ECLI:NL:RBNNE:2023:1050

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
18/085646-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling, mishandeling, bedreiging, vernieling en winkeldiefstal met terbeschikkingstelling

Op 21 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1989, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling, mishandeling, bedreiging, vernieling en winkeldiefstal. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 178 dagen, waarbij rekening is gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 april 2022 in Assen met een mes heeft gestoken naar [slachtoffer 1], wat resulteerde in letsel. Daarnaast heeft de verdachte op 29 maart 2022 [slachtoffer 2] bedreigd met een potlood en op 22 maart 2022 [slachtoffer 3] mishandeld. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal en vernieling. De rechtbank heeft de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast, met voorwaarden voor gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking, en heeft de verdachte de verplichting opgelegd om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/085646-22 ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/081634-22, 18/307893-21, 18/343189-21, 18/33854121

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

21.maart 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] , verblijvende te [instelling]
.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 maart 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.T.B.J. Besjes, advocaat te Heumen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Kappeyne van de Coppelo.

Tenlastelegging

Parketnummer 18/085646-22
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 5 april 2022 te Assen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp voorwerp, in de buikstreek en/of in de richting van de buikstreek, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken/gesneden en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 5 april 2022 te Assen, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp voorwerp, in de buikstreek, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] te steken/snijden en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] te slaan;
2
zij op of omstreeks 29 maart 2022 te Assen, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een potlood, althans een puntig voorwerp, in haar hand vast te houden en/of (vervolgens) dreigend vlakbij het oog, althans het gezicht, van die [slachtoffer 2] te houden en/of (daarbij) naar die [slachtoffer 2] te kijken en/of daarbij te blazen.
Parketnummer 18/081634-22
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 22 maart 2022 te Schoonebeek, gemeente Emmen [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3]
- een (vuist)slag tegen de slaap, althans het hoofd te geven en/of - tegen een been te schoppen/trappen.
Parketnummer 18/307893-21
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 14 november 2021 te Emmen, althans in de gemeente Emmen, 20, althans een aantal blikjes drinken, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan supermarkt de [benadeelde partij 1] (vestiging [adres] ), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Parketnummer 18/343189-21
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij, op of omstreeks 22 december 2021 te Emmen, opzettelijk en wederrechtelijk een autoband en/of een beeldje, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan het [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Parketnummer 18/338541-21
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 18 december 2021 te Emmen een koptelefoon en/of een kabel, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan winkelbedrijf [benadeelde partij 3] ( [adres] ), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder parketnummer
18/085646-22 onder 1 primair (poging tot zware mishandeling) en 2 (bedreiging) ten laste gelegde feiten, het onder parketnummer 18/081634-22 ten laste gelegde feit (mishandeling), het onder parketnummer 18/307893-21 ten laste gelegde feit (winkeldiefstal [benadeelde partij 1] ), het onder parketnummer 18/343189-21 ten laste gelegde feit (vernieling) en het onder parketnummer 18/338541-21 ten laste gelegde feit (winkeldiefstal [benadeelde partij 3] ).
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 18/085646-22
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 primair en subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte nadrukkelijk heeft ontkend dat zij de heer [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken of gesneden. Bovendien heeft zij ontkend dat zij een mes heeft vastgehouden. Op de kamer van verdachte zijn weliswaar twee aardappelschilmesjes gevonden, maar daar zijn geen bloedsporen op aangetroffen. Daarnaast heeft de heer [slachtoffer 1] geen aangifte gedaan en heeft hij geen toestemming willen verlenen voor het inwinnen van medische informatie. In de letselrapportage kon niet goed gedifferentieerd worden tussen snij- dan wel steekletsel door het ontbreken van inzicht in de diepte van het letsel. De eigen verklaring van verdachte dat zij de heer [slachtoffer 1] heeft geslagen, staat op zichzelf en vindt onvoldoende steun in de overige bewijsmiddelen. Om voornoemde redenen is sprake van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling, aldus de raadsvrouw.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit, bedreiging van mevrouw [slachtoffer 2] , heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte geen herinnering heeft aan het incident. Verdachte heeft verklaard dat zij mogelijk uit paniek, angst en machteloosheid dit gedrag heeft vertoond. Daarbij heeft verdachte aangegeven dat zij nimmer de intentie heeft gehad om iemand daadwerkelijk iets aan te doen.
Ten aanzien van parketnummer 18/081634-22
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit (mishandeling). Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft ontkend dat zij aangeefster [slachtoffer 3] heeft mishandeld. Aangeefster heeft beperkt letsel, waarvan de oorzaak niet is vast te stellen. Verdachte heeft veel last gehad van onheuse bejegening door aangeefster en getuige [naam 1] . Getuige [naam 1] is niet bij het incident ter plaatse geweest, heeft enkel door de telefoon geschreeuw en lawaai gehoord en baseert zich op de verklaring van aangeefster (zijn collega). Om die reden bestaat er onvoldoende overtuigend bewijs dat verdachte aangeefster zou hebben mishandeld en dient er vrijspraak van het ten laste gelegde te volgen.
Ten aanzien van de onder parketnummers 18/307893-21 (winkeldiefstal [benadeelde partij 1] ),
18-343189-21 (vernieling) en 18/338541-21 (winkeldiefstal [benadeelde partij 3] ) ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 18/085646-22
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 7 maart 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 5 april 2022 was ik met [slachtoffer 1] , we hadden een discussie die uit de hand is gelopen.
Het kan kloppen dat ik op 29 maart 2022 voor aangeefster [slachtoffer 2] heb gestaan met een potlood in mijn hand. Ik ben wellicht in paniek geraakt, waardoor ik dit gedrag heb vertoond.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
6 april 2022, opgenomen op pagina 10 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland, met nummer PL0100-2022096949 d.d. 18 mei 2022, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 6 april omstreeks 00:45 uur kregen wij het verzoek om te gaan naar de [adres] te Assen. Aldaar zou een uur geleden een steekincident hebben plaatsgevonden. Naar later bleek dit te zijn [slachtoffer 1] , [geboortedatum] -1975, nader te noemen als slachtoffer. Ik hoorde hem zeggen dat hij zijn pinpas had uitgeleend aan een bewoonster, naar later bleek dit te zijn [verdachte] ,
[geboortedatum] -1980, nader te noemen als verdachte. Volgens het slachtoffer zou de verdachte zo ineens een aardappelschilmesje hebben getrokken en hem meerdere malen in zijn linkerzij, ter hoogte van de ribben, hebben gestoken. Ik zag dat er een pleister op zijn buik zat. Ik zag dat deze ter hoogte van zijn ribben zat op zijn linkerzij. Ik zag dat een deel van de pleister rood verkleurd was.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
6 april 2022, opgenomen op pagina 4 en verder van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op de vraag wat er was gebeurd, antwoordde [slachtoffer 1] dat op 5 april 2022 om 23.00 uur zijn pinpas, zijn ID-kaart en geld waren gestolen. Op een gegeven moment verklaarde [slachtoffer 1] nog dat die vrouw hem had gestoken met een klein mesje in zijn linkerzij.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
6 april 2022, opgenomen op pagina 6 en verder van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :
Tijdens de doorzoeking van de kamer van verdachte werden er twee aardappelschilmesjes aangetroffen in een verpakking van koekjes en deze lagen onder het matras van het bed.
5. Een Letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD Drenthe betreffende [slachtoffer 1] , op 6 april2022 opgemaakt door drs. H. Snijders, forensisch geneeskundige, opgenomen op pagina 31 en verder van voornoemd dossier:
naam: [slachtoffer 1] aan de linkerzijde van de thorax tussen rib 8 en 9 bevindt zich een ca. 1,2 cm lange smalle rode verkleuring behorend bij scherprandig letsel bijeengehouden door 1 hechting.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 april 2022,opgenomen op pagina 57 en verder van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] :
Cliënt [verdachte] ken ik als [verdachte] en ik ken haar van de afdeling waar ik werkzaam ben. Op dinsdag 29 maart 2022 was ik rond 14.45 uur aan het werk op de afdeling.
Toen ik in deze gang liep, hoorde ik iemand stampend achter mij aan lopen. Toen ik me omdraaide was [verdachte] een paar meter bij mij vandaan maar heel snel stond ze vlak voor mij. Ik probeerde opzij en achter uit te stappen maar ze bleef heel dichtbij komen. Uit het niets zie ik opeens dat ze een potlood in haar rechterhand vast had. Ik zie dat ze haar rechterarm omhoog doet waardoor het potlood vlak voor mijn gezicht komt ten hoogte van mijn linker oog op circa 30 cm afstand. Toen ze zo voor me stond, begon ze hard te blazen uit haar mond en haar ogen waren enorm groot. Op het moment dat ze het potlood voor mijn hoofd hield, was ik erg bang en voelde mijn hart in mijn keel kloppen omdat ik weet dat ze niet terugdeinst om iemand anders iets aan te doen. Ik wist dat als zij haar hand naar voren zou doen, het potlood in mijn oog zou zitten.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 april 2022,opgenomen op pagina 54 en verder van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 2] :
Plaats delict: [adres]
Op dinsdag 29 maart 2022 was ik rond 14.45 uur aan het werk op de afdeling en [verdachte] had een gesprek gehad met een ambulant team. (...)
Ik keek door het raam van de sluis en ik zie [slachtoffer 2] en [verdachte] tegenover elkaar staan op ongeveer 2 meter afstand van mij. Ik zie dat [verdachte] een potlood in haar hand had en dat ze dit ten hoogte van haar schouder vasthield. Ik zag paniek in de ogen van [slachtoffer 2] en woede in ogen van [verdachte] . Ik was bang dat ze [slachtoffer 2] zou gaan steken met het potlood.
Oordeel van de rechtbank Poging zware mishandeling (feit 1 primair)
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat er een ruzie heeft plaatsgevonden tussen [slachtoffer 1] en verdachte. Hoewel verdachte ontkent dat zij [slachtoffer 1] heeft gestoken of gesneden met een mes, blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende uit de overige bewijsmiddelen dat verdachte een aardappelschilmesje bij zich had en dit heeft gebruikt. [slachtoffer 1] heeft geen aangifte gedaan, maar wel consistent verklaard over wat zich heeft afgespeeld, eerst kort na het incident en de volgende dag nogmaals. Hij heeft verklaard dat verdachte hem met een mesje in zijn linkerzij stak. Verbalisant [verbalisant 1] heeft een roodgekleurde pleister op de linkerzij van verdachte waargenomen. Bovendien volgt uit de letselrapportage dat zich tussen rib 8 en rib 9 van [slachtoffer 1] een rode verkleuring bevond, behorend bij scherprandig letsel. Bij de doorzoeking van de kamer van verdachte zijn twee aardappelschilmesjes gevonden. De rechtbank acht, voornoemde omstandigheden in aanmerking genomen, bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken dan wel gesneden.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte door aldus te handelen het opzet heeft gehad op het mogelijk intreden van zwaar lichamelijk letsel. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is oordeel dat verdachte met haar gedragingen en in het bijzonder gelet op het steken dan wel snijden met het mes in de zij van [slachtoffer 1] , bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zou kunnen optreden. Ter hoogte van de ribben bevinden zich immers vitale organen, die bij een messteek dan wel snijden met een mes geraakt hadden kunnen worden, waardoor zwaar lichamelijk letsel had kunnen ontstaan.
Het onder 1 primair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Bedreiging (feit 2)
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. Daarbij is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreigde het leven zou kunnen verliezen, dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Het opzet van de verdachte moet daarop zijn gericht.
Uit de inhoud van het strafdossier volgt dat verdachte van achter in de richting van aangeefster [slachtoffer 2] is gelopen waarbij ze, toen aangeefster zich had omgedraaid en verdachte en aangeefster tegenover elkaar stonden, een potlood ter hoogte van het oog van aangeefster hield en hard uit haar mond begon te blazen. Hieruit kon naar het oordeel van de rechtbank bij aangeefster in redelijkheid de vrees ontstaan dat verdachte met het potlood in het oog van aangeefster zou steken en dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van parketnummer 18/081634-22 (mishandeling)
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 7 maart 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik had op 22 maart 2022 op de grond een soort worsteling met [slachtoffer 3] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 23 maart 2022,opgenomen op pagina 24 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022072250 d.d. 29 maart 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op dinsdag 22 maart 2022 bevond ik mij in Schoonebeek. (…)
[verdachte] rende op me af en viel me aan. Ze haalde met haar rechtervuist naar mij uit. Ze raakte mijn rechterkant op mijn slaap. Ik voelde me licht in mijn hoofd worden. Toen ze me aanviel heb ik mijn armen om haar heen gedaan en haar naar de grond gewerkt. Ze schopte mij op mijn rechterbeen. Ze bleef trappen. Ik voelde me zo slecht en licht in mijn hoofd. Bij de huisartsenpost hebben ze geconstateerd dat ik een hersenschudding heb. Ik heb pijn aan mijn knie. Ik heb ook een schaafplek op mijn rechterbeen en deze wordt nu ook blauw.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d.
23 maart 2022, opgenomen op pagina 30 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 1] :
U vraagt mij om een getuigenverklaring af te leggen over het voorval dat gisteren,
22 maart 2022, zich heeft afgespeeld op het werk aan de [adres] te Schoonebeek. Om 19.37 uur werd ik gebeld door [slachtoffer 3] [de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] , ook genoemd “ [slachtoffer 3] ”]. Ik hoorde [slachtoffer 3] zeggen dat [verdachte] voor de deur stond en erg boos was. Op dat moment hoorde ik veel lawaai. Ik hoorde: "Ga eruit!". Vervolgens hoorde ik een geluid, het leek alsof de telefoon viel. Daarna hoorde ik heel veel lawaai. Toen ik aankwam op locatie liep ik het kantoor in. Ik zag [slachtoffer 3] op een stoel zitten. Ik zag dat ze haar broekspijp omhoog had. Ik zag op haar rechterscheen een wat diepere schaafwond, ook was haar knie rood. Ik zag dat ze een ei had bij haar rechter oog, aan de kant van haar slaap. Ik zag ook dat het rood was. Ik zag toen ze opstond dat ze mank liep.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] wordt ondersteund door de verklaring van getuige [naam 1] . Getuige [naam 1] neemt het letsel van aangeefster waar, nadat hij via de telefoon heeft gehoord dat er iets gaande was tussen verdachte en aangeefster. Anders dan de raadsvrouw ziet de rechtbank, mede gelet op de verklaring van verdachte dat er een soort worsteling met aangeefster heeft plaatsgevonden, geen aanleiding om aan de verklaring van getuige [naam 1] te twijfelen. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit, mishandeling, derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 18/307893-21 (diefstal bij [benadeelde partij 1] )
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 maart 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 februari 2022,opgenomen op pagina 3 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-
2021311787 d.d. 14 november 2021, inhoudend de verklaring van [naam 3] , namens [benadeelde partij 1] .
Ten aanzien van parketnummer 18/343189-21 (vernieling)
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig
artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 maart 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d.
23 december 2021, opgenomen op pagina 3 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021350247 d.d. 11 januari 2022, inhoudend de verklaring van [naam 4] , namens [benadeelde partij 2] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d.
22 december 2021, opgenomen op pagina 14 en verder van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 5] , namens [benadeelde partij 2] .
Ten aanzien van parketnummer 18/338541-21 (diefstal bij [benadeelde partij 3] )
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 maart 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 18 december 2021, opgenomen oppagina 11 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021345163 d.d. 22 december 2021, inhoudend de verklaring van [naam 6] , namens [benadeelde partij 3] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de onder parketnummer 18/085646-22 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, het onder parketnummer 18/081634-22 ten laste gelegde feit, het onder parketnummer 18/307893-21 ten laste gelegde feit, het onder parketnummer 18/343189-21 ten laste gelegde feit en het onder parketnummer 18/338541-21 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer 18/085646-22
1
verdachte op 5 april 2022 te Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes in het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
verdachte op 29 maart 2022 te Assen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door een potlood in haar hand vast te houden en dreigend vlakbij het oog van die [slachtoffer 2] te houden en daarbij naar die [slachtoffer 2] te kijken en daarbij te blazen.
Parketnummer 18/081634-22verdachte op 22 maart 2022 te Schoonebeek, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] een vuistslag tegen de slaap te geven en tegen een been te schoppen/trappen.
Parketnummer 18/307893-21verdachte op 14 november 2021 te Emmen, 20 blikjes drinken die geheel aan supermarkt de [benadeelde partij 1] (vestiging [adres] ) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Parketnummer 18/343189-21verdachte op 22 december 2021 te Emmen, opzettelijk en wederrechtelijk een autoband en een beeldje die geheel aan het [benadeelde partij 2] toebehoorden, heeft vernield.
Parketnummer 18/338541-21verdachte op 18 december 2021 te Emmen een koptelefoon en een kabel die geheel aan winkelbedrijf [benadeelde partij 3] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Parketnummer 18/085646-22

poging tot zware mishandeling
bedreiging met zware mishandeling
Parketnummer 18/081634-22mishandeling
Parketnummer 18/307893-21
diefstal
Parketnummer 18/343189-21opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.
Parketnummer 18/338541-21
diefstal
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder parketnummer
18/085646-22 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, het onder parketnummer 18/081634-22 ten laste gelegde feit, het onder parketnummer 18/307893-21 ten laste gelegde feit, het onder parketnummer 18/343189-21 ten laste gelegde feit en het onder parketnummer 18/338541-21 ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 178 dagen met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld onder de voorwaarden (hierna: tbs met voorwaarden) zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering en de dadelijke uitvoerbaarheid van die te stellen voorwaarden. Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd dat een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel zal worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de door haar ter zake van de onder parketnummer
18/085646-22 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en het onder parketnummer 18/081634-22 ten laste gelegde feit bepleite vrijspraak en het feit dat verdachte al een half jaar in voorlopige hechtenis heeft gezeten, primair aangevoerd dat een (onvoorwaardelijke) straf voor de diefstallen en vernieling niet meer passend is.
Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht in het bijzonder rekening te houden met de (sterk) verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het advies van de deskundigen. Het advies van de deskundigen, te weten de psychiater, de psycholoog en de reclassering, is eensluidend, namelijk oplegging van tbs met voorwaarden. De tbs met voorwaarden kan verdachte ondergaan op de afdeling van de kliniek waar zij nu verblijft, waar zij zich veilig voelt en waar zij langzaam vooruit gaat. Het betreft de afdeling [instelling] in [plaats] . Verdachte heeft aangegeven bereid te zijn zich aan de voorgestelde voorwaarden te houden. De raadsvrouw heeft bepleit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis op te leggen en voorts om de dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden te bevelen. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de noodzakelijkheid van oplegging van de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de maatregelenrapportage van de reclassering van 3 februari 2023, de Pro Justitia rapportage van 29 november 2022, opgemaakt door psycholoog drs. V.T.G. Arnts, de Pro Justitia rapportage van 7 november 2022, opgemaakt door psychiater prof. dr. R.J. Verkes en drs. A.M.M. Jongerius, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 februari 2023, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten, en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan
Verdachte heeft de heer [slachtoffer 1] met een aardappelschilmesje verwond. Hierbij is letsel ontstaan tussen de ribben dat, gelet op de inhoud van het strafdossier, gering is. De gevolgen hadden echter vele malen groter kunnen zijn. Blijkens de toelichting op de vordering tot schadevergoeding heeft het incident indruk gemaakt op de heer [slachtoffer 1] en is hij angstiger geworden.
Tevens heeft verdachte haar behandelaar bij de [instelling] te Assen, mevrouw [slachtoffer 2] , bedreigd met een potlood en heeft zij een begeleidster van [instelling] te Schoonebeek, mevrouw [slachtoffer 3] , mishandeld. Beide feiten zien op (bedreiging met) geweld tegen hulpverleners, die in hun functie hun werk deden en dat is in beginsel strafverzwarend. De rechtbank heeft met betrekking tot de mishandeling van [slachtoffer 3] acht geslagen op de door verdachte toegelichte verhoudingen tussen haar en aangeefster [slachtoffer 3] (en [naam 1] ). De rechtbank is evenwel van oordeel dat de gedragingen van verdachte ondanks de door haar geschetste verhoudingen niet gerechtvaardigd kunnen worden.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen en vernieling van een autoband en een beeldje van [benadeelde partij 2] .
Bij het bepalen van de hoogte van de aan verdachte op te leggen straf en/of maatregel is van belang of verdachte al dan niet (verminderd) toerekeningsvatbaar was ten tijde van de bewezen verklaarde feiten en of aan haar de tbs-maatregel met voorwaarden moet worden opgelegd.
Toerekeningsvatbaarheid
Bij het vaststellen van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport d.d. 7 november 2022 van prof. dr. R.J. Verkes en drs. A.M.M. Jongerius, psychiaters, die verdachte hebben onderzocht naar aanleiding van de onder parketnummer 18/085646-22 bewezen verklaarde feiten. Dit rapport houdt onder meer als conclusie het volgende in:
De psychiaters concluderen dat er bij verdachte sprake is een borderline persoonlijkheidsstoornis, een paranoïde persoonlijkheidsstoornis, een post-traumatische stress-stoornis (PTSS), een licht verstandelijke beperking en een stoornis in cannabisgebruik. Ten tijde van de onder parketnummer 18/085646-22 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten -indien bewezen- was sprake van alle genoemde stoornissen. Verdachte is impulsief en heeft een sterk tekortschietende emotieregulatie, zich uitend in woede-uitbarstingen en verbale en (fysieke) agressie. Dit komt voort uit borderline en paranoïde persoonlijkheidsstoornis, de PTSS en de intellectuele beperking. Verdachte kan snel overprikkeld en snel gefrustreerd raken. Als verdachte gespannen raakt of zich een voor verdachte minder ‘veilige’ situatie voordoet, of wanneer zij zich onder druk gezet of klemgezet voelt, is het voorstelbaar dat zij angstig en woedend raakt, zich onmachtig voelt en het overzicht verliest. Verdachte is dan niet meer in staat om, vanuit de bij haar aanwezige stoornissen, emoties van angst en woede adequaat te reguleren, noch om impulsen te bedwingen. Bij het inzetten van (verbale of fysieke) agressie om de situatie te kunnen hanteren, overziet verdachte daarbij onvoldoende de gevolgen van haar gedrag. Het onder hoge psychische spanning bij verdachte ontbrekende zelfinzicht, ontbrekende reflectief vermogen en ontbrekende overzicht biedt dan onvoldoende basis om haar gedrag bij te kunnen sturen en een andere keuze te kunnen maken. Daar komt bij dat, in geval van verdachte, ten tijde van het ten laste gelegde er een duidelijk vermoeden is van het optreden van een verminderd/veranderd bewustzijn van zichzelf en omgeving en/of geheugen, als van een verhoogde staat van angst en achterdocht, voortkomend uit de bij verdachte aanwezige persoonlijkheidsstoornissen en PTTS (en, mogelijk, cannabisgebruik dan wel onttrekking). Daardoor werden hoogstwaarschijnlijk de mogelijkheden van verdachte om ten tijde van het ten laste gelegde adequate gedragskeuzes te maken, verder beperkt. Omdat niet gesteld kan worden dat de realiteitstoetsing en de emotie- en impulsregulatie dermate verstoord waren dat verdachte geen enkele alternatieve gedragskeuzes meer kon maken, en vanwege het sterk vermoede maar hypothetische karakter van tevens aanwezige dissociatie en paranoïde, wordt geadviseerd om verdachte het onder parketnummer 18/085646-22 onder 1 en 2 ten laste gelegde in (sterk) verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op het rapport d.d. 29 november 2022 van drs. V.T.G. Arnts, GZ-psycholoog. De GZ-psycholoog komt tot de conclusie dat het onder parketnummer 18/085646-22 onder 1 ten laste gelegde in verminderde mate kan worden toegerekend. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde, kan de GZ-psycholoog geen advies geven over de mate van toerekenen.
De rechtbank kan zich met de conclusies van de psychiaters met betrekking tot de onder parketnummer 18/085646-22 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en de conclusie van de psycholoog met betrekking tot het onder voornoemd parketnummer onder 1 ten laste gelegde feit verenigen, neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het onder parketnummer 18/085646-22 onder
1 en 2 bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Uit de verklaringen van verdachte over de bewezen verklaarde mishandeling en vernieling blijkt dat er ook toen sprake was van oplopende spanningen en zij geïrriteerd en agressief reageerde wanneer zij op haar gedrag werd aangesproken. Dit past binnen de beschrijving die de psychiaters geven van het voorstelbare gedrag dat verdachte kan vertonen wanneer zij zich onmachtig voelt en angstig raakt. Hierdoor is voorstelbaar dat verdachte niet in staat was haar gedrag adequaat te reguleren en impulsen te bedwingen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de onder parketnummer 18/081634-22 ten laste gelegde mishandeling en de onder parketnummer 18/34318921 ten laste gelegde vernieling eveneens in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De op te leggen straf
Met betrekking tot de op te leggen straf overweegt de rechtbank het volgende.
In het bijzonder de poging tot zware mishandeling rechtvaardigt het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld. Daarnaast acht de rechtbank het in hoofdzaak van belang dat verdachte adequate behandeling en begeleiding krijgt en ervan wordt weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank acht het, alles afwegende, niet wenselijk dat verdachte -die thans in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis voor klinische behandeling is opgenomen in [instelling] te
[plaats] - opnieuw in detentie zal verblijven. De rechtbank is daarom van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft gezeten, namelijk 178 dagen, passend en geboden is.
Motivering van de maatregelen
Voor de beoordeling of een tbs-maatregel met voorwaarden moet worden opgelegd, heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van eerdergenoemde adviezen van prof. dr. R.J. Verkes en drs. A.M.M. Jongerius, psychiaters en drs. V.T.G. Arnts, GZ-psycholoog. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen hetgeen hiervoor is opgenomen met betrekking tot de aanwezigheid van psychische stoornissen bij verdachte. In aanvulling daarop houdt het advies van prof. dr. R.J. Verkes en drs. A.M.M. Jongerius onder meer in, zakelijk weergegeven:
De psychiaters schatten het risico op recidive van geweld als hoog in. Klinische behandeling in een forensische setting is van belang om een delict-analyse op te kunnen stellen en oog te houden voor het hoge recidiverisico. Als vervolg op een klinische behandeling kan gedacht worden aan beschermd wonen in een forensische setting met aanvankelijk 24-uurs begeleiding. De psychiaters adviseren de interventies te laten plaatsvinden binnen een tbs met voorwaarden, met daarbij reclasseringstoezicht. De mogelijke omzetting naar tbs met dwangverpleging biedt voldoende kader om het recidiverisico af te wenden, waarvan het bovendien de verwachting is dat verdachte deze omzetting zal willen vermijden.
Het advies van drs. V.T.G. Arnts, houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
In het geval verdachte in een situatie terechtkomt waarin geen sprake is van voldoende bescherming, structuur en veiligheid, waar zij geen vertrouwen heeft in haar behandelaren en begeleiders en door alle stress weer terugvalt in druggebruik, dan is de kans op recidive in een soortgelijk geweldsdelict hoog. Wanneer verdachte zich in een omgeving bevindt waar zij zich wel veilig voelt, er sprake is van structuur, verdachte zich gehoord voelt en een goede behandelrelatie kan opbouwen met begeleiding/behandelaars, zij geen drugs gebruikt, een dagbesteding heeft en duidelijkheid heeft over de omgang met haar kinderen, dan wordt het risico op recidive in een soortgelijk geweldsdelict ingeschat als laag tot matig. De psycholoog verwacht dat verdachte afhankelijk zal zijn van langdurige zorg en begeleiding. De psycholoog adviseert de genoemde behandeling vorm te geven in het kader van een tbs met voorwaarden.
De reclassering sluit zich in voornoemd rapport aan bij de opvatting van de deskundigen voor wat betreft de langdurige ondersteuning binnen een forensisch kader, waarvan wordt verwacht dat verdachte die nodig zal hebben. Op basis daarvan adviseert de reclassering een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, zodat deze toegepast kan worden na de tbs met voorwaarden.
De rechtbank kan zich met de inhoud en de conclusies van de adviezen verenigen en neemt deze over. De rechtbank zal aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opleggen. De rechtbank stelt vast dat de gepleegde poging tot zware mishandeling een feit is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en de bedreiging een feit is, genoemd in artikel 37a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat bovendien om een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Op grond van hetgeen de forensisch deskundigen en de reclassering in hun rapporten vermelden, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
Daarnaast eisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden.
De rechtbank zal niet bevelen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Wel zal de rechtbank ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, de na te noemen voorwaarden stellen betreffende het gedrag van verdachte. Verdachte heeft zich bereid verklaard de voorwaarden na te leven. De rechtbank heeft bij het formuleren van de voorwaarden gelet op de voorgenoemde adviezen van de gedragsdeskundigen en het advies van de reclassering.
De rechtbank zal daarbij bevelen dat de hierna gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn omdat, zoals reeds overwogen, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Tot slot zal de rechtbank naast de maatregel van tbs met voorwaarden, een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan. Met genoemde maatregel wordt het mogelijk om verdachte na afloop van de tbs-maatregel onder toezicht te stellen indien dit in het verband met de dan bestaande risico’s noodzakelijk is. De rechtbank acht het van belang dat die mogelijkheid bestaat, omdat door de gedragsdeskundigen en de reclassering wordt geadviseerd om verdachte langdurig te behandelen en te ondersteunen. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking zal plaatsvinden wanneer de tbs ten einde loopt.

Benadeelde partij

Ten aanzien van parketnummer 18/085646-22, feit 1 (poging tot zware mishandeling)
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 750,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Ten aanzien van parketnummer 18-343189-21 (vernieling)
[benadeelde partij 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 294,47 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
[slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] op het standpunt gesteld dat deze vatbaar is voor toewijzing.
[benadeelde partij 2]
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 2] op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu niet duidelijk is of degene die de vordering heeft ingediend (mevrouw [naam 7] ) bevoegd is tot indiening van de vordering.
Standpunt van de verdediging
[slachtoffer 1]
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] primair aangevoerd dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering af te wijzen, nu [slachtoffer 1] geen aangifte heeft gedaan, geen toestemming heeft gegeven voor een letselrapportage en het ten overstaan van de politie doet voorkomen alsof er niets of weinig aan de hand was. De schade is daarbij niet nader toegelicht en er wordt in de vordering verwezen naar twee strafzaken die wezenlijk anders zijn.
[benadeelde partij 2]
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 2] aangevoerd dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel te worden afgewezen, nu de vergoeding van drie autobanden wordt gevorderd terwijl verdachte de vernieling van één autoband wordt verweten. Daarnaast wordt op de facturen een ander voertuig genoemd dan uit de aangifte blijkt en staat de factuur op naam van mevrouw [naam 8], terwijl niet duidelijk is, wie zij is.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/085646-22 onder 1 bewezenverklaarde. Bij het bepalen van de hoogte van deze schade heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De benadeelde partij heeft door het handelen van verdachte letsel opgelopen. Niet vastgesteld kan worden wat de omvang van het letsel precies is omdat de benadeelde partij geen toestemming heeft willen verlenen voor het inwinnen van (nadere) medische informatie. Gelet hierop acht de rechtbank in beginsel een vergoeding van immateriële schade op zijn plaats, maar zal deze naar billijkheid vaststellen op € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 april 2022. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het resterende deel van zijn vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[benadeelde partij 2]
[naam 7] heeft namens de benadeelde partij een vordering tot vergoeding van materiële schade ingediend. Bij deze vordering is geen uittreksel van de Kamer van Koophandel en een volmacht van de directie/bestuurder overgelegd waaruit blijkt dat zij gerechtigd is de organisatie te vertegenwoordigen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom onvoldoende gebleken dat [naam 7] gemachtigd is de vordering tot schadevergoeding in te dienen. De rechtbank zal daarom de vordering niet-ontvankelijk verklaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38z, 45, 57, 285, 300, 302, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Vernietigt de onder parketnummer 18-307893-21 uitgevaardigde strafbeschikking.

Verklaart het onder parketnummer 18-085646-22 onder 1 primair en 2, onder parketnummer 18081634-22, onder parketnummer 18-307893-21, onder parketnummer 18-343189-21 en onder parketnummer 18/338541-21 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 178 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat veroordeelde ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
de veroordeelde verleent, ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit, medewerking aanhet nemen van een of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
de veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
de veroordeelde verleent medewerking aan het reclasseringstoezicht bij Reclassering SVG (Inforsa),bedoeld in artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen. Daarbij:
  • meldt zij zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dit nodig is; - houdt zij zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • helpt zij de reclassering aan een actuele foto waarop haar gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde aanwezigheid;
  • geeft zij de reclassering inzicht in de voortgang van de begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • vestigt zij zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • werkt zij mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de veroordeelde, indien dit van belang is voor het toezicht;
4. indien de reclassering dat nodig vindt en de veroordeelde daarmee instemt, kan de veroordeeldevoor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of veroordeelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
5. de veroordeelde gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk derNederlanden, zonder toestemming van de reclassering;
6. de veroordeelde laat zich opnemen in [instelling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen doorde justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname is reeds gestart. De opname duurt zolang de reclassering dit nodig acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, indien de zorginstelling dit nodig acht;
7. de veroordeelde werkt, indien de reclassering een overgang naar ambulante zorg wenselijk acht,mee aan de indicatiestelling en plaatsing. De veroordeelde laat zich behandelen door een forensische GGZ-instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, indien de zorgverlener dat nodig acht;
8. de veroordeelde werkt, indien de reclassering een overgang naar begeleid wonen ofmaatschappelijke opvang gewenst acht, mee aan de indicatiestelling en plaatsing. De veroordeelde verblijft in een instelling voor begeleid/beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na de klinische behandeling. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
9. de veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om hetmiddelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
10. de veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van passende en gestructureerdedagbesteding.
Draagt de reclassering op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt de
onmiddellijke uitvoerbaarheidvan de terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Legt op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis (afgegeven in parketnummer 18/085646-22; feit 1) met ingang van heden.
Ten aanzien van parketnummer 18/085646-22, feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 april 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 april 2022 tot de dag van algehele voldoening.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van
vijf dagenkan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van parketnummer 18/343189-21
Verklaart de vordering van [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, voorzitter, mr. M.S. van der Kuijl en mr. J. Faber, rechters, bijgestaan door mr. E.C. Kasper-Kerkdijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 maart 2023.
Mr. M.S. van der Kuijl is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.