van breedplaatvloeren met een kritisch detail wordt beoordeeld in bestaande CC2 gebouwen. Dit betreft de gevolgklasse waarin ook het Gebouw van [eiseres] valt. Een met dit doel samenhangend doel was om een versnelling in de beoordeling van dergelijke gebouwen te realiseren. TNO heeft er in dat verband op gewezen dat naar aanleiding van de gerezen twijfels over de rekenkundige weerstand van de voegdetails veel gebouwen met breedplaatvloeren pas na vele jaren aan de beurt zijn voor een grondige beoordeling, terwijl deze tot die tijd gewoon (of met lichte beperkingen) worden gebruikt. Volgens TNO blijkt dat in de praktijk geen problemen te geven, ook omdat er, afgezien van de ingestorte vloer in [plaats 2] , geen gevallen bekend zijn in Nederland waarbij breedplaatvloeren zijn bezweken. Dit betekent dat er veel breedplaatvloeren zijn die al geruime tijd zonder noemenswaardige problemen lijken te functioneren onder de betreffende gebruikscondities, de zogenaamde
'bewezen sterkte'. Volgens TNO wordt dit beeld bevestigd door een aantal uitgevoerde proefbelastingen op een deel van de bestaande vloeren. Gebruikmakend van informatie vanuit laboratoriumexperimenten en de bewezen sterkte van bestaande gebouwen met breedplaatvloeren, heeft TNO een model ontwikkeld waarmee het mogelijk is om tot oordeelsvorming te komen onder welke omstandigheden de vloeren als voldoende betrouwbaar gezien kunnen worden en onder welke omstandigheden dit niet het geval is. Dit model kan momenteel nog niet in de praktijk worden toegepast, omdat TNO voor de praktische toepassing van het model nog bezig is met de ontwikkeling van een stappenplan.

3.De feiten

3.1
De rechtbank zal hieronder de feiten van de zaak weergeven. De rechtbank zal daarbij achtereenvolgens ingaan op de volgende onderwerpen:
Aanbesteding en gunning;
Relevante contractuele bepalingen;
Oplevering / nadien genomen veiligheidsmaatregelen vanwege de bollenplaatvloeren /aansprakelijkstelling;
Onderzoeken van [ingenieursbureau] en prof. [K.] ;
De start van de gerechtelijke procedure en het nadien niet bereiken vanovereenstemming over een minnelijke regeling.
III.1 Aanbesteding en gunning
3.2 [
[eiseres] heeft in 2007 een aanbesteding gehouden voor de nieuwbouw van het Gebouw.
3.3 [
[gedaagde] heeft op de aanbesteding ingeschreven en deed de winnende aanbieding, waarna het ontwerp (het uitwerken van het definitief ontwerp plus tot een uitvoeringsontwerp) en de realisatie van het Gebouw door [eiseres] aan [gedaagde] zijn gegund.
III.2 Contractuele bepalingen
3.4
De gunning heeft geleid tot een aannemingsovereenkomst tussen partijen d.d.
11 mei 2007 (hierna: de Overeenkomst) waarop de UAV-GC 2005 (hierna: "UAV-GC") van toepassing zijn, met uitzondering van die onderdelen die afwijkend zijn gedefinieerd in de Overeenkomst.
3.5
Op grond van artikel 4 van de Overeenkomst behoren bij de Overeenkomst de volgende contractdocumenten:
1. De Vraagspecificatie, zijnde het Inschrijfdocument met (door partijen genoemde: dwingende) bijlagen van 22 november 2006;
2. De Aanbieding van [gedaagde] van 27 februari 2007;
3. De memo ‘optimalisaties’ van [eiseres] van 11 mei 2007;
4. De Nota’s van Inlichtingen van [eiseres] ;
5. De UAV-GC 2005;
6. De documenten als bedoeld in paragraaf 1 sub d UAV-GC, voor zover die door [eiseres] terkennis zijn gebracht van [gedaagde] .
3.6
De rechtbank zal hierna de voor deze procedure relevante artikelen, paragrafen en passages uit de Overeenkomst en de daarbij behorende contractdocumenten weergeven.
3.7
In de Overeenkomst is het volgende bepaald:
Artikel 6 Ontwerpwerkzaamheden
De Vraagspecificatie is dwingend uitgewerkt op het niveau van een definitief ontwerp plus.
In het kader van deze overeenkomst dient de Opdrachtnemer de volgende ontwerpwerkzaamheden te verrichten:
Het uitwerken van het definitief ontwerp plus tot een uitvoeringsontwerp, onder andere bestaande uit het ontwerpen van detailoplossingen binnen de kaders van het definitief ontwerp plus en het vervaardigen van werktekeningen.”
Artikel 13 Bewijslast in geval van gebreken of tekortkomingen1.
Indien na de feitelijke datum van oplevering een gebrek met betrekking tot
het gehele Werk aan het licht komt, dient de Opdrachtnemer in afwijking van het bepaalde in § 28, lid 1, sub (a) UAV-GC 2005 te bewijzen dat die gebreken niet te wijten zijn aan zijn schuld, en dat zij evenmin krachtens wet, rechtshandeling of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komen.”
3.8
In de UAV-GC is het volgende bepaald:
"Paragraaf 4 Verplichtingen van de Opdrachtnemer
1. De Opdrachtnemer is verplicht de Ontwerp- en Uitvoeringswerkzaamheden zodanig te verrichten dat het Werk op de in de Basisovereenkomst vastgelegde datum van oplevering voldoet aan de uit de Overeenkomst voortvloeiende eisen. Voldoet het Werk niet aan die eisen, dan is er sprake van een gebrek."
"Paragraaf 28 Aansprakelijkheid voor gebreken na de feitelijke datum van oplevering
1.
Na de feitelijke datum van oplevering is de Opdrachtnemer niet meer aansprakelijk voor gebreken in het Werk of in enig onderdeel daarvan, tenzij:
die gebreken te wijten zijn aan zijn schuld, of krachtens wet, rechtshandeling of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komen, en bovendien
de Opdrachtgever voorafgaande aan de oplevering die gebreken niet heeft opgemerkt,
en bovendien
de Opdrachtgever die gebreken op het tijdstip van de feitelijke datum van oplevering redelijkerwijs niet had moeten ontdekken.
2.
De rechtsvordering uit hoofde van een gebrek waarvoor de Opdrachtnemer krachtens lid 1 aansprakelijk is, is niet ontvankelijk indien zij wordt ingesteld na verloop van:a.
vijf jaren na de in lid 1 bedoelde dag, of
b.
tien jaren na de in lid 1 bedoelde dag, indien het Werk hetzij geheel of gedeeltelijk dreigt in te storten hetzij het Werk ongeschikt is geraakt of ongeschikt dreigt te geraken voor de bestemming waarvoor het blijkens de Overeenkomst bedoeld is en dit slechts kan worden verholpen of kan worden voorkomen door het treffen van buitengewone en zeer kostbare voorzieningen.
(…)
Indien in de Vraagspecificatie een onderhoudstermijn is voorgeschreven, treedt voor de toepassing van deze paragraaf de dag na het verstrijken van die termijn in de plaats van de in lid 1 bedoelde dag."
3.9
In Bijlage 1 behorende bij de Overeenkomst is bepaald dat paragraaf 27 lid 2
UAV-GC, die betrekking heeft op de in paragraaf 28 lid 4 UAV-GC bedoelde onderhoudstermijn, vervalt en wordt vervangen door de volgende bepaling:
"De onderhoudstermijn voor alle onderdelen bedraagt 12 maanden. De onderhoudstermijn gaat terstond in na de feitelijke datum van oplevering."
3.1
Verder is in de UAV-GC nog het volgende bepaald:
"Paragraaf 43 In gebreke blijven, onvermogen of overlijden van de Opdrachtnemer
2. Als de Opdrachtgever constateert dat de Opdrachtnemer de op hem rustende verplichtingen niet nakomt of niet zal nakomen en hem deswege in gebreke stelt, zal dat schriftelijk geschieden en zal de Opdrachtgever de Opdrachtnemer daarbij een redelijke termijn stellen om alsnog zijn verplichtingen na te komen. (…)"
3.11
Bij het Inschrijfdocument zijn diverse dwingende bijlagen opgenomen. In de dwingende bijlage onder '06.01 Vraagspecificatie Nieuwbouw' is het volgende bepaald:
"De prestatie-eisen voor de hoofddraagconstructie zijn opgenomen in de documenten van
[ingenieursbureau] . De bouwfysische prestatiespecificatie is opgenomen in de map van DGMR."
3.12
In de notitie van [ingenieursbureau] is het volgende bepaald over de prestatie-eisen voor de hoofddraagconstructie en de uitvoering van de verdiepingsvloeren:
"2 Eisen met betrekking tot belastingen en vervormingen
Alle constructieve onderdelen van het gebouw dienen te voldoen aan de in het Bouwbesluit, alsmede de in de TGB 1990 (NEN6700-serie) gestelde eisen ten aanzien van belastingen en vervormingen."
"11 Verdiepingsvloeren en dakvloer
"De verdiepingsvloeren dienen te worden uitgevoerd als een bollenplaatvloer (of gelijkwaardig) met een dikte van maximaal 340 mm. De onderzijde van de vloer wordt vlak uitgevoerd en de vloer wordt voorzien van betonkernactivering ten behoeve van de klimaatbeheersing.
Eisen ten aanzien van belastingen en vervormingen, alsmede gelijkmatig verdeelde veranderlijke vloerbelastingen volgen uit de in dit document omschreven "uitgangspunten voor de veranderlijke vloerbelastingen", de TGB 1990 (NEN6700-serie)."
3.13
In de 4e Nota van Inlichtingen d.d. 14 februari 2007 (onder Wijzigingen en Aanvullingen op pagina 94 en 95) is paragraaf 28 lid 5 UAV-GC als volgt gewijzigd ten opzichte van hetgeen in dit lid was bepaald in de concept-basisovereenkomst:
“28-5: de Opdrachtnemer zal garantie verlenen voor onderdelen van het werk. De minimale garantietermijnen voor bouwkundige onderdelen zijn vastgelegd in de prestatie-eisen bouwkundig B-18. De minimale garantietermijn voor alle overige onderdelen is 12 maanden. De onderdelen van het werk zullen aan de Opdrachtgever ter acceptatie worden voorgelegd. Deze garantie zal inhouden dat de garant zich verbindt om voor zijn rekening alle tijdens de garantieperiode optredende gebreken op eerste aanzegging van de Opdrachtgever zo spoedig mogelijk voor eigen rekening te herstellen. De Opdrachtnemer verstrekt de garantie namens de onderaannemer of leverancier aan de Opdrachtgever. Indien deze garantie niet door de onderaannemer of leverancier kan worden verstrekt, wordt een dienovereenkomstige garantie door de Opdrachtnemer verstrekt. Een op grond van deze paragraaf overeengekomen garantie geldt vanaf de realisatie of levering van het onderdeel tot aan oplevering en vanaf oplevering gedurende de periode die geldt voor dat onderdeel. Voor elke garantie zal gebruik worden gemaakt van de model garantieverklaring opgenomen in bijlage
6.14."
3.14
In het document Prestatie-eisen bouwkundig B-18 d.d. 22 november 2006 van [architectenbureau] is het volgende bepaald (zie pagina 5):
“GARANTIES
Voor de volgende onderdelen wordt een garantie verlangd die moet gelden vanaf het gereedkomen van het onderdeel tot aan de oplevering van het werk en in aansluiting daarop gedurende de vermelde periode.
Gedurende 10 jaar:
  • fundering en draagconstructie
  • (…)
  • geprefabriceerde betonnen onderdelen
  • (…)"
3.15 [
gedaagde] heeft op 16 december 2008 een garantieverklaring afgegeven die betrekking heeft op het Gebouw en waarbij gebruikt is gemaakt van de modelgarantieverklaring die is opgenomen in bijlage 6.14 van het Inschrijfdocument. De tekst van deze garantie, waarvan de garantietermijn is aangevangen op 16 december 2008, luidt als volgt:
"Naam garant:
[naam] ,
Aan wie de bepaling in bovengenoemd vraagspecificatie bekend zijn, verklaart hiermee ten overstaan van de opdrachtgever, [eiseres] , gevestigd te [plaats 2] en haar rechtsopvolgers, dat zij alle gebreken, welke van het gereedkomen van het bovenomschreven onderdeel tot aan de oplevering, 28 november 2008, van het werk en in aansluiting daarop gedurende een periode van de in bijgevoegde lijst van 25 februari versie 4 aangegeven jaren aan dit onderdeel gegeven garantie die mochten voorkomen en kennelijk te wijten zijn aan minder goede hoedanigheid of gebrekkige uitvoering op eerste aanzegging van de opdrachtgever of haar rechtsopvolgers zo spoedig mogelijk en voor zijn rekening zal herstellen. Voor overige niet genoemde onderdelen geeft [naam] een projectgarantie van 12 maanden na oplevering."
III.3 Oplevering / maatregelen vanwege bollenplaatvloeren / aansprakelijkstelling
3.16
Het Gebouw is op 28 november 2008 door [gedaagde] aan [eiseres] opgeleverd.
3.17
In het Gebouw zijn breedplaatvloeren met gewichtsbesparende kunststof bollen van het type BubbleDeck toegepast.
3.18
Na de instorting van de parkeergarage bij [vliegveld] in 2017 en het verschijnen van het
Stappenplan 2017 heeft het Ingenieursbureau [ingenieursbureau] (hierna te noemen: " [ingenieursbureau] ") in opdracht van [eiseres] een beoordeling uitgevoerd van de constructieve veiligheid van de bollenplaatvloeren in het Gebouw. Een eerste inventarisatie van
[ingenieursbureau] heeft ertoe geleid dat begin 2018 circa 46 werkplekken zijn ontruimd. Deze werkplekken bevonden zich op de tweede en derde verdieping van de noordvleugel van het Gebouw.
3.19 [
[eiseres] heeft [gedaagde] bij brief van 22 januari 2018 aansprakelijk gesteld voor de opgetreden verborgen gebreken ten aanzien van de toegepaste vloerconstructie in het Gebouw. [gedaagde] heeft bij brief van 6 februari 2018 aan [eiseres] laten weten dat zij wil meewerken om tot een werkbare oplossing te komen, zonder het (al dan niet bij voorbaat) erkennen van enige aansprakelijkheid.
III.4 Onderzoeken van [ingenieursbureau] en prof. [K.]
3.20 [
ingenieursbureau] heeft haar bevindingen over de constructieve veiligheid van de vloeren van het Gebouw vastgelegd in het rapport
'Beoordeling constructieve veiligheid Bubbledeckvloer'van 1 maart 2018. Het onderzoek is door [ingenieursbureau] uitgevoerd op grond van het Stappenplan 2017. [ingenieursbureau] heeft geconcludeerd dat diverse koppelwapening niet voldoet aan het afkeurniveau uit NEN 8700 en dat als rekening wordt gehouden met de werkelijke belasting (die veelal lager is dan de ontwerpbelasting) een aantal vloerdelen niet voldoet aan het afkeurniveau of zelfs niet aan het allerlaagste veiligheidsniveau uit NEN 8700. Ook heeft [ingenieursbureau] er op gewezen dat in de vloeren een grote hoeveelheid leidingen is opgenomen, terwijl [ingenieursbureau] in de berekeningen niet heeft teruggevonden dat het effect hiervan op de vloer is beschouwd. [ingenieursbureau] komt tot de volgende conclusies en aanbevelingen:
"Hoewel de vloeren al ongeveer 10 jaar naar behoren functioneren, kunnen wij op basis van een puur theoretische beschouwing volgens het informatiedocument van BZK[de rechtbank begrijpt dat hiermee het Stappenplan 2017 wordt bedoeld]
, de veiligheid niet 100% garanderen.
Concluderend zijnmaatregelen noodzakelijkop de korte termijn voor de volgende onderdelen
De rood omkaderde vloerdelen zoals aangegeven op de figuren in § 10.1
Mogelijke maatregelen (in overleg met de constructeur zijn):
Vloerdelen buiten gebruik stellen
Vloerdelen (lokaal) onderstempelen
Proefbelasten op korte termijn
Daarnaast wordtnader onderzoek geadviseerd voor alle vloerenvan de 1e verdieping tot en met het dak, om het effect van de leidingen in de vloer te onderzoeken."
3.21
Naar aanleiding van dit advies van [ingenieursbureau] heeft [eiseres] aan [ingenieursbureau] de opdracht gegeven om de invloed van leidingen en kanalen ter plaatse van plaatnaden nader te onderzoeken. Dit heeft geleid tot het rapport
'Problematiek leidingen'van 5 juli 2019. De conclusie van dit rapport luidt:
"De 2D DIANA modellen laten zien dat de capaciteit ter plekke van een naad met leidingen sterk gereduceerd wordt. (…) Dit is wat we nu zien in het 3D DIANA model. Hieruit blijkt dat bij een belastingfactor van circa 0,55 x UGT belasting bezwijken wordt geïnitieerd. Door het optreden van normaaltrekspanningen in de interface tussen prefab schil en beton treedt onthechting op nabij de randen van het plaat element, maar vooral ook in de hoeken. De normaalspanningen en schuifspanningen vallen hier terug naar nul. Prefab schil en opstortbeton werken hierdoor niet goed meer samen. Het zijn nu vooral de tralieliggers nabij de naad die worden aangesproken en tot vloeien worden belast. Dit gaat gepaard met scheurvorming die ook achter de tralieliggers doorloopt. Dit terwijl de spanning in de wapening in de prefab schil als ook van de koppelstaven de vloeispanning niet bereikt. Bezwijken treedt uiteindelijk op doordat de tralieliggers tot breuk worden belast. Het uitgangspunt is dat zowel de verankering van de tralie in de schil én de sterkte van de hechtlas zodanig zijn dat de vloeispanning kan worden bereikt.
De resultaten van de 3D DIANA berekening kunnen zodoende gezien worden als een bevestiging van de Bubbledeck problematiek. De conclusie dat de leidingen dicht bij een naad de capaciteit sterk verminderen wordt met name gebaseerd op de resultaten van de 2D berekeningen. Uitgangspunt is dat een koppelstaaf dan niet of nauwelijks aangesproken kan worden ter plaatse van de leiding. Zodra er dan onthechting bij een naad optreedt, zal de beperkte doorsnede boven de leiding vrijwel direct doorscheuren."
3.22
Gelet op deze conclusies heeft [ingenieursbureau] [eiseres] geadviseerd om versterkingsmaatregelen aan te brengen op locaties waar leidingen parallel aan de plaatnaden zijn gesitueerd.
3.23
Na het verschijnen van de Rekenregels 2019 heeft [ingenieursbureau] in opdracht van [eiseres] de constructieve veiligheid van de breedplaatvloeren opnieuw beoordeeld. Dit heeft geleid tot het rapport
'Beoordeling constructieve veiligheid Bubbledeckvloer Stappenplan 2019'van 21 augustus 2019. De conclusie van dit rapport luidt:
"Conclusie
In voorliggende rapportage is voor het kantoorpand van [eiseres] in [plaats 2] bepaald welke naden niet voldoende capaciteit bezitten volgens het stappenplan 2019.
Daarnaast zijn in de vloerconstructie leidingen opgenomen die het draagvermogen van de vloeren nadelig beïnvloeden en zorgen voor vroegtijdig bezwijken van de vloer ter plaatse van een voeg.
In dit rapport is onderscheid gemaakt tussen resultaten als gevolg van belastingen conform het oorspronkelijk ontwerp en belastingen volgens het wettelijk minimum (normwaarde). Voor beide gevallen is de conclusie dat een grote hoeveelheid naden niet voldoen aan het vereiste veiligheidsniveau.
In Bijlage 8 en Bijlage 9 is aangegeven welke naden niet voldoen vanwege de breedplaat problematiek en de leidingen problematiek.
Benadrukt wordt dat de conclusie van dit rapport niet betekent dat er sprake is van acuut gevaar bij het huidige gebruik van het gebouw. Als gevolg van het stappenplan 2017 zijn al diverse werkplekken ontruimd en daarmee is voor de urgente locaties de belasting verlaagd. Ook geeft het delaminatieonderzoek zoals weergegeven in Bijlage 2 geen reden tot extra urgentie."
3.24 [
ingenieursbureau] heeft in deze rapportage ook opgemerkt dat de aanwezige bijlegwapening mogelijk een gunstige werking kan hebben. [eiseres] heeft [ingenieursbureau] vervolgens opdracht gegeven om dit aspect nader te onderzoeken. Dit heeft geresulteerd in het rapport
'Aanvullende analyse invloed doorgaande bijlegstaven'van 20 september 2019. De conclusie van dit rapport luidt:
"Voor het project Waterschap [naam waterschap] is middels het programma DIANA een aanvullende analyse uitgevoerd om te bepalen of de aanwezigheid van extra doorgaande bijlegstaven op de plaat kan bijdragen aan de capaciteit van de vloer en daarmee het aantal kritische naden kan verminderen.
Op basis van de resultaten van de berekeningen kan geconcludeerd worden dat de doorgaande bijlegwapening een positieve bijdrage heeft op de momentcapaciteit. De aanwezigheid van de doorgaande bijlegwapening kan echter niet voorkomen dat onthechting van de prefab schil plaats vindt en dat de tralieliggers worden aangesproken. Vloeien van de tralieliggers treedt nog steeds op voordat vloeien van overige wapening optreedt, echter dit zal afhankelijk van de hoeveelheid doorgaande bijlegstaven bij een significant hogere belasting zijn ten opzichte van de situatie zonder doorgaande bijlegstaven. Hoe meer bijlegstaven zijn toegevoegd, hoe hoger de stijfheid en de capaciteit van de constructie.
Hoewel niet van elke specifieke naad een apart model is gemaakt kan op basis van de resultaten van de huidige modellen in combinatie met engineering judgement in de optiek van [ingenieursbureau] het volgende gesteld worden:
Voor diverse (langsvoeg) naden op de 1e en 2e verdieping die in eerste instantie als kritisch werden beoordeeld volgens het stappenplan 2019 (zie overzichten [Ref. 01]), hoeven deze door de aanwezigheid van doorgaande bijlegstaven (met name met configuraties 12-333, 12-300 of 12-150) niet meer als kritisch te worden aangemerkt voor de situatie met veranderlijke belasting o.b.v. de normwaarde (2,5 kN/m2). Voor de situatie met veranderlijke belasting o.b.v. de ontwerpwaarde (4,0 kN/m2) kunnen minder naden als niet meer kritisch worden aangemerkt.
Dit leidt tot aangepaste plattegronden met minder kritische naden."
3.25 [
gedaagde] heeft de rapportages van [ingenieursbureau] voorgelegd aan em. prof. ir. C.S. [K.] (hierna te noemen: "prof. [K.] "). In april 2021 is een rapportage van prof. [K.] verschenen, waarin prof. [K.] erop wijst dat bollenplaatvloeren tot aan de instorting van de parkeergarage in [plaats 2] gedurende meer dan 25 jaar zonder problemen internationaal zijn toegepast. Het ontwerp, alsmede de detailtekeningen en detailberekeningen wijken volgens prof. [K.] niet af van hetgeen in die periode gebruikelijk was. Daarnaast stelt prof. [K.] dat er geen scheuren, grote doorbuigingen of andere gebreken in de vloeren zijn geconstateerd. [gedaagde] heeft aan prof. [K.] gevraagd om de vraag te beantwoorden of er een concreet risico bestaat op (dreigende) instorting van de vloeren. Bij de beantwoording van deze vraag heeft prof. [K.] niet de Rekenregels 2019 gebruik, maar een methode naar eigen inzicht. Het antwoord van prof. [K.] luidt als volgt:
"Om deze vraag te kunnen beantwoorden heb ik de 1e verdieping doorgerekend en me met name geconcentreerd op die locaties die door [ingenieursbureau] als rode Bubbledeck problemen zijn aangeduid. Mijn conclusie, naar aanleiding van onderstaand verslag, is dat er geen dreigend instortingsgevaar aanwezig is."
3.26
Prof. [K.] heeft de belastingresultaten van de door hem beschouwde naden vergeleken met het afkeurniveau uit NEN 8700. Op basis daarvan trekt prof. [K.] de conclusie dat alle beschouwde naden voldoen aan dit afkeurniveau, met uitzondering van één naad die over een lengte van 2 meter niet voldoet. Ook heeft prof. [K.] zich op het standpunt gesteld dat [ingenieursbureau] uitspraken doet over de invloed van de aanwezige leidingen, maar dat het antwoord op de vraag of de leidingen een rol spelen en welke invloed zij hebben samenhangt met hun feitelijke ligging in de vloerconstructie, waartoe nader onderzoek nodig is.
3.27 [
eiseres] heeft de bevindingen van prof. [K.] voorgelegd aan [ingenieursbureau] , die daarop heeft gereageerd in een memo van 4 oktober 2021. De samenvatting van de bevindingen van [ingenieursbureau] naar aanleiding van het rapport van prof. [K.] luidt:
"Hoewel het Stappenplan 2019 als methode is aangewezen om vloeren te beoordelen, kiest de heer [K.] voor een eigen berekeningsmethode. De resultaten van zijn berekeningen doen geen afbreuk aan de conclusies uit de onderzoeken van [ingenieursbureau] . Hier en daar zijn kleine verschillen. In sommige gevallen is zijn methode conservatiever dan de methode zoals in het Stappenplan 2019 wordt beschreven en welke door [ingenieursbureau] is gevolgd.
Het verschil zit in de wijze waarop de invloed van de doorgaande wapening is verdisconteerd.
[ingenieursbureau] heeft op basis van de DIANA analyse het volgende onderscheid gemaakt: Alle naden met doorgaande wapening 12-300 voldoen aan de normwaarde (afkeur) en hoeven niet versterkt te worden (althans niet i.v.m. breedplaatproblematiek). Alle naden met doorgaande wapening 12-300 voldoen niet aan de ontwerpwaarde. Deze naden worden verder niet met de gunstige invloed van de doorgaande wapening beschouwd.
Naden met een geringe overschrijding kunnen door [ingenieursbureau] daarom als 'te versterken' zijn aangemerkt. Terwijl door [K.] , ondanks de conservatieve bandering, wel een deel van de doorgaande wapening in rekening wordt gebracht. Deze naden kunnen dan net wel voldoen. Juist die naden die door [K.] zijn onderzocht betreffen alleen naden met doorgaande staven 12-300. Er kan dus inderdaad een verschil zijn ontstaan tussen de resultaten van de heer [K.] en die van [ingenieursbureau] voor de eerste verdiepingsvloer.
De heer [K.] heeft echter slechts een beperkte hoeveelheid naden beschouwd. Hij heeft niet naar de overige verdiepingen zonder de doorgaande staven gekeken. Als de door [K.] gehanteerde methode consequent over alle naden wordt doorgezet, dan is zeer waarschijnlijk een groter deel van de naden kritisch en zullen ook met zijn berekeningsmethode aanzienlijk meer versterkingen nodig zijn.
Met betrekking tot de leidingen problematiek constateert de heer [K.] dat hier alleen na gedegen onderzoek een goede conclusie te trekken is. Dit onderschrijven wij, want de kort-door-de-bocht analyse van [K.] is niet correct. [ingenieursbureau] heeft middels hoogwaardige berekeningen het gedrag van de vloer rond kanalen en leidingen beschouwd, en aangetoond dat deze het draagvermogen ter plaatse van de plaatnaden aanmerkelijk reduceren. Deze kennis is samen met de ligging van kanalen en grotere leidingconcentraties vertaald in de rapportage van de te versterken naden."
3.28 [
eiseres] heeft [ingenieursbureau] ook gevraagd of een rekenkundige exercitie afdoende is om vast te stellen of de vloeren in het Gebouw wel of niet het in NEN 8700 vereiste veiligheidsniveau behalen en of proefbelasten volgens de Rekenregels 2019 een optie is. [ingenieursbureau] beantwoordt deze vragen in haar memo als volgt:
"Met de toepassing van het Stappenplan 2019 wordt naar onze mening met voldoende aannemelijkheid onderbouwd dat de constructie wel of niet het in de norm vereiste veiligheidsniveau haalt.
Daarmee is geen absolute zekerheid gegeven dat de constructie in werkelijkheid niet sterker of juist minder sterk is. Het blijft een rekenkundige benadering, maar wel een benadering volgens de methode die in de wet (Bouwbesluit) is voorgeschreven, en die voor diezelfde wet dus geldt als afdoende bewijs.
Dankzij deze normen en regels is het niet noodzakelijk om iedere constructie proefondervindelijk te belasten om een uitspraak te doen over de draagkracht.
(…)
[ingenieursbureau] heeft in 2018 de mogelijkheid om de draagkracht van de vloeren door proefbelasten aan te tonen onderzocht. Dat is toen gebeurd, omdat het Stappenplan 2017 dit als mogelijke methode noemde om op een alternatieve wijze de draagdracht van de vloer aan te tonen. Het Stappenplan 2017 verwees voor de systematiek hiervan naar NEN 8700. Met die systematiek hebben wij de mogelijkheid tot proefbelasten beschouwd. Als gevolg van de enorme verzwakkingen door grote luchtkanalen en leidingen in de vloer, hadden wij niet het vertrouwen dat de vloer zo sterk is dat deze veel hogere belasting zonder schade kan dragen. Integendeel, wij meenden dat de vloer door die kanalen en leidingen lokaal juist ernstig verzwakt is en dus minder draagvermogen heeft dan waarvoor zij is ontworpen. Zodoende was proefbelasten naar onze mening geen verstandige optie.
In het Stappenplan 2019 wordt eveneens de mogelijkheid van proefbelasting gegeven en in een aparte bijlage toegelicht. maar ook hier wordt verwezen naar dezelfde systematiek van NEN 8700. Er is dus in de wijze van uitvoeren van zo'n proefbelasting niets veranderd. Met het uitwerken van de toetsen volgens het Stappenplan 2019 is voor ons geen aanleiding ontstaan om nu wel tot de overtuiging te komen dat een proefbelasting tot een succesvol resultaat zou kunnen leiden. De uitkomsten van het Stappenplan 2019 laten juist zien dat er meer kritieke naden zijn dan voorheen in het onderzoek van 2017 zijn benoemd. Daarnaast is de leidingproblematiek, die los staat van ieder Stappenplan, onveranderd aanwezig gebleven."
3.29
In een rapportage van 20 februari 2022 heeft prof. [K.] gereageerd op enkele standpunten van [ingenieursbureau] uit haar memo van 4 oktober 2021. Prof. [K.] heeft onder meer de vraag opgeworpen met welke kennis [gedaagde] had moeten weten dat de vloer structurele fouten bevatte. Het voegdetail waarvan door [ingenieursbureau] wordt aangegeven dat deze op basis van een rekenkundige analyse op basis van de Rekenregels 2019 niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet werd volgens prof. [K.] namelijk al vele tientallen jaren toegepast.
3.3
In een memo van 8 september 2022 heeft [ingenieursbureau] hierop als volgt gereageerd:
"Het bewuste detail van de koppelwapening werd oorspronkelijk alleen toegepast bij kleinere overspanningen van één richting overspannende vloeren. Bij deze vloeren werd alleen een voegnet of werden losse wapeningsstaven over de langsnaden van de platen gelegd om enige spreiding in breedterichting naar een naastgelegen plaat te verzorgen (haaks op de richting van de krachtswerking). De koppelwapening diende oorspronkelijk alleen als (secundaire) verdeelwapening.
Met de komst van de Bubbledeckvloeren zijn de overspanningen aanmerkelijk vergroot en worden de vloeren zodanig ontworpen dat zij hun krachten in twee richtingen afdragen. Hiermee is de functie van de koppelstaven verschoven van verdeelwapening naar hoofdwapening, die wezenlijk is voor de krachtswerking in de vloeren.
De BubbleDeck vloeren vormen een specialistisch product. De fabrikant heeft voorafgaand aan de introductie van dit vloersysteem uitgebreid onderzoek gedaan naar de krachtswerking. Hierbij is echter voor zover wij weten geen bijzondere aandacht besteed aan het bezwijkgedrag van de voeg met koppelwapening, ook al ging deze anders dan voorheen een rol van betekenis in de krachtswerking van een vloer spelen.
Materiaalgedrag en toegepaste mechanica waren in de tijd van de ontwikkeling van het product en in de tijd van het ontwerp van deze specifieke vloer niet anders dan zij nu zijn. Met andere woorden, ook met de kennis van toen had de krachtswerking van dit wezenlijke detail geanalyseerd kunnen worden. Dat had geleid tot een aanpassing van de detaillering. Die analyse is alleen toen niet uitgevoerd, en men is verdergegaan met het detail dat al jaren zo was toegepast, ook al was de functie van de koppelwapening wezenlijk belangrijker geworden. Het is juist op dit onderdeel dat de vloeren van het kantoorgebouw van het [eiseres] onvoldoende veilig zijn, en dus versterkt moeten worden."
III.5 De start van de gerechtelijke procedure en het nadien niet bereiken van overeenstemming over een minnelijke regeling
3.31
Partijen hebben de uitkomsten van de hiervoor vermelde onderzoeken met elkaar gedeeld en hebben met elkaar gecorrespondeerd en gesproken over een minnelijke regeling en onderzocht of het mogelijk is om tot een praktische afwikkeling van het geschil te komen.
3.32 [
eiseres] is bij dagvaarding van 26 november 2019 deze procedure gestart, onder meer om verval van recht te voorkomen in verband met de in paragraaf 28 lid 2 sub b en lid 4 UAV-GC genoemde termijn van tien jaren na het verstrijken van de onderhoudstermijn. In afwachting van de uitkomst van het overleg dat partijen met elkaar voerden, is de procedure vervolgens geruime tijd aangehouden.
3.33
Het is partijen nadien niet gelukt om overeenstemming te bereiken over een minnelijke regeling of een praktische afwikkeling van het geschil, waarna de procedure inhoudelijk is voortgezet.

4.De vordering

4.1 [
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. Voor recht zal verklaren dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] lijdt alsgevolg van de geconstateerde gebreken in de vloeren in het Gebouw;
b. [gedaagde] zal veroordelen tot vergoeding van de schade die [eiseres] lijdt als gevolg van degebreken in de vloeren van het Gebouw, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat;
c. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder de kosten vanrechtsbijstand aan de zijde van [eiseres] , inclusief de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na de uitspraak in deze kwestie aan de uit te spreken kostenveroordeling wordt voldaan.
4.2 [
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure, alsmede in de nakosten ter grootte van een half salarispunt van het in hoofdzaak toe te wijzen salaris. [gedaagde] vordert daarbij dat de rechtbank zal bepalen dat alle genoemde kosten binnen twee weken na dagtekening van het vonnis aan [gedaagde] dienen te zijn voldaan, bij gebreke waarvan [eiseres] zonder nadere aankondiging over die kosten de wettelijke rente is verschuldigd.

5.De standpunten van partijen

Het standpunt van [eiseres]

5.1
legt aan zijn vorderingen, samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag.
5.2
Op grond van de tussen partijen gesloten Overeenkomst rustte op [gedaagde] de verplichting om het door [eiseres] met zijn adviseurs opgestelde definitief ontwerp plus uit te werken tot een uitvoeringsontwerp en om dat ontwerp vervolgens te realiseren. Als onderdeel van het definitief ontwerp plus was een keuze gemaakt voor bollenplaatvloeren. Op [gedaagde] rustte de verplichting om deze verder uit te werken, althans om de bollenplaatvloeren te detailleren. Dit hield in dat zij gegeven de haar bekende uitgangspunten (overspanningen, maatvoeringen, aanwezige leidingen in de vloeren, belastingcombinaties, etc.) onder andere de hoeveelheid, omvang en locatie van de (koppel)wapening in deze vloeren moest bepalen. Het aldus door [gedaagde] te maken detailontwerp moest zodanig zijn dat de bollenplaatvloeren zouden voldoen aan de eisen van de Overeenkomst en in het bijzonder de vraagspecificatie. Dit betekende concreet dat de bollenplaatvloeren moesten voldaan aan het Bouwbesluit 2003 en specifiek aan de daarin genoemde TGB 1990 (NEN 6700 serie), zijnde de norm voor nieuwbouw.
5.3
Volgens [eiseres] blijkt uit de opeenvolgende onderzoeken van [ingenieursbureau] dat delen van de door [gedaagde] gedetailleerde vloeren niet aan het zogenaamde afkeurniveau van NEN 8700 voldoen, zijnde de norm voor bestaande bouw. Dit is een andere norm dan de TGB 1990 (NEN 6700 serie), de norm waaraan nieuwbouw moest voldoen ten tijde van het sluiten van de Overeenkomst en die partijen met elkaar zijn overeengekomen. Toch staat met het niet voldoen aan het afkeurniveau van NEN 8700 volgens [eiseres] ook vast dat de bollenplaatvloeren niet hebben voldaan aan de TGB 1990 (NEN 6700 serie).
5.4 [
eiseres] volgt daarbij de volgende redenering. In het Bouwbesluit 2012 is de TGB 1990 (NEN
6700 serie), de destijds geldende norm voor nieuwbouw, vervangen door de Eurocodes (NEN-EN 1990 Grondslagen en NEN-EN 1991 Belastingen). Volgens [eiseres] verschillen deze Eurocodes op hoofdlijnen niet veel met de TGB 1990-serie. Wat echter wel nieuw is in het Bouwbesluit 2012 en de daarin van toepassing verklaarde NEN 8700 is de norm voor bestaande bouw. Voor bestaande bouw gelden volgens [eiseres] minder strenge eisen dan voor nieuwbouw, vanuit de gedachte dat een gebouw zich inmiddels in de praktijk heeft bewezen en dus met minder risico-opslagen in de veiligheidsberekeningen kan worden volstaan. Met het Bouwbesluit 2012 en NEN 8700 is daarnaast ook een afkeurniveau geïntroduceerd. Dit is het absolute minimumniveau - met minimale veiligheidsmarges - waaraan een bestaande constructie moet voldoen. Voldoet de constructie van bestaande bouw daar niet aan, dan geldt deze als onveilig en is het gebruik niet langer verantwoord. Volgens [eiseres] legt NEN 8700 dus de ondergrenswaarde vast waaraan een bestaande constructie ten minste moet voldoen. De nieuwbouwnorm (de in de Overeenkomst genoemde TGB 1990 - NEN 6700 serie) legt daarentegen de lat waaraan een te bouwen constructie ten minste moet voldoen veel hoger. [eiseres] stelt zich daarom op het standpunt dat als wordt voldaan aan de norm voor nieuwbouw altijd wordt voldaan aan de norm voor bestaande bouw en dat als niet wordt voldaan aan de norm voor bestaande bouw, zeker niet is voldaan aan de norm voor nieuwbouw.
5.5 [
eiseres] heeft onder verwijzing naar de rapportages van [ingenieursbureau] gesteld dat de bollenplaatvloeren in het Gebouw een tweetal gebreken hebben. Het eerste gebrek betreft de aanwezigheid van naden met onvoldoende capaciteit vanwege de breedplaatproblematiek en het tweede gebrek betreft de aanwezigheid van naden met onvoldoende capaciteit vanwege de leidingproblematiek. Volgens [eiseres] heeft [ingenieursbureau] na onderzoek vastgesteld dat de bollenplaatvloeren door deze gebreken niet voldoen aan het afkeurniveau uit NEN 8700 voor bestaande bouw. Aangezien die norm lager is dan de in de Overeenkomst genoemde TGB 1990
(NEN 6700 serie) voor nieuwbouw, staat daarmee volgens [eiseres] vast dat deze laatstgenoemde norm ook is geschonden en dat er sprake is van een gebrek in de zin van paragraaf 4 lid 1 UAV-GC.
5.6 [
gedaagde] is volgens [eiseres] op twee gronden voor deze gebreken aansprakelijk, namelijk op grond van haar aansprakelijkheid voor ernstige gebreken als bedoeld in paragraaf 28 UAV-GC, zoals gewijzigd in artikel 13 van de Overeenkomst, en op grond van haar garantieverplichtingen.
5.7
Volgens [eiseres] is er sprake van ernstige gebreken als bedoeld in paragraaf 28 UAV-GC omdat onderdelen van de constructie niet aan het minimale veiligheidsniveau, het afkeurniveau, uit NEN 8700 voldoen, met als gevolg dat delen van de hoofddraagconstructie dreigen in te storten en delen van het Gebouw daarom niet langer gebruikt kunnen worden. Om dit te voorkomen zullen zeer vergaande, ingrijpende en kostbare maatregelen getroffen moeten worden. Gelet op de aanwezigheid van dit ernstige gebrek stelt [eiseres] dat zijn rechtsvordering ontvankelijk is, hoewel deze is ingesteld na verloop van meer dan vijf jaren (maar minder dan tien jaren) na afloop van de onderhoudstermijn (zie paragraaf 28 lid 2 sub b en lid 4 UAV-GC).
5.8 [
eiseres] heeft op grond van artikel 13 van de Overeenkomst, waarin is afgeweken van paragraaf 28 lid 1 UAV-GC, gesteld dat het aan [gedaagde] is om aan te tonen dat de gebreken in de vloeren niet te wijten zijn aan haar schuld en dat deze evenmin krachtens wet, rechtshandeling of de in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening komen. [eiseres] heeft betwist dat [gedaagde] dit heeft aangetoond. In het kader van de bollenplaatproblematiek heeft [eiseres] gesteld dat aannemers het traditionele gebruik van breedplaatvloeren steeds verder zijn gaan oprekken, onder andere door de invoering van bollenplaatvloeren die gebruikt worden voor het overbruggen van steeds grotere overspanningen, met als gevolg dat de vloeren constructief aan elkaar gekoppeld moesten worden. Deze noodzakelijke koppeling van breedplaatvloeren is onvoldoende uitgewerkt, waardoor de in de praktijk gebruikte koppelwapening bij grotere overspanningen in veel gevallen onvoldoende is gebleken. Dat andere aannemers dezelfde fout hebben gemaakt maakt niet dat dit gebrek niet toerekenbaar is aan [gedaagde] . Er is sprake van een door of onder verantwoordelijkheid van [gedaagde] gemaakte fout, waardoor het gebrek aan
haar schuld is te wijten, althans aan haar is toe te rekenen. In het kader van de leidingenproblematiek heeft [eiseres] gesteld dat [gedaagde] de vloeren ter plaatse van de leidingen ontoereikend heeft uitgewerkt. Dit is een fout van [gedaagde] en dit gebrek is daarom aan haar schuld te wijten en aan haar toerekenbaar.
5.9
De tweede grondslag voor aansprakelijkheid van [gedaagde] betreft de door [gedaagde] aan [eiseres] verleende garantie. Volgens [eiseres] wordt de garantieverplichting van [gedaagde] verwoord in de gewijzigde tekst van paragraaf 28 lid 5 UAV-GC, zoals die in Bijlage 1 van de Overeenkomst is opgenomen. Volgens [eiseres] diende [gedaagde] een garantie te verstrekken op de onderdelen
'fundering en draagconstructie'en
'geprefabriceerde betonnen onderdelen'. De garantie had moeten inhouden dat [gedaagde]
'zich verbindt om voor zijn rekening alle tijdens de garantieperiode optredende gebreken op eerste aanzegging van de Opdrachtgever zo spoedig mogelijk voor eigen rekening te herstellen'. Aangezien de bollenplaatvloer onderdeel is van de draagconstructie, waarvoor een garantie van 10 jaar geldt, rustte op [gedaagde] op grond van deze garantie een herstelverplichting. Dat [gedaagde] feitelijk een andere garantie heeft verstrekt, doet volgens [eiseres] aan het voorgaande niet af, omdat uit de rangorderegeling van artikel 4 van de Overeenkomst volgt dat de Overeenkomst met aanvullingen en afwijkingen op de UAV-GC vóór de bijlagen van de vraagspecificatie gaat.
Het standpunt van [gedaagde]
5.10 [
gedaagde] legt aan haar betwistingen en haar verweer, samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag.
5.11 [
gedaagde] heeft er op gewezen dat het Gebouw op 28 november 2008 is opgeleverd en dat sindsdien [eiseres] verantwoordelijk is voor het Gebouw, inclusief eventuele kosten en schade die daarmee samenhangen. Op dat uitgangspunt is alleen een uitzondering gemaakt als wordt vastgesteld dat het Gebouw ernstige gebreken vertoont (paragraaf 28 lid 2 sub b UAV-GC). De bewijslast daarvan rust op [eiseres] .
5.12 [
gedaagde] heeft betwist dat [eiseres] heeft aangetoond dat er ernstige gebreken zijn. Ernstige gebreken blijken volgens [gedaagde] niet uit de door [eiseres] overgelegde rapportages van [ingenieursbureau] . Voor het geval de rechtbank tot het oordeel zou komen dat dit wel het geval
is, heeft [gedaagde] gesteld dat het dan nog noodzakelijk is om proefondervindelijk vast te stellen dat de rekenkundige vaststelling van de aanwezigheid van een ernstig gebrek feitelijk stand houdt. Een dergelijke proef is volgens [gedaagde] ten onrechte niet uitgevoerd.
5.13 [
gedaagde] heeft onder verwijzing naar de rapportage van prof. [K.] van april 2021 gesteld dat maar één deel van de door hem beschouwde maatgevende naden onder het afkeurniveau van NEN 8700 komt, namelijk alleen ter plaatse van naad 4 en dan beperkt tot een lengte van circa 2 meter. Een ernstig gebrek is dit volgens [gedaagde] niet, omdat het enkele feit dat niet aan NEN 8700 wordt voldaan niet automatisch meebrengt dat er sprake is van acuut gevaar. [gedaagde] heeft dan ook betwist dat [eiseres] aan zijn stelplicht heeft voldoen en geconcludeerd dat er geen sprake is van een ernstig gebrek.
5.14
Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat [eiseres] is geslaagd in het leveren van het bewijs dat in feitelijke zin sprake is van een ernstig gebrek, heeft [gedaagde] gesteld dat dan nog moet komen vast te staan dat dit ernstige gebrek een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] oplevert (artikel 13 Overeenkomst en paragraaf 28 UAV-GC). In dat kader heeft [gedaagde] betwist dat zij een uitvoeringsfout heeft gemaakt. Wat het ontwerp betreft heeft [gedaagde] gesteld dat zij gebonden was aan het ontwerp dat in al verregaande mate door [eiseres] was uitgewerkt. Het gebruik van bollenplaatvloeren was in de door [eiseres] gewenste configuratie
(inclusief leidingen) dwingend voorgeschreven. [gedaagde] heeft betwist dat zij is tekortgeschoten in haar uitwerkingsverplichting c.q. in de detaillering, terwijl [eiseres] volgens [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld in welke concrete uitwerkingsverplichting [gedaagde] is tekortschoten.
5.15 [
gedaagde] heeft gesteld dat zelfs als [eiseres] het bestaan van een ernstig gebrek aannemelijk zou maken en het causaal verband tussen dat gebrek en de uitwerkingsverplichtingen van [gedaagde] zou aantonen, voor het aannemen van een aan [gedaagde] toerekenbare tekortkoming nog steeds beoordeeld moet worden of [gedaagde] ook echt tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen. In dat kader heeft [gedaagde] zich op een zogenaamd
state of the art-verweerberoepen. [gedaagde] heeft betwist dat zij in de periode 2006-2008 rekening moest houden met feiten en omstandigheden die pas een decennium later in Nederland onderwerp van discussie zouden gaan vormen en waarover de deskundigen zich tot en met vandaag de dag het hoofd breken. Tot en met de gedeeltelijke instorting van de parkeergarage in [plaats 2] tijdens de bouw ervan in 2017 ging men er volgens [gedaagde] collectief vanuit dat met de gehanteerde bouwwijze voldaan werd aan de gestelde eisen. [gedaagde] typeert dit als een systeemfout die door eenieder al die jaren over het hoofd is gezien. Het is in haar ogen daarom ten onrechte dat [eiseres] nu de schuld in de schoenen van [gedaagde] als aannemer wil schuiven, terwijl de systeemfout in de gehele bouwbranche speelde.
5.16 [
gedaagde] heeft betwist dat het beroep van [eiseres] op een garantieverplichting van [gedaagde] kan slagen. In dat kader heeft [gedaagde] allereerst gesteld dat de tekst van de garantie dwingend en eenzijdig door [eiseres] is opgesteld als onderdeel van de aanbestedingsstukken. De verplichting om een garantie te stellen vloeide voort uit de bij de 4e Nota van Inlichtingen gewijzigde paragraaf 28 lid 5 UAV-GC. In die bepaling is voorgeschreven dat voor elke garantie gebruik gemaakt zal worden van de model garantieverklaring die is opgenomen in bijlage 6.14 van de 4e Nota van Inlichtingen. [gedaagde] heeft de voorgeschreven garantie conform het model afgegeven, maar betwist dat zij op basis van deze garantie aansprakelijk is jegens [eiseres] . In de eerste plaats niet, omdat er geen sprake is van een garantiegebrek, aangezien er geen sprake is van een situatie waarin maatgevende vloeren niet voldoen aan NEN 8700. [eiseres] komt verder geen beroep toe op de garantie, omdat er geen sprake is van een gebrek in een prefab betonnen onderdeel en evenmin in de fundering. Dat betekent dat [eiseres] alleen een beroep kan doen op de garantie op de draagconstructie. Dit beroep dient volgens [gedaagde] te falen, omdat de garantie een toerekenbare tekortkoming vereist. [gedaagde] heeft betwist dat daarvan sprake is. [gedaagde] heeft verder betwist dat de in de garantie genoemde gronden
'minder goede hoedanigheid'en
'gebrekkige uitvoering'aan de orde zijn.
5.17
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling, voor zover nodig, nader ingegaan.

6.De beoordeling

Inleiding

6.1 [
eiseres] heeft gevorderd dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] lijdt als gevolg van de geconstateerde gebreken in de vloeren in het Gebouw en om [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de schade die het als gevolg van deze gebreken lijdt, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat.
6.2
Bij de beoordeling van deze vordering zal de rechtbank achtereenvolgens de volgende onderwerpen beoordelen:
VI.1 De ontvankelijkheid van [eiseres] in zijn vorderingen;
VI.2 De aanwezigheid van een gebrek in de zin van paragraaf 4 lid 1 UAV-GC;
VI.3 De aanwezigheid van een ernstig gebrek in de zin van paragraaf 27 lid 2 sub b UAV-GC;
VI.4 Toerekenbare tekortkoming [gedaagde] voor ernstige gebreken;
VI.5 Het beroep van [eiseres] op de garantieverklaring van [gedaagde] ;
VI.6 Verzuim en omzettingsverklaring in verband met verwijzing naar een schadestaatprocedure.
VI.1 De ontvankelijkheid van [eiseres] in zijn vorderingen
6.3
Op grond van paragraaf 28 lid 2 en lid 4 UAV-GC is de rechtsvordering uit hoofde van een gebrek waarvoor [gedaagde] aansprakelijk is, in beginsel niet ontvankelijk als zij wordt ingesteld na verloop van vijf jaren na het verstrijken van de onderhoudstermijn. Daarop wordt een uitzondering toegestaan voor rechtsvorderingen die binnen tien jaren na het verstrijken van de onderhoudstermijn zijn ingesteld, mits er - kort gezegd - sprake is van een ernstig gebrek.
6.4
Tussen partijen staat vast dat het Gebouw op 28 november 2008 door [gedaagde] aan [eiseres] is opgeleverd. Uit de bij Overeenkomst gewijzigde paragraaf 27 lid 2 UAV-GC vloeit voort dat nadien een onderhoudstermijn is gaan lopen van 12 maanden. [eiseres] heeft [gedaagde] op 26 november 2019 gedagvaard, zodat [eiseres] zijn rechtsvordering in de periode gelegen tussen vijf en tien jaren na het verstrijken van de onderhoudstermijn heeft ingesteld. Dit betekent dat het voor de ontvankelijkheid van deze rechtsvordering is vereist dat er sprake is van een ernstig gebrek zoals gedefinieerd in paragraaf 27 lid 2 sub b UAV-GC.
6.5
In verband met het hiervoor beschreven toetsingskader voor de ontvankelijkheid van zijn vordering heeft [eiseres] een gefaseerd standpunt ingenomen. Het heeft met een beroep op de inhoud van de rapportages van [ingenieursbureau] allereerst gemotiveerd gesteld dat er sprake is van een gebrek in de bollenplaatvloeren in de zin van paragraaf 4 lid 1 UAV-GC. Vervolgens heeft [eiseres] gemotiveerd gesteld dat en waarom dit gebrek een ernstig gebrek vormt in de zin van paragraaf 27 lid 2 sub b UAV-GC.
6.6
De rechtbank zal deze fasering in haar beoordeling ook aanhouden. Dat betekent dat de rechtbank eerst zal beoordelen of er sprake is van een gebrek in de zin van paragraaf 4 lid 1 UAV-GC en vervolgens, als een dergelijk gebrek wordt vastgesteld, zal beoordelen of dit gebrek een ernstig gebrek vormt in de zin van paragraaf 27 lid 2 sub b UAV-GC. Aan het slot van
de beoordeling of er sprake is van een ernstig gebrek in de zin van paragraaf 27 lid 2 sub b UAVGC zal de rechtbank terugkomen op de vraag of [eiseres] ontvankelijk is in zijn vorderingen.
VI.2 De aanwezigheid van een gebrek in de zin van paragraaf 4 lid 1 UAV-GC
6.7
De vraag of er sprake is van een gebrek moet beantwoord worden op grond van paragraaf 4 lid 1 UAV-GC. In deze paragraaf is bepaald dat [gedaagde] verplicht is om de ontwerp- en uitvoeringswerkzaamheden zodanig te verrichten dat het werk voldoet aan de uit de
Overeenkomst voortvloeiende eisen. Als het werk niet aan die eisen voldoet, dan is er sprake van een gebrek.
6.8
Uit deze bepaling vloeit voort dat de rechtbank eerst moet vaststellen welke eisen met betrekking tot de bollenplaatvloeren voortvloeien uit Overeenkomst en de daarbij behorende contractdocumenten.
6.9
In de dwingende bijlage onder '06.01 Vraagspecificatie Nieuwbouw', behorende bij het Inschrijfdocument, is bepaald dat de prestatie-eisen voor de hoofddraagconstructie zijn opgenomen in de documenten van [ingenieursbureau] . Uit de notitie van [ingenieursbureau] blijkt vervolgens in algemene zin dat alle constructieve onderdelen van het gebouw moeten voldoen aan de in het Bouwbesluit, alsmede de in de TGB 1990 (NEN6700-serie) gestelde eisen ten aanzien van belastingen en vervormingen. Voor de verdiepingsvloeren is specifiek benoemd dat deze uitgevoerd moeten worden als een bollenplaatvloer (of gelijkwaardig) en dat de eisen ten aanzien van belastingen en vervormingen, alsmede gelijkmatig verdeelde veranderlijke vloerbelastingen, volgen uit de TGB 1990 (NEN6700-serie). Hieruit volgt kortom dat er sprake is van een gebrek als de bollenplaatvloeren niet voldoen aan de eisen opgenomen in de TGB 1990 (NEN 6700) en dus in strijd zijn met het destijds geldende Bouwbesluit 2003.
6.1
Door [eiseres] is gesteld dat de bollenplaatvloeren niet voldoen aan de hiervoor genoemde eisen. Op basis van de rapportages van [ingenieursbureau] heeft het een tweetal gebreken aan de bollenplaatvloeren benoemt. Het gaat enerzijds om vloeren met naden die onvoldoende capaciteit hebben vanwege de breedplaatproblematiek en anderzijds om vloeren met naden die onvoldoende capaciteit hebben vanwege de leidingproblematiek. Hierdoor voldoen deze vloeren volgens [eiseres] niet aan het afkeurniveau uit
NEN 8700 en daarmee dus al helemaal niet aan de nieuwbouwnormen die opgenomen zijn in de TGB 1990 (NEN 6700), waardoor zij in strijd zijn met het destijds geldende Bouwbesluit 2003. [gedaagde] heeft dit betwist en onder verwijzing naar de conclusies van prof. [K.] gesteld dat alle beschouwde naden voldoen aan het afkeurniveau uit NEN 8700, met uitzondering van één naad die over een lengte van 2 meter niet voldoet.
6.11
Dit betekent dat beide partijen zich voor het antwoord op de vraag of de bollenplaatvloeren gebrekkig zijn hebben beroepen op tegenstrijdige opvattingen van door hen geraadpleegde deskundigen. De rechtbank stelt bij de weging van de inhoud van de door deze deskundigen opgestelde rapportages het volgende voorop. [ingenieursbureau] en prof. [K.] zijn geen door de rechtbank benoemde deskundigen als bedoeld in de artikelen 194 e.v. Rv, maar zogenoemde 'partijdeskundigen'. Hun rapporten zijn aan te merken als schriftelijk bewijs, niet zijnde een akte, waarvan de bewijskracht vrij is (artikel 152 lid 2 Rv). Dit betekent dat het aan de rechtbank is om te beoordelen welke waarde aan de rapportages van [ingenieursbureau] en prof. [K.] moet worden toegekend en dat het de rechtbank vrijstaat om bij haar beoordeling van het geschil een dergelijke rapportage wel of niet tot uitgangspunt te nemen, ook als in het partijdebat bezwaren zijn geuit tegen de wijze van totstandkoming of de inhoud daarvan (zie HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3654).
6.12
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] op basis van de rapportages van [ingenieursbureau] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de bollenplaatvloeren rekenkundig niet voldoen aan het afkeurniveau van NEN 8700. Hoewel het de rechtbank, gelet op het hiervoor genoemde uitgangspunt, vrijstaat om de rapportage van [ingenieursbureau] tot uitgangspunt te nemen, zal zij omwille van de begrijpelijkheid van haar oordeel eerst toelichten waarom zij de rapportages van [ingenieursbureau] tot uitgangspunt zal nemen bij de beoordeling van dit geschil. Vervolgens zal de rechtbank aangeven met welke bevindingen van [ingenieursbureau] zij zich verenigt en welke conclusies zij tot de hare maakt.
6.13
De eerste reden waarom de rechtbank de rapportages van [ingenieursbureau] tot uitgangspunt zal nemen bij de beoordeling van dit geschil is omdat de rechtbank kan vaststellen dat deze rapportages tot stand zijn gekomen op grond van beoordelingsmethodieken die gangbaar en gebruikelijk zijn voor de beoordeling van de constructieve veiligheid van gebouwen met bollenplaatvloeren. De rapportages van 1 maart 2018 en 5 juli 2019 zijn tot stand gekomen op basis van het Stappenplan 2017. Dit stappenplan had geen definitief karakter en was bedoeld om een eerste risicobeoordeling uit te voeren in afwachting van de nog op te stellen rekenregels. Toen de Rekenregels 2019 waren verschenen heeft [ingenieursbureau] opnieuw onderzoek verricht, wat geleid heeft tot de rapportages van 21 augustus 2019 en 20 september 2019. De Rekenregels 2019 bieden naar het oordeel van de rechtbank een goede en betrouwbare manier om de constructieve veiligheid van bollenplaatvloeren rekenkundig vast te stellen. Dit blijkt ook uit het feit dat als hoofdregel voor de verplichte onderzoeken naar de staat van gebouwen met breedplaatvloeren in gevolgklasse CC3 geldt dat deze worden uitgevoerd overeenkomstig de Rekenregels 2019. Dat het Gebouw in gevolgklasse CC2 valt, doet naar het oordeel van de rechtbank niets af aan de gangbaarheid en gebruikelijkheid van toepassing van de Rekenregels 2019 en evenmin aan de aanvaardbaarheid van de op grond van die rekenregels verkregen onderzoeksresultaten.
6.14
De tweede reden waarom de rechtbank de rapportages van [ingenieursbureau] tot uitgangspunt zal nemen bij de beoordeling van dit geschil is omdat [ingenieursbureau] in de elkaar opvolgende rapportages telkens bereidheid heeft getoond om haar conclusies aan te passen aan nieuwe inzichten en omstandigheden. Een goede illustratie hiervan is dat [ingenieursbureau] uit eigen beweging niet alleen heeft geadviseerd om extra onderzoek te doen naar de mogelijke ongunstige effecten van de leidingen in de vloeren, maar ook heeft geadviseerd om extra onderzoek te doen naar de mogelijk gunstige effecten van de aanwezige bijlegwapening. De rechtbank verbindt daaraan de conclusie dat [ingenieursbureau] zich heeft ingespannen om te komen tot een zorgvuldig rekenkundig oordeel dat zoveel mogelijk aansluit op de feitelijke werkelijkheid. Dit maakt dat de rechtbank de door [ingenieursbureau] getrokken conclusies geloofwaardig en betrouwbaar acht.
6.15
De rechtbank verenigt zich met de bevindingen van [ingenieursbureau] zoals die zijn vastgelegd in de rapportage van 20 september 2019 en maakt de daarin getrokken conclusies tot de hare. Die rapportage bevat de uitkomsten van de aanvullende analyse die [ingenieursbureau] heeft uitgevoerd om te bepalen of de aanwezigheid van extra doorgaande bijlegstaven op de plaat kan bijdragen aan de capaciteit van de vloer en daarmee het aantal kritische naden kan verminderen. [ingenieursbureau] concludeert enerzijds op basis van de resultaten van de berekeningen dat de doorgaande bijlegwapening een positieve bijdrage heeft op de momentcapaciteit, maar anderzijds dat de doorgaande bijlegwapening niet kan voorkomen dat onthechting van de prefab schil plaatsvindt en dat de tralieliggers worden aangesproken. [ingenieursbureau] concludeert dat vloeien van de tralieliggers nog steeds optreedt voordat vloeien van overige wapening optreedt, maar dat dit, afhankelijk van de hoeveelheid doorgaande bijlegstaven, pas bij een significant hogere belasting zal plaatsvinden ten opzichte van de situatie zonder doorgaande bijlegstaven.
6.16
Deze conclusie leidt ertoe dat [ingenieursbureau] diverse (langsvoeg)naden op de 1e en 2e verdieping die in de rapportage van 21 augustus 2019 op grond van de Rekenregels 2019 als kritisch zijn beoordeeld, door de aanwezigheid van doorgaande bijlegstaven niet meer als kritisch aanmerkt. De naden die [ingenieursbureau] op basis van de Rekenregels 2019 nog wel als kritisch aanmerkt, zijn weergegeven op de als bijlage 2 en 3 bij de rapportage bijgevoegde
plattegronden. Op die plattegronden is van de diverse verdiepingsvloeren weergegeven welke naden als kritisch aangemerkt worden voor de situatie met veranderlijke belasting op basis van de normwaarde en op basis van de ontwerpwaarde. [ingenieursbureau] heeft daarbij onderscheid gemaakt tussen naden die versterkt moeten worden vanwege de breedplaatproblematiek en naden die versterkt moeten vanwege de leidingenproblematiek.
6.17
De naden die door [ingenieursbureau] als kritisch zijn beoordeeld, beschikken volgens
[ingenieursbureau] niet over de vereiste capaciteit volgens de Rekenregels 2019. Daaruit volgt dat de bollenplaatvloeren in het Gebouw niet voldoen aan de eisen die gesteld worden aan het veiligheidsniveau voor bestaande constructies, zoals opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en in NEN 8700.
6.18
Op grond van de Overeenkomst moesten de bollenplaatvloeren voldoen aan het Bouwbesluit
2003 en de daarin genoemde TGB 1990 (NEN 6700-serie). [eiseres] heeft gesteld dat de TGB 1990 (NEN 6700-serie) de norm was waaraan nieuwbouw ten tijde van de bouw van het Gebouw moest voldoen. In het Bouwbesluit 2012 is nadien met de daarin van toepassing verklaarde NEN 8700 een norm voor bestaande bouw geïntroduceerd, met daarin ook een afkeurniveau, zijnde het absolute minimumniveau - met minimale veiligheidsmarges - waaraan een bestaande constructie moet voldoen. [eiseres] heeft verder gesteld dat de eisen voor bestaande bouw lager zijn dan de eisen die gesteld worden aan nieuwbouw. Volgens [eiseres] betekent dit dat als de
bollenplaatvloeren op basis van de Rekenregels 2019 niet voldoen aan NEN 8700 voor bestaande bouw (de ondergrens) deze bollenplaatvloeren dus ook niet voldoen aan de norm voor nieuwbouw (de bovengrens). De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] deze gemotiveerde stellingen van [eiseres] onvoldoende heeft betwist, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid daarvan.
6.19
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] rekenkundig heeft aangetoond dat de bollenplaatvloeren op de datum van oplevering niet hebben voldaan aan de uit de Overeenkomst voortvloeiende eisen, te weten aan het Bouwbesluit 2003 en het daarin genoemde veiligheidsniveau uit TGB 1990 (NEN 6700-serie). Daarmee is er in beginsel sprake van een gebrek in de zin van paragraaf 4 lid 1 UAV-GC.
6.2
De rechtbank kan op dit moment echter nog niet definitief vaststellen dat er daadwerkelijk sprake is van een gebrek in de zin van paragraaf 4 lid 1 UAV-GC. De uitkomst van een proefbelasting, zoals beschreven in de Rekenregels 2019, kan namelijk meebrengen dat de vloer alsnog kan worden beschouwd als voldoende veilig volgens
NEN 8700. Een dergelijke uitkomst leidt mogelijk tot het oordeel dat er in het geheel geen sprake is van een gebrek in de zin van paragraaf 4 lid 1 UAV-GC. De rechtbank zal daar in de volgende paragraaf nader op ingaan, in het bijzonder in de rechtsoverwegingen 6.30 en 6.31.
VI.3 De aanwezigheid van een ernstig gebrek in de zin van paragraaf 27 lid 2 sub b UAV-GC
6.21
Nu vastgesteld is dat er in beginsel sprake is van een gebrek in de zin van paragraaf 4 lid 1 UAVGC, zal de rechtbank vervolgens beoordelen of dit rekenkundig vastgestelde gebrek ook een ernstig gebrek vormt in de zin van paragraaf 27 lid 2 sub b UAV-GC.
6.22
Zoals hiervoor is overwogen vloeit uit paragraaf 27 lid 2 sub b UAV-GC voort dat een rechtsvordering uit hoofde van een gebrek ontvankelijk is als deze wordt ingesteld in de periode tussen vijf en tien jaren na het verstrijken van de onderhoudstermijn en er sprake is van een ernstig gebrek zoals gedefinieerd in die paragraaf. Een ernstig gebrek is concreet aanwezig als het Gebouw hetzij geheel of gedeeltelijk dreigt in te storten hetzij het Gebouw ongeschikt is geraakt of ongeschikt dreigt te geraken voor de bestemming waarvoor het blijkens de
Overeenkomst bedoeld is en dit slechts kan worden verholpen of kan worden voorkomen door het treffen van buitengewone en zeer kostbare voorzieningen.
6.23
De rechtbank is van oordeel dat paragraaf 27 lid 2 sub b UAV-GC aldus moet worden uitgelegd dat het bestaan van een of meerdere van de daarin gedefinieerde ernstige gebreken feitelijk moet worden vastgesteld. De rechtbank baseert dit oordeel op de omstandigheid dat in de desbetreffende bepaling concreet wordt benoemd welke gebreken ernstig genoeg zijn om een uitzondering te rechtvaardigen op de niet-ontvankelijkheid van een rechtsvordering die wordt ingesteld in de periode tussen vijf en tien jaren na het verstrijken van de onderhoudstermijn. Die gebreken zien allemaal op feitelijke situaties waarbij het Gebouw hetzij geheel of gedeeltelijk dreigt in te storten, hetzij het Gebouw ongeschikt is geraakt of ongeschikt dreigt te geraken voor de bestemming waarvoor het blijkens de Overeenkomst is bedoeld en dit slechts kan worden verholpen of kan worden voorkomen door het treffen van buitengewone en zeer kostbare voorzieningen. Het gaat om daadwerkelijke, feitelijke, ernstige gebreken enerzijds en concrete en feitelijke voorzieningen om de dreiging van instorting of de ongeschiktheid te voorkomen anderzijds. Deze taalkundige uitleg is door [eiseres] onvoldoende bestreden. De rechtbank merkt daarbij op dat het aan [eiseres] is om te stellen en bij betwisting te bewijzen dat van dergelijke ernstige gebreken sprake is.
6.24
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] , mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , het feitelijk bestaan van een ernstig gebrek onvoldoende heeft aangetoond. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende feiten en omstandigheden.
6.25
In de Rekenregels 2019 is verwoord dat als een breedplaatvloer niet geheel aan de eisen van NEN 8700 voldoet, dat niet wil zeggen dat de beschouwde breedplaatvloer op het punt van bezwijken staat. Net als bij de eisen voor nieuwbouw gaat NEN 8700, die betrekking heeft op bestaande bouw, namelijk uit van veiligheidsmarges. In de Rekenregels 2019 wordt daaraan toegevoegd dat daarbij ook meespeelt dat er, buiten de ingestorte parkeergarage in [plaats 2] , toe nu toe geen andere gebouwen met breedplaatvloeren zijn gevonden waarbij sprake is geweest van lokaal bezwijken of grote constructieve problemen. Verder is het zo dat als een constructie niet voldoet aan de eisen van NEN 8700, in de Rekenregels 2019 het uitvoeren van een proefbelasting op basis van de uitgangspunten van NEN 8700 een alternatief wordt genoemd voor het nemen van maatregelen. Als de vloer bij de vooraf bepaalde grootte van de proefbelasting niet bezwijkt en/of geen schade vertoont die het draagvermogen kan beïnvloeden, kan de vloer vervolgens alsnog worden beschouwd als voldoende veilig volgens NEN 8700.
6.26
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat als de bollenplaatvloeren in het Gebouw op basis van een rekenkundige beoordeling conform de Rekenregels 2019 niet aan de eisen van NEN
8700 voldoen, dit niet ondubbelzinnig tot de conclusie leidt dat een in paragraaf 27 lid 2 sub b UAV-GC gedefinieerd ernstig gebrek zich feitelijk voordoet. De rechtbank zal dit oordeel in het hiernavolgende nader toelichten.
6.27
In de eerste plaats gaat NEN 8700 uit van veiligheidsmarges, waarbij het uitgangspunt bij het beoordelen van bestaande constructies is dat slechts een zeer kleine kans op bezwijken wordt toegestaan. De rechtbank begrijpt dat deze veiligheidsmarges zodanig zijn dat een
bollenplaatvloer op basis van een rekenkundige beoordeling niet aan het veiligheidsniveau van NEN 8700 kan voldoen, terwijl er in de praktijk geen sprake van hoeft te zijn dat de bollenplaatvloer daadwerkelijk geheel of gedeeltelijk dreigt in te storten of dat deze een gebouw ongeschikt maakt of ongeschikt dreigt te maken voor de daaraan gegeven bestemming. Paragraaf 27 lid 2 sub b UAV-GC vergt daarentegen juist dat het bestaan van de daarin gedefinieerde ernstige gebreken feitelijk vastgesteld worden. Bovendien zal, wil er sprake zijn van een ernstig gebrek, tevens moeten blijken dat de te nemen voorzieningen om de dreiging van instorting of de ongeschiktheid te voorkomen buitengewoon of zeer kostbaar zijn. De rekenkundige berekening van de belastingscapaciteit van de vloer geeft geen inzicht in de te treffen voorzieningen en de kosten daarvan.
6.28
In de tweede plaats leidt het niet geheel voldoen aan de eisen van NEN 8700 niet zonder meer tot de conclusie dat een in paragraaf 27 lid 2 sub b UAV-GC gedefinieerd ernstig gebrek zich feitelijk voordoet, omdat het Gebouw er al geruime tijd staat en de bollenplaatvloeren sindsdien (zij het sinds 2018 met beperkingen) zonder constructieve problemen hebben gefunctioneerd. De rechtbank constateert dat dit in de praktijk veelvuldig lijkt voor te komen. In de Rekenregels 2019 wordt er uitdrukkelijk op gewezen dat er, buiten de ingestorte parkeergarage in [plaats 2] , tot nu toe geen andere gebouwen met breedplaatvloeren zijn gevonden waarbij sprake is geweest van lokaal bezwijken of grote constructieve problemen. Ook TNO heeft er in haar rapportage van 18 april 2022 op gewezen dat er in de praktijk veel minder problemen worden ervaren met breedplaatvloeren dan op grond van de uitkomst van de rekenkundige beoordeling op basis van de Rekenregels 2019 zou worden verwacht. TNO heeft in dat verband benoemd dat veel gebouwen met breedplaatvloeren naar aanleiding van de gerezen twijfels over de rekenkundige weerstand van de voegdetails pas vaak na vele jaren aan de beurt zijn voor een grondige beoordeling, terwijl deze tot die tijd gewoon (of met lichte beperkingen) worden gebruikt. Dat dit in de praktijk geen problemen blijkt te geven, betekent volgens TNO dat er veel breedplaatvloeren zijn die al geruime tijd zonder noemenswaardige problemen lijken te functioneren onder de betreffende gebruikscondities. Dit wordt door TNO de
'bewezen sterkte'genoemd. Dit beeld wordt volgens TNO bevestigd door een aantal uitgevoerde proefbelastingen op een deel van de bestaande vloeren die een positieve uitkomst hebben gehad. Om die reden wordt door TNO gewerkt aan een nieuw stappenplan, die mogelijk tot andere uitkomsten zal leiden dan eerder verkregen uitkomsten op basis van de Rekenregels 2019. De mogelijkheid dat het Gebouw in de praktijk sterker is dan op basis van de rekenkundige beoordeling op grond van de Rekenregels zou worden verwacht, wordt ook bevestigd door [ingenieursbureau] , die er in haar memo van 4 oktober 2021 op wijst dat de uitkomst van haar berekeningen conform de Rekenregels 2019 geen absolute zekerheid geven dat de constructie in werkelijkheid niet sterker of juist minder sterk is, aangezien het een rekenkundige benadering blijft.
6.29
De rechtbank trekt uit het voorgaande de conclusie dat het in de praktijk dikwijls voor komt dat breedplaatvloeren die volgens de Rekenregels 2019 rekenkundig gezien niet voldoen aan de eisen van NEN 8700 in de praktijk beter functioneren dan op grond van de uitkomst van de rekenkundige beoordeling verwacht zou worden. Deze conclusie heeft gevolgen voor het oordeel van de rechtbank over de vraag of [eiseres] heeft aangetoond dat er sprake is van een ernstig gebrek in de zin van paragraaf 27 lid 2 sub b UAV-GC, aangezien het bestaan van de in die paragraaf gedefinieerde ernstige gebreken niet alleen rekenkundig, maar ook feitelijk vastgesteld moeten worden.
6.3
In de derde plaats leidt het niet geheel voldoen van de bollenplaatvloeren aan de eisen van NEN 8700 niet zonder meer tot de conclusie dat een in paragraaf 27 lid 2 sub b UAV-GC gedefinieerd ernstig gebrek zich feitelijk voordoet, omdat de Rekenregels 2019 voor een dergelijke situatie een alternatief bieden voor het nemen van maatregelen. Dit alternatief is het uitvoeren van een proefbelasting op basis van de uitgangspunten van NEN 8700. Als de vloer bij de vooraf bepaalde grootte van de proefbelasting niet bezwijkt en/of geen schade vertoont die het draagvermogen kan beïnvloeden, kan de vloer vervolgens alsnog worden beschouwd als voldoende veilig volgens NEN 8700.
6.31
De rechtbank trekt daaruit de conclusie dat de mogelijkheid bestaat dat de bollenplaatvloeren van het Gebouw, waarvan [ingenieursbureau] rekenkundig heeft vastgesteld dat zij niet voldoen aan de eisen van NEN 8700, op grond van de uitkomst van een proefbelasting alsnog als voldoende veilig volgens NEN 8700 kunnen worden beschouwd. Een dergelijke uitkomst betekent dat er geen sprake is van een feitelijk vast te stellen ernstig gebrek zoals gedefinieerd in paragraaf 27 lid 2 sub b UAV-GC. Mogelijk brengt een dergelijke uitkomst zelfs mee dat er in het geheel geen sprake is van een gebrek in de zin van paragraaf 4 lid 1 UAV-GC. Om die reden heeft de rechtbank aan het slot van haar beoordeling of er sprake is van een gebrek in de zin van paragraaf 4 lid 1 UAV-GC aangegeven dat zij op dit moment niet definitief kan vaststellen dat er sprake is van een dergelijk gebrek.
6.32
Bij de hiervoor genoemde redenen betrekt de rechtbank ook dat [ingenieursbureau] in haar rapportage van 21 augustus 2019 heeft benadrukt dat haar conclusie dat een grote hoeveelheid naden niet voldoen aan het vereiste veiligheidsniveau van NEN 8700 niet betekent dat er sprake is van acuut gevaar bij het huidige gebruik van het Gebouw, waarbij diverse werkplekken zijn ontruimd en de belasting voor de urgente locaties is verlaagd. [eiseres] heeft weliswaar gesteld dat op grond van een rekenkundige benadering op basis van de Rekenregels 2019 kan worden vastgesteld dat er sprake is van een ernstig gebrek, maar het heeft niet onderbouwd op grond waarvan feitelijk kan worden vastgesteld dat het Gebouw bij een volledige bezetting van de werkplekken geheel of gedeeltelijk dreigt in te storten of dat het ontruimen van de diverse werkplekken er toe heeft geleid dat het Gebouw feitelijk ongeschikt is of ongeschikt dreigt te raken voor de daaraan gegeven bestemming. En als daarvan sprake zou zijn is evenmin iets gesteld over de vraag welke voorzieningen zouden kunnen worden getroffen om dit te voorkomen en of deze, zoals vereist, buitengewoon en kostbaar zijn.
6.33
Op grond van de hiervoor genoemde redenen is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] in beginsel heeft aangetoond dat er sprake is van een gebrek in de zin van paragraaf 4 lid 1 UAV-GC, maar dat het op dit moment onvoldoende heeft aangetoond dat dit rekenkundig vastgesteld gebrek feitelijk een ernstig gebrek vormt zoals gedefinieerd in paragraaf 27 lid 2 sub b UAV-GC. En zoals hiervoor is aangegeven kan de uitkomst van een proefbelasting mogelijk zelfs meebrengen dat er in het geheel geen sprake is van een gebrek in de zin van paragraaf 4 lid 1 UAV-GC.
6.34
De rechtbank heeft er bij de verdere beoordeling of er sprake is van een ernstig gebrek als bedoeld in paragraaf 27 lid 2 sub b UAV-GC behoefte aan om door (een) onafhankelijke en onpartijdige deskundige(n) te worden voorgelicht over de feitelijke aanwezigheid van ernstige gebreken in en aan de bollenplaatvloeren in het Gebouw. De rechtbank overweegt daarom om ambtshalve een onderzoek door deskundigen in te laten stellen. De rechtbank zal in dit vonnis onder '7. Uitlating deskundigenbericht' nader op dit deskundigenonderzoek ingaan.
6.35
Nu de rechtbank de vraag of er sprake is van een ernstig gebrek in de zin van paragraaf 27 lid 2 sub b UAV-GC nog niet kan beantwoorden, heeft dit tot gevolg dat de rechtbank op dit moment ook nog niet in staat is om te oordelen of [eiseres] ontvankelijk is in zijn vorderingen. Dit oordeel zal daarom worden aangehouden.
VI.4 Toerekenbare tekortkoming [gedaagde] voor ernstige gebreken
6.36
In het voorgaande heeft de rechtbank geoordeeld dat zij in beginsel van oordeel is dat er sprake is van een gebrek in de zin van paragraaf 4 lid 1 UAV-GC, maar dat [eiseres] vooralsnog onvoldoende heeft aangetoond dat dit rekenkundig vastgesteld gebrek feitelijk een ernstig gebrek vormt zoals gedefinieerd in paragraaf 27 lid 2 sub b UAV-GC.
6.37
Als de rechtbank op grond van de uitkomst van het voorgenomen deskundigenonderzoek tot het oordeel komt dat er feitelijk sprake is van een ernstig gebrek zoals gedefinieerd in paragraaf 27 lid 2 sub b UAV-GC, is de vervolgvraag die beantwoord moet worden of dit ernstige gebrek als toerekenbare tekortkoming aan [gedaagde] kan worden verweten of op basis van de in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening moet komen.
6.38
Zolang de aanwezigheid van een ernstig gebrek zoals gedefinieerd in paragraaf 27 lid 2 sub b UAV-GC niet vaststaat, is een oordeel over de toerekenbaarheid formeel nog niet aan de orde. Tegelijkertijd ziet de rechtbank onder ogen dat de implicaties van het voorgenomen deskundigenonderzoek groot zijn, temeer omdat [eiseres] bij voorbaat heeft aangegeven te vrezen voor schade aan het Gebouw als het onderzoek wordt uitgevoerd op de wijze die de rechtbank aangewezen acht, namelijk via een proefbelasting van de bollenplaatvloeren (zie daarover nader '7. Uitlating deskundigenbericht'). Gelet op dit bezwaar van [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat voorkomen moet worden dat zij eerst de uitvoering van een ingrijpend onderzoek gelast, terwijl zij later tot het oordeel komt dat een eventueel door de deskundige geconstateerd (ernstig) gebrek niet toerekenbaar is aan [gedaagde] . De rechtbank zal daarom om proceseconomische redenen alvast een oordeel geven over de toerekenbaarheid, bij welk oordeel zij de stellingen die partijen daarover inmiddels hebben aangevoerd heeft betrokken.
6.39
Bij de keuze om nu alvast een oordeel te geven over de toerekenbaarheid, heeft de rechtbank ook laten meewegen dat het haar tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen baat kunnen hebben bij duidelijkheid op dit punt, omdat in hun onderlinge overleg over een minnelijke regeling de toerekenbaarheid een belangrijk discussiepunt betrof waarover zij geen overeenstemming hebben kunnen bereiken.
6.4
De rechtbank acht voor haar beoordeling van de toerekenbaarheid artikel 13 van de Overeenkomst en paragraaf 28 UAV-GC relevant. In artikel 13 van de Overeenkomst is bepaald dat als na de feitelijke datum van oplevering een gebrek met betrekking tot het gehele werk aan het licht komt, [gedaagde] in afwijking van het bepaalde in paragraaf 28 lid 1 sub a UAV-GC moet bewijzen dat dit gebrek niet te wijten is aan haar schuld, en dat zij evenmin krachtens wet, rechtshandeling of de in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening komt. Als [gedaagde] er niet in slaagt om dit bewijs te leveren, dan is zij voor het (ernstige) gebrek jegens [eiseres] aansprakelijk.
6.41
De rechtbank stelt in het kader van haar beoordeling van de toerekenbaarheid vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er geen sprake is van een uitvoeringsfout van [gedaagde] . Door [eiseres] is weliswaar aangevoerd dat het onderscheid tussen ontwerp en uitvoering er bij een UAV-GC-contract niet toe doet, maar gelet op het centrale verwijt van [eiseres] dat [gedaagde] het definitief ontwerp plus gebrekkig heeft uitgewerkt, is de rechtbank van oordeel dat dit verwijt betrekking heeft op een ontwerpverplichting van [gedaagde] . De discussie richt zich daardoor op de vraag of [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar ontwerpverplichtingen.
6.42
Een eerste discussiepunt dat partijen in dit kader verdeeld houdt is kort gezegd de vraag welke gevolgen voortvloeien uit het feit dat [eiseres] de bollenplaatvloeren dwingend heeft voorgeschreven. Door [gedaagde] is gesteld dat [eiseres] (het ontwerp van) de bollenplaatvloeren dwingend heeft voorgeschreven en dat [eiseres] voor die keuze en dat ontwerp de verantwoordelijkheid draagt. [eiseres] heeft dit betwist door er op te wijzen dat het weliswaar bollenplaatvloeren heeft voorgeschreven, maar dat [gedaagde] die vloeren deugdelijk diende uit te werken, in welke verantwoordelijkheid [gedaagde] is tekortgeschoten.
6.43
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. In artikel 6 lid 1 van de Overeenkomst is bepaald dat de Vraagspecificatie door [eiseres] dwingend is uitgewerkt op het niveau van een definitief ontwerp plus. In artikel 6 lid 2 van de Overeenkomst is vervolgens beschreven welke ontwerpwerkzaamheden [gedaagde] in het kader van de Overeenkomst moet verrichten. Het betreft het uitwerken van het definitief ontwerp plus tot een uitvoeringsontwerp, onder andere bestaande uit het ontwerpen van detailoplossingen binnen de kaders van het definitief ontwerp plus en het vervaardigen van werktekeningen.
6.44
Deze omschrijving van de door [gedaagde] uit te voeren ontwerpwerkzaamheden werpt de vraag op wat binnen de kaders van het definitief ontwerp plus ten aanzien van de bollenplaatvloeren precies is voorgeschreven door [eiseres] en welke ontwerpwerkzaamheden aan de bollenplaatvloeren vervolgens nog door [gedaagde] uitgevoerd moesten worden. Uit hetgeen partijen daarover hebben aangevoerd blijkt dat in de notitie van [ingenieursbureau] is voorgeschreven dat de verdiepingsvloeren uitgevoerd moesten worden als een bollenplaatvloer (of gelijkwaardig) met een dikte van maximaal
340 mm. Verder is voorgeschreven dat de onderzijde van de vloeren vlak moest worden uitgevoerd en dat de vloeren moesten worden voorzien van betonkernactivering ten behoeve van de klimaatbeheersing. Tot slot wordt in de notitie vermeld dat de eisen ten aanzien van belastingen en vervormingen, alsmede gelijkmatig verdeelde veranderlijke vloerbelastingen, volgen uit de "uitgangspunten voor de veranderlijke vloerbelastingen", de TGB 1990 (NEN6700serie).
6.45
De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat [eiseres] ten aanzien van de vloeren in feite slechts heeft voorgeschreven dat de verdiepingsvloeren uitgevoerd moesten worden als bollenplaatvloeren (of gelijkwaardig) van een bepaalde dikte en dat die vloeren moesten voldoen aan de eisen die gesteld zijn in de TGB 1990 (NEN 6700-serie). Op grond van het bepaalde in artikel 6 lid 2 van de Overeenkomst diende [gedaagde] (of een door haar ingeschakelde onderaannemer) deze uitgangspunten met betrekking tot de vloeren vervolgens op een zodanige wijze uit te werken dat er een uitvoeringsontwerp zou ontstaan dat aan de voorgeschreven normen zou voldoen.
6.46
Het voorgaande brengt met zich mee dat als in deze procedure komt vast te staan dat de bollenplaatvloeren niet voldoen aan het in de TGB 1990 (NEN 6700-serie) voorgeschreven veiligheidsniveau en dit een ernstig gebrek vormt zoals gedefinieerd in paragraaf 27 lid 2 sub b UAV-GC, [gedaagde] zich in het kader van de toerekenbaarheid niet met succes tegen aansprakelijk kan verweren door te stellen dat de bollenplaatvloeren door [eiseres] waren voorgeschreven. De uitwerking van de bollenplaatvloeren tot een uitvoeringsontwerp dat aan de voorgeschreven normen zou voldoen betrof immers een op [gedaagde] rustende verplichting.
6.47
Een tweede discussiepunt dat partijen in het kader van de toerekenbaarheid verdeeld houdt heeft betrekking op de stand van de wetenschap ten tijde van het ontwerpen en de bouw van het Gebouw.
6.48
In het kader van deze discussie heeft [eiseres] onder verwijzing naar de rapportage van [H.] van 20 mei 2019 (waarin de Rekenregels 2019 zijn opgenomen) onbetwist het volgende gesteld. Het traditionele gebruik van breedplaatvloeren is in de laatste dertig jaar steeds verder uitgebreid. De traditionele toepassing van de breedplaatvloer is die waarbij de breedplaat overspant van dragende wand naar dragende wand. Hierdoor is de onderwapening in de vloer over de gehele lengte van het vloerveld aanwezig in de geprefabriceerde breedplaat. Inmiddels is het toepassingsgebied van de breedplaatvloer echter uitgebreid naar constructief meer complexe toepassingen, die tot resultaat hebben dat de belasting op de vloer in twee richtingen moet worden afgedragen. Door de ontwikkeling van lichtere bollenplaatvloeren is het daarnaast ook mogelijk geworden om steeds grotere overspanningen te overbruggen, waarbij meerdere breedplaten constructief aan elkaar gekoppeld moeten worden. Ter plaatse van de naad tussen de afzonderlijke breedplaten kan de benodigde wapening, die in de breedplaat is opgenomen, echter niet doorlopen. In de praktijk wordt daarom ter plaatse van de naad dwars- of koppelwapening op de breedplaat aangebracht. [eiseres] heeft verder gesteld dat met name de grotere overspanning en daarmee noodzakelijke koppeling van breedplaatvloeren onvoldoende is uitgewerkt, waardoor bij grotere overspanningen de gebruikte koppelwapening in veel gevallen onvoldoende is gebleken.
6.49 [
gedaagde] heeft zich tegen dit standpunt van [eiseres] verweerd door een
state of the art-verweerte voeren. [gedaagde] heeft in het kader van dat verweer gesteld dat de bouwwereld er tot de instorting van de parkeergarage in [plaats 2] collectief vanuit ging dat met de gehanteerde bouwwijzen voldaan werd aan de gestelde normen. Het is pas sinds 2017 dat daarover twijfels zijn ontstaan. Volgens [gedaagde] was er sprake van een systeemfout die door eenieder jarenlang over het hoofd is gezien. Zij heeft daarom betwist dat zij in de periode 20062008 rekening moest houden met feiten en omstandigheden die pas een decennium later in Nederland onderwerp van discussie zouden gaan vormen en waarnaar na 2017 nog aanvullend onderzoek nodig was.
6.5
De rechtbank stelt allereerst vast dat het begrip
'state of the art'niet in de tussen partijen gesloten Overeenkomst of de daarbij behorende contractdocumenten, zoals de UAV-GC, is gedefinieerd. Ook in de jurisprudentie van de Hoge Raad is geen heldere, afgebakende definitie gegeven van dit begrip. In de rechtspraak van de Hoge Raad lijkt met dit begrip te worden gedoeld op de destijds heersende of gangbare inzichten (zie o.a.
HR 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1082). De term wordt op een vergelijkbare manier gebruikt in het begrippenkader rondom productaansprakelijkheid en de daarbij aan te leggen gebrekkigheidstoets uit artikel 6:186 lid 1 BW (zie de conclusie van A-G Wissink voor het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad). Daarbij moet het op grond van de objectieve stand van de wetenschappelijke en technische kennis, daaronder begrepen het meest geavanceerde niveau, op het tijdstip waarop het betrokken product in het verkeer werd bracht, onmogelijk zijn geweest om het nadien ontdekte gebrek te ontdekken.
6.51
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van [gedaagde] niet slaagt en overweegt in dat kader het volgende.
6.52
Tussen partijen staat onbetwist vast dat breedplaatvloeren en meer specifiek bollenplaatvloeren in de afgelopen decennia zijn gebruikt om steeds grotere overspanningen te overbruggen. Daarvoor moeten de afzonderlijke breedplaten constructief aan elkaar worden gekoppeld, waarbij de functie van de koppelstaven verschoof van verdeelwapening naar hoofdwapening. De combinatie van een grotere overspanning en het aan elkaar moeten koppelen van afzonderlijke breedplaten levert een constructief veiligheidsrisico op voor instorting van een vloer. Dit veiligheidsrisico is niet onderkend toen aannemers de bollenplaatvloeren op een niet-traditionele manier zijn gaan toepassen.
6.53
Dit veiligheidsrisico heeft zich inmiddels verwezenlijkt met het instorten van de parkeergarage in [plaats 2] in 2017. Hoewel dit een specifieke situatie betrof, bestaat de kans dat dit risico zich nogmaals zal verwezenlijken, temeer nu het Gebouw op basis van de Rekenregels 2019 rekenkundig niet blijkt te voldoen aan het veiligheidsniveau dat is voorgeschreven in NEN 8700. Dat dit veiligheidsrisico pas na de instorting van de parkeergarage in [plaats 2] is onderzocht en onderkend, kan - zoals [gedaagde] stelt - zijn veroorzaakt door een systeemfout, waarbij dit risico door de gehele bouwbranche niet werd onderkend. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat het gebrek in verband met de destijds heersende of gangbare technische inzichten niet op een eerder moment had kunnen worden ontdekt. De rechtbank acht in dat verband de conclusie van [ingenieursbureau] in haar memo van 8 september 2022 overtuigend en maakt deze tot de hare. [ingenieursbureau] concludeert eerst dat materiaalgedrag en toegepaste mechanica in de tijd van het ontwerp van de door [gedaagde] in het Gebouw toegepaste bollenplaatvloeren niet anders waren dan dat zij nu zijn en dat met de destijds bestaande kennis het bezwijkgedrag van de voeg met koppelwapening geanalyseerd had kunnen worden. Vervolgens concludeert [ingenieursbureau] dat een dergelijke analyse of onderzoek ten onrechte niet is uitgevoerd, aangezien de toepassing van bollenplaatvloeren aanzienlijk is gewijzigd, waardoor de functie van de koppelwapening ten gevolge van steeds grotere overspanningen is verschoven van verdeelwapening naar hoofdwapening. Het is dus niet zo dat er sprake is van een situatie waarbij het op grond van de objectieve stand van de wetenschappelijke en technische kennis, daaronder begrepen het meest geavanceerde niveau, op het tijdstip waarop het betrokken product in het verkeer werd bracht, onmogelijk was om het nadien ontdekte gebrek te ontdekken. Het was een kenbaar gebrek.
6.54
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat [gedaagde] het instortingsrisico dat de gewijzigde toepassing van bollenplaatvloeren mee heeft gebracht had kunnen en moeten onderkennen en nader had moeten onderzoeken. Dat [gedaagde] dat onderzoek niet heeft gedaan komt aldus voor haar rekening en risico en het is dus aan haar schuld te wijten en derhalve aan haar toe te rekenen als vast komt te staan dat de vloeren daardoor niet voldoen aan de in de Overeenkomst gestelde normen en dit een ernstig gebrek vormt zoals gedefinieerd in paragraaf 27 lid 2 sub b UAV-GC.
6.55
Het voorgaande is niet van toepassing op de gebreken in de vloer die het gevolg zijn van de leidingen, aangezien daarbij geen sprake is van de situatie dat risico’s pas na het instorten van de parkeergarage in [plaats 2] zijn onderkend. Door [eiseres] is onder verwijzing naar paragraaf 2.1.1 van het rapport van [ingenieursbureau] van 4 oktober 2021 gesteld dat [gedaagde] de vloeren ter plaatse van de leidingen ontoereikend heeft uitgewerkt. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] deze stellingen van [eiseres] onvoldoende heeft betwist, terwijl deze ook onvoldoende zijn weersproken door haar contra-expert prof. [K.] , zodat de rechtbank zal uitgaan van de juistheid daarvan. Dit betekent dat in deze procedure vaststaat dat de leidingenproblematiek is veroorzaakt door een fout van [gedaagde] . Daarmee is het aan de schuld van [gedaagde] te wijten en derhalve aan haar toe te rekenen als vast komt te staan dat de vloeren daardoor niet voldoen aan de in de Overeenkomst gestelde normen en dit een ernstig gebrek vormt zoals gedefinieerd in paragraaf 27 lid 2 sub b UAV-GC.
VI.5 Het beroep van [eiseres] op de garantieverklaring van [gedaagde]
6.56 [
eiseres] heeft als tweede grondslag voor aansprakelijkheid van [gedaagde] een beroep gedaan op de door [gedaagde] aan [eiseres] verleende garantie.
6.57
De rechtbank stelt vast dat partijen een afwijkend standpunt hebben ingenomen over welke garantie van toepassing is. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen welke garantie van toepassing is.
6.58
In paragraaf 28 lid 5 UAV-GC hebben partijen bepaald dat [gedaagde] een garantie zal verlenen voor onderdelen van het werk. Deze paragraaf is door partijen laatstelijk gewijzigd in de 4e Nota van Inlichtingen, een bij de Overeenkomst behorend contractdocument. Sindsdien is in paragraaf 28 lid 5 UAV-GC bepaald dat de door [gedaagde] te stellen garantie zal inhouden dat de garant zich verbindt om voor zijn rekening alle tijdens de garantieperiode optredende gebreken op eerste aanzegging van de Opdrachtgever zo spoedig mogelijk voor eigen rekening te herstellen. Diezelfde paragraaf vermeldt echter dat voor elke garantie gebruik gemaakt zal worden van de model garantieverklaring opgenomen in bijlage 6.14 (van het Inschrijfdocument).
6.59 [
gedaagde] heeft vervolgens op 16 december 2018 een garantieverklaring afgegeven conform het model uit bijlage 6.14 van het Inschrijfdocument. De rechtbank volgt [gedaagde] in haar standpunt dat als [eiseres] niet had gewild dat [gedaagde] voor het afgeven van een garantie gebruik zou maken van de model garantieverklaring zoals opgenomen in bijlage 6.14, [eiseres] dit vooraf duidelijk had moeten maken aan [gedaagde] . [eiseres] heeft er echter zelf voor gekozen om enerzijds de te verlenen garantie te omschrijven in paragraaf 28 lid 5 UAV-GC en om anderzijds in diezelfde paragraaf op te nemen dat voor elke garantie gebruik gemaakt zal worden van de model garantieverklaring opgenomen in bijlage 6.14. De rechtbank is van oordeel dat het gevolg hiervan is dat de dwingend voorgeschreven model garantieverklaring onderdeel uitmaakt van paragraaf 28 lid 5 UAV-GC en dat deze de garantieverplichting zoals uitgeschreven in die paragraaf nader invult. Nu de model garantieverklaring geen afwijking, maar een nadere invulling vormt van de garantieverplichting, is er geen sprake van onderlinge tegenstrijdigheid van verschillende contactdocumenten, zodat het beroep van [eiseres] op de rangorderegeling van artikel 4 van de Overeenkomst faalt.
6.6
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de garantieverklaring die [gedaagde] op 16 december 2008 conform de model garantieverklaring uit bijlage 6.14 van het Inschrijfdocument heeft gesteld de garantie is die tussen partijen van toepassing is.
6.61
De vervolgvraag die de rechtbank moet beantwoorden is wat de omvang is van de door [gedaagde] gestelde garantie. In het document Prestatie-eisen bouwkundig B-18 d.d.
22 november 2006 van [architectenbureau] is bepaald dat voor de
‘fundering en draagconstructie’
en voor '
geprefabriceerde betonnen onderdelen’een garantie wordt verlangd van 10 jaar, gerekend vanaf de oplevering van het werk. Voor die onderdelen heeft [gedaagde] vervolgens ook daadwerkelijk een garantie van 10 jaar afgegeven, zo blijkt uit de
“lijst van 25 februari versie 4”waarnaar in de tekst van de garantieverklaring wordt verwezen. Uit de tekst van de garantieverklaring blijkt echter dat de reikwijdte van de aldus gegeven garantie is beperkt tot gebreken die kennelijk te wijten zijn aan
‘minder goede hoedanigheid’of
‘gebrekkige uitvoering’.
6.62 [
gedaagde] heeft betwist dat [eiseres] een beroep toekomt op de garantie, omdat er geen sprake is van gebreken die kennelijk te wijten zijn aan
‘minder goede hoedanigheid’of
‘gebrekkige uitvoering’. De rechtbank oordeelt daarover als volgt.
6.63
In het kader van haar betwisting dat er gebreken zijn die te wijten zijn aan een
‘minder goede hoedanigheid’heeft [gedaagde] aangevoerd dat als de uitkomst van deze procedure mocht zijn dat de bollenplaatvloeren minder sterk zijn dan ze zouden moeten zijn, dit dan niet het gevolg is van een slechte badge of een project specifieke tekortkoming. Een dergelijk gebrek zou dan veel eerder te wijten zijn aan een systeemfout die jarenlang over het hoofd is gezien, voor welke fouten deze garantie niet is geschreven. De rechtbank begrijpt deze betwisting aldus dat het volgens [gedaagde] bij een
‘minder goede hoedanigheid’moet gaan om gevallen waarin een toegepaste bouwstof, die doorgaans voldoet, in een incidenteel geval van mindere kwaliteit/hoedanigheid blijkt te zijn en niet op gevallen waarbij een bouwstof in het algemeen niet de nodige functionele eigenschappen bezit die van dit product verwacht mochten worden.
6.64
De rechtbank is van oordeel dat bij de uitleg van het begrip
'minder goede hoedanigheid'een zuiver taalkundige uitleg van dit begrip geen duidelijkheid verschaft over wat partijen daarmee precies hebben bedoeld. Voor de beantwoording van de vraag wat partijen met dit begrip hebben bedoeld, zal de rechtbank daarom betekenis toekennen aan de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan dit begrip mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] , met de hiervoor weergegeven onderbouwing van haar betwisting, het begrip
‘minder goede hoedanigheid’op een redelijke en begrijpelijke manier heeft uitgelegd en dat zij in de onderlinge verhouding tot [eiseres] ook van die uitleg mocht uitgaan. Op grond van deze uitleg van [gedaagde] , die de rechtbank tot de hare maakt, is de rechtbank van oordeel dat de in deze procedure centraal staande gebreken in de bollenplaatvloeren, die enerzijds veroorzaakt worden door de bollenplaatproblematiek en anderzijds door de leidingenproblematiek, geen gebreken zijn die te wijten zijn aan een minder goede hoedanigheid. Het gaat hier om constructieve gebreken en niet om specifieke breedplaatvloeren die van mindere kwaliteit zijn dan had mogen worden verwacht. Van een incidenteel geval van mindere kwaliteit/hoedanigheid is, gelet op de aard en omvang van deze problematiek, immers geen sprake.
6.65
In het kader van haar betwisting dat er gebreken zijn die te wijten zijn aan een
‘gebrekkige uitvoering’, heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiseres] aan [gedaagde] verwijt te zijn tekort geschoten in haar uitwerkingsverplichtingen van het definitief ontwerp plus tot een uitvoeringsontwerp en dat dit op basis van artikel 6 lid 1 van de Overeenkomst een ontwerpverplichting en geen uitvoeringsverplichting is. Van een gebrekkige uitvoering als bedoeld in de garantieverklaring zou daarom geen sprake kunnen zijn. De rechtbank is met [gedaagde] van oordeel dat [eiseres] onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat de in deze procedure centraal staande gebreken aan de bollenplaatvloeren, gegeven de wijze waarop deze door [gedaagde] zijn ontworpen, te wijten zijn aan een gebrekkige uitvoering van dat ontwerp door [gedaagde] .
6.66
Het oordeel dat er geen sprake is van gebreken die kennelijk te wijten zijn aan
'minder goede hoedanigheid'of
'gebrekkige uitvoering'leidt ertoe dat de tweede grondslag die [eiseres] heeft aangevoerd voor aansprakelijkheid van [gedaagde] , de tussen partijen van toepassing zijnde garantieverklaring, faalt. Hierdoor hoeven de overige verweren die [gedaagde] in het kader van het beroep van [eiseres] op de garantieverklaring heeft aangevoerd niet meer te worden beoordeeld.
VI.6 Verzuim en omzettingsverklaring in verband met verwijzing naar een schadestaatprocedure
6.67 [
eiseres] heeft gevorderd om [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de schade die [eiseres] lijdt als gevolg van de gebreken in de vloeren van het Gebouw, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat. [gedaagde] heeft zich verzet tegen verwijzing naar een schadestaatprocedure door te betwisten dat zij in verzuim is komen te verkeren, zodat de omzettingsverklaring als bedoeld in artikel 6:87 BW geen effect heeft gehad.
6.68
In het kader van deze discussie heeft [eiseres] gesteld dat het [gedaagde] een en andermaal aansprakelijk heeft gesteld en heeft gesommeerd om voor haar rekening tot herstel over te gaan. Omdat [gedaagde] dit heeft geweigerd, is [gedaagde] in verzuim komen te verkeren. [eiseres] wil de herstelwerkzaamheden laten uitvoeren door een andere aannemer, waarvoor inmiddels een aanbestedingsprocedure in voorbereiding is. [eiseres] maakt daarom aanspraak op vervangende schadevergoeding in plaats van op nakoming, waarbij de conclusie van repliek geldt als omzettingsverklaring als bedoeld in artikel 6:87 BW.
6.69 [
gedaagde] legt aan de betwisting dat zij in verzuim is komen te verkeren ten grondslag dat paragraaf 43 lid 2 UAV-GC een schriftelijke ingebrekestelling voorschrijft met daarin een redelijke termijn voor de opdrachtnemer om alsnog zijn verplichtingen na te komen. [eiseres] heeft [gedaagde] in de brief van 14 mei 2019 weliswaar een termijn van drie weken gegeven om te verklaren dat zij bereid is tot herstel over te gaan, maar partijen hebben vervolgens lange tijd met elkaar onderhandeld. Daaruit kan volgens [gedaagde] worden afgeleid dat [eiseres] heeft ingestemd met overschrijding van de gestelde termijn. Volgens [gedaagde] had [eiseres] haar opnieuw een ingebrekestelling met daarin een redelijke termijn moeten sturen toen bleek dat een minnelijke regeling tussen partijen onhaalbaar was.
6.7
De rechtbank overweegt dat de functie van een ingebrekestelling is om de schuldenaar nog een laatste termijn voor nakoming te geven en aldus te bepalen tot welk tijdstip nakoming nog mogelijk is zonder dat van een tekortkoming sprake is, bij gebreke van welke nakoming de schuldenaar vanaf dat tijdstip in verzuim is (HR 22 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9494).
6.71
De rechtbank stelt vast dat [eiseres] in de brief van 14 mei 2019 [gedaagde] in de gelegenheid heeft gesteld om tot herstel over te gaan, waarbij [eiseres] aan [gedaagde] een termijn van drie weken heeft gegeven om aan te geven of zij bereid is om dit op eigen kosten te doen. [eiseres] heeft daarnaast aangegeven dat als dit het geval is, het graag met [gedaagde] in overleg treedt over de herstelmethodiek en het verdere plan van aanpak ten aanzien van het herstel. In de brief van 29 mei 2019 heeft [gedaagde] daarop gereageerd door enerzijds aansprakelijkheid af te wijzen en door anderzijds aan te geven bereid te zijn om in overleg te bezien op welke wijze eventueel herstel door haar kan worden uitgevoerd. [gedaagde] heeft daaraan echter de eis verbonden dat partijen met elkaar overeenkomen dat de kosten van het herstel door [eiseres] worden vergoed, zonder dat de schade van [eiseres] kan worden verrekend. [eiseres] heeft daarop in de brief van
18 juli 2019 gereageerd door aan te geven dat de eisen die [gedaagde] op voorhand stelt aan het overleg over de verdere betrokkenheid van [gedaagde] bij het herstel voor [eiseres] niet aanvaardbaar zijn.
6.72
De rechtbank is van oordeel dat uit deze correspondentie volgt dat [eiseres] aan [gedaagde] een laatste termijn heeft gegeven waarbinnen zij moest laten weten dat zij door middel van herstel van de geconstateerde gebreken alsnog zou nakomen, maar dat [gedaagde] die termijn heeft laten verstrijken. In plaats van de gebreken op eigen kosten te herstellen, zoals door [eiseres] was geëist, wilde [gedaagde] de gebreken enkel op kosten van [eiseres] herstellen. Daardoor is het verzuim van [gedaagde] ingetreden. Dat partijen nadien met elkaar in onderhandeling zijn getreden over een minnelijke regeling doet daaraan niet af, omdat het verzuim van [gedaagde] toen al was ingetreden.
6.73
In het verlengde van het oordeel dat [gedaagde] jegens [eiseres] in verzuim is komen te verkeren is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] zijn verbintenis tot nakoming heeft omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding, aangezien [eiseres] bij conclusie van repliek aan [gedaagde] heeft medegedeeld dat het schadevergoeding in plaats van nakoming vordert. Dit betekent dat het verweer van [gedaagde] dat het ontbreken van een omzettingsverklaring als bedoeld in artikel 6:87 BW in de weg staat aan verwijzing naar een schadestaatprocedure faalt.

7.Uitlating deskundigenbericht

7.1
De rechtbank heeft bij de beoordeling of er sprake is van een ernstig gebrek als bedoeld in paragraaf 27 lid 2 sub b UAV-GC overwogen dat zij er behoefte aan heeft om door (een) onafhankelijke en onpartijdige deskundige(n) te worden voorgelicht over de feitelijke aanwezigheid van ernstige gebreken in en aan de bollenplaatvloeren in het Gebouw.
7.2
De rechtbank overweegt daarom om ambtshalve een onderzoek door deskundigen in te laten stellen. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over:
- het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n); - de door de deskundige(n) te volgen onderzoeksmethode; - de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
7.3
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat drie deskundigen moeten worden benoemd op het gebied van het constructief beoordelen van (bestaande) gebouwen.
7.4
Wat de door de deskundige(n) te volgen onderzoeksmethode betreft, is de rechtbank voornemens om te gelasten dat de te benoemen deskundige(n) een proefbelasting als bedoeld in bijlage G van de Rekenregels 2019 moet(en) uitvoeren. De rechtbank laat dit echter mede afhangen van de inbreng van partijen en de deskundige(n), zowel voor wat betreft het soort onderzoek (een proefbelasting of een ander onderzoek) als voor wat betreft de exacte vormgeving en invulling van het te kiezen onderzoek.
7.5
De rechtbank is, uitgaande van het hiervoor vermelde voornemen om een proefbelasting uit te laten voeren, voorlopig van oordeel dat de volgende vragen moeten worden gesteld:
1. Wilt u na consultering van partijen een plan opstellen als bedoeld in bijlage G behorende bij deRekenregels 2019 voor het uitvoeren van een proefbelasting van de bollenplaatvloeren in het Gebouw, waarin u aandacht besteedt aan:
het bepalen van de verwachte bezwijklast van het Gebouw;
het bepalen van de grootte van de aan te brengen proefbelasting;
het bepalen van grenswaarden voor de verschillende criteria op basis waarvan de proef wordtafgebroken;
het beschrijven van maatregelen om gevolgen bij falen te beperken;
het beschrijven van maatregelen om de persoonlijke veiligheid tijdens het uitvoeren van deproef te waarborgen;
de wijze van aanbrengen van de proefbelasting;
de wijze waarop metingen tijdens de proefbelasting worden uitgevoerd.
Zie bijlage G van de Rekenregels 2019 voor een nadere toelichting op deze onderdelen.
2. Wilt u, na het opstellen van het onder 1. bedoelde plan en voordat u overgaat tot dedaadwerkelijke proefbelasting, aan de rechtbank aangeven wat de te verwachten impact van de proefbelasting (c.q. het onderzoek) is op het Gebouw en welke (constructieve) gevolgen deze proefbelasting (c.q. het onderzoek) naar uw inschatting zal hebben?
3. Wilt u na het uitvoeren van de proefbelasting conform het onder 1. bedoelde plan aangeven ofde bollenplaatvloeren in het Gebouw op basis van de uitkomsten van deze proefbelasting voldoen aan de (veiligheids)eisen van NEN 8700 voor bestaande bouw?
4. Als de uitkomst van de onder 3. gestelde vraag is dat de vloeren voldoen aan de
(veiligheids)eisen van NEN 8700 voor bestaande bouw, wilt u dan aangeven of dit betekent dat er geen sprake is van een situatie dat het Gebouw geheel of gedeeltelijk dreigt in te storten?
Wilt u bij de beantwoording van deze vraag aangeven op welke normen en inzichten uw antwoord is gebaseerd?
5. Als de uitkomst van de onder 3. gestelde vraag is dat de vloeren niet of gedeeltelijk nietvoldoen aan de (veiligheids)eisen van NEN 8700 voor bestaande bouw, wilt u dan aangeven: a. welke vloer(en) of vloerdelen het betreft;
wat de reden(en) hiervan is/zijn;
of deze uitkomst betekent dat het Gebouw geheel of gedeeltelijk dreigt in te storten en daarbijaangeven waarom dit wel of niet het geval is;
wat de eventuele gebruiksbeperkingen zijn van het Gebouw;
welke voorzieningen getroffen zouden moeten worden om een geconstateerde dreigendeinstorting of gebruiksbeperking te voorkomen;
welke kosten zijn gemoeid met de onder vraag 5e bedoelde voorzieningen en deze kosten zoconcreet mogelijk specificeren en onderbouwen.
Wilt u bij de beantwoording van deze vraag aangeven op welke normen en inzichten uw antwoord is gebaseerd?
6. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechtbank volgens ukennis moet nemen bij de verdere beoordeling?
7.6
De rechtbank acht het denkbaar dat partijen, gelet op het voorgaande, behoefte hebben aan een nadere mondelinge behandeling om een en ander af te stemmen. De rechtbank verzoekt partijen om zich daarover uit te laten.
7.7
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt in de wet dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) door de eisende partij moet worden betaald. Dit voorschot moet daarom door [eiseres] worden betaald.
7.8
In het eindvonnis zal de rechtbank beslissen wie van partijen uiteindelijk de kosten van de deskundige moet betalen.
7.9
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg overeenstemming bereiken over de personen die als deskundigen gaan optreden. Voor zover partijen daarover geen overeenstemming kunnen bereiken en om die reden iedere partij deskundigen voorstelt, moeten partijen gemotiveerd aangeven waarom zij de voorkeur geven aan de door henzelf voorgestelde deskundigen en waarom de door de wederpartij voorgestelde deskundige(n) niet voor benoeming in aanmerking mag/mogen komen. Daarbij valt te denken aan zwaarwegende redenen als gebrek aan deskundigheid of gerechtvaardigde twijfels met betrekking tot de onpartijdigheid van de deskundige(n). Die zwaarwegende redenen moeten worden onderbouwd. De rechtbank zal dan, na weging van de onderbouwing vóór en tegen de benoeming van (een) potentiële deskundige(n), door partijen aangedragen deskundigen of eigen deskundigen benoemen.
7.1
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen, zodat partijen zich hierover bij akte kunnen uitlaten. Partijen moeten de concept-akte uiterlijk twee weken vóór de roldatum naar elkaar toesturen, zodat zij in hun definitieve akte op de akte van de wederpartij kunnen reageren.
7.11
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

8.De beslissing

De rechtbank
8.1
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 26 april 2023om beide partijen in de gelegenheid te stellen een akte in te dienen waarin zij zich uitlaten over de met het voorgenomen deskundigenbericht samenhangende onderwerpen waarover de rechtbank partijen heeft verzocht zich uit te laten,
8.2
bepaalt dat partijen elkaar uiterlijk twee weken vóór de genoemde roldatum de concept-akte moeten toesturen, zodat zij ieder in hun eigen akte nog kunnen reageren op de standpunten van de wederpartij,
8.3
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.B. van Baalen, mr. H.H. Kielman en mr. H.M. Lenting en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.
typ/conc: 640/hle