Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de feiten 1. primair en 3.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat op grond van het dossier niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (medeplegen van) het produceren van metamfetamine en de diefstal van elektriciteit.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1. subsidiair en feit 2. Hij acht het wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte en medeverdachte tezamen en in vereniging medeplichtig zijn aan het produceren van metamfetamine en dat verdachte op 17 januari 2021 metamfetamine, metamfetamine HCI en metamfetaminetartaat aanwezig had. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de loods, die hij van de eigenaar van de loods mocht gebruiken, heeft onderverhuurd aan een hem onbekende man die zich [naam 1] noemde. Verdachte kende de echte naam van de man niet en wist niet waar hij woonde. Gelet op de verklaring van verdachte dat hij wist dat er eerder dat jaar een drugslaboratorium in de loods had gezeten, de wijze waarop het contact met de man tot stand kwam en het feit dat de man volgens verdachte had gezegd dat hij de loods wilde gaan gebruiken om daar illegale sigaretten te verpakken, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het ook om een drugslaboratorium zou kunnen gaan. Beide verdachten zijn in december 2020 in het drugslaboratorium geweest en vanaf dat moment hadden ze de volle wetenschap ervan.
Medeverdachte onderhield nauwe contacten met de man. Verdachte en zijn medeverdachte hebben in nauwe samenwerking hand- en spandiensten verricht door toezicht te houden bij de loods en de personen achter het drugslaboratorium te waarschuwen bij onraad.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van feit 1. primair en subsidiair heeft zij daartoe aangevoerd dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat in het verhuurde deel van de loods illegale sigaretten werden verpakt. Verdachte had geen opzet op het grondfeit. Hij wist niet dat het om een drugslaboratorium ging. Verdachte had geen sleutel van dat deel van de loods en zijn DNA is daar niet aangetroffen. Nadat verdachte het drugslaboratorium ontdekte heeft hij de toegang geblokkeerd en een nieuw slot op de deur van de loods gezet. Het enkele feit dat verdachte de loods heeft verhuurd is onvoldoende om tot een veroordeling voor medeplegen of medeplichtigheid te komen. Subsidiair, bij een bewezenverklaring, is volgens de raadsvrouw sprake van een kortere pleegperiode omdat de loods pas in de loop van november 2020 door de onderhuurder is betrokken. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte de eigenaar van het drugslaboratorium en de grondstoffen was. Toen verdachte het drugslaboratorium ontdekte had hij weliswaar een zekere beschikkingsmacht, maar hij werd met het drugslaboratorium geconfronteerd en had niet de wil en het opzet op het bezit hiervan. Het drugslaboratorium was zelfs tegen zijn wil en buiten zijn invloedssfeer aanwezig. Ten aanzien van feit 3., de diefstal van stroom, is de raadsvrouw met de officier van justitie van mening dat het dossier daarvoor onvoldoende bewijs bevat.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het produceren van metamfetamine en diefstal van stroom. Daarvoor ontbreekt het bewijs. Verdachte zal daarom van de onder 1. primair en 3. ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken.
feit 1. subsidiair
Op grond van het procesdossier, het verhandelde ter terechtzitting en de hieronder nader te noemen bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte was beheerder van de loods aan [adres] in Miedum. Hij had toestemming van de eigenaar om in deze loods te klussen. Medeverdachte was dagelijks bij de loods te vinden om de kippen te voeren. Ook hebben verdachte en medeverdachte in de zomer van 2020 samen een tussenwand in de loods geplaatst. In mei 2020 is een drugslaboratorium in de loods aangetroffen. Verdachte wist hiervan en verdachte en medeverdachte zijn in mei 2020 in de loods geweest om daar schoonmaakwerkzaamheden te verrichten. In augustus en september 2020 had verdachte contact met ene [naam 1] en in oktober 2020 heeft verdachte de loods aan die [naam 1] verhuurd voor een bedrag van 5.000 euro per maand. Medeverdachte ontving van verdachte een bedrag van 3.500 euro. Naast [naam 1] kwamen er ook andere mannen in de loods. Zowel verdachte als medeverdachte hebben deze mannen ontmoet bij de loods. Verdachte had een briefje met de telefoonnummers van [naam 1] in zijn bezit. [naam 1] gebruikte meerdere telefoonnummers en in de periode van oktober tot en met december 2020 had medeverdachte intensief telefonisch contact met [naam 1] . In de maand november 2020 ging het om 363 contactmomenten. In december 2020 appten verdachte en medeverdachte over een betalingsachterstand van de huur en eind december 2020 zijn ze samen naar Soest gereden om daar de achterstallige huur te innen bij [naam 1] . Op 22 december 2020 heeft medeverdachte ’s nachts de wacht gehouden bij de loods. Op 17 januari 2021 kwam om 16:20 uur de politie ter plaatse. De politie heeft geconstateerd dat de loods beveiligd werd met camera’s. Achter de loods, waar zich ook het kippenhok bevond, hoorde de politie een mechanische afzuiging en rook de politie een chemische (aceton) lucht. In de loods, nog vóór de tussenwand, rook de politie dwars door de mondkapjes heen een penetrante chemische lucht. Achter de tussenwand werd een professioneel drugslaboratorium ontdekt. Verdachte had ’s middags op 17 januari 2021 een afspraak met [naam 1] . Toen verdachte doorkreeg dat het laboratorium was ontdekt, stuurde hij [naam 1] én medeverdachte een bericht met de tekst: ‘niet komen’. Kort na ontvangst van dat bericht is medeverdachte zijn telefoon kwijtgeraakt. In het drugslaboratorium werden metamfetamine, metamfetamine HCI, metamfetaminetartaat en andere verboden stoffen aangetroffen.
Wetenschap aanwezigheid drugslaboratorium
Beide verdachten hebben bij de politie en ter zitting verklaard dat ze in eerste instantie geen weet hadden van het drugslaboratorium. Verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat hij de loods heeft verhuurd aan [naam 1] in de veronderstelling dat er illegale sigaretten zouden worden verpakt. Hij zou het drugslaboratorium eind december 2020 hebben ontdekt en vergrendeld. Medeverdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat hij pas eind december 2020 van het drugslaboratorium te weten kwam, nadat verdachte het drugslaboratorium had ontdekt en het aan medeverdachte liet zien.
Gelet op de eerder geschetste feiten en omstandigheden – met name dat verdachte wist dat er in mei 2020 een drugslaboratorium in de loods zat, dat medeverdachte in die periode ook in de loods kwam en enkele vaten/tonnen zou hebben opgeruimd, de politie bij aankomst op 17 januari 2021 al een chemische (aceton) lucht rook bij de mechanische afzuiging van de loods en in het voor de verdachten toegankelijke deel van de loods zelfs een penetrante chemische geur rook – en de wisselende verklaringen van verdachte en medeverdachte acht de rechtbank de ontkenning van beide verdachten niet geloofwaardig. De stelling van verdachte dat hij meende dat het om illegale sigaretten zou gaan, vindt bovendien geen enkele steun in het dossier. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan dan dat beide verdachten van meet af aan wisten dat het om een drugslaboratorium ging en dat ze zich daarmee bewust hebben ingelaten.
Medeplichtigheid tezamen en in vereniging aan het produceren van metamfetamine
Uit voornoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank tevens af dat verdachte en medeverdachte tezamen en in vereniging de personen die zich in de loods met de productie van de metamfetamine hebben bezig gehouden, hebben gefaciliteerd. Verdachte heeft immers de loods voor de productie beschikbaar gesteld. Verdachte ontving daarvoor forse maandbedragen waarvan medeverdachte ook een deel kreeg. Verdachte en medeverdachte zijn samen naar Soest gereden om achterstallige huur te innen. Ze onderhielden in de periode van 23 maart 2020 tot en met 17 januari 2021 een intensief telefonisch en WhatsApp-contact met elkaar, gemiddeld genomen ging het om meerdere contacten per dag. Beide verdachten waren in het bezit van de telefoonnummers van [naam 1] . Medeverdachte had veel contact met [naam 1] en hield dagelijks toezicht bij de loods. Medeverdachte heeft ook ’s nachts toezicht gehouden bij de loods en hij deed daarvan verslag aan verdachte. Toen het drugslaboratorium op 17 januari 2021 door de politie werd ontdekt, waarschuwde verdachte op zijn beurt medeverdachte en [naam 1] door hen te berichten dat zij niet naar de loods moesten komen.
De rechtbank acht op grond van al deze feiten en omstandigheden het onder 1. subsidiair ten laste legde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank spreekt verdachte wegens onvoldoende bewijs vrij van dat deel van de tenlastelegging dat ziet op de handelingen onder het eerste, tweede en derde gedachtestreepje. Zo hebben verdachten samen in de loods wel een tussenwand geplaatst, maar blijkt uit het dossier niet dat de tussenwand op dat moment ten behoeve van een drugslaboratorium is geplaatst.
Aanwezig hebben van metamfetamine en andere verboden stoffen
In het licht van het voorgaande acht de rechtbank tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 17 januari 2021 als beheerder van de loods opzettelijk de onder feit 2. ten laste gelegde stoffen aanwezig heeft gehad.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.