ECLI:NL:RBNNE:2023:1029

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
18.277288.22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en voorwaardelijke ontzegging rijbevoegdheid na verkeersongeval met dodelijke afloop

Op 16 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 20 juni 2022 te Stiens. De verdachte, geboren in 1977, was als bestuurster van een personenauto betrokken bij een aanrijding met een fietsster, die als gevolg van het ongeval overleed. De officier van justitie had veroordeling gevorderd op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW), maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor aanmerkelijke schuld aan het ongeval. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, hoewel zij een verkeersfout had gemaakt door geen voorrang te verlenen, voldoende voorzorgsmaatregelen had genomen en haar snelheid had verminderd voordat zij de kruising opreed. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.

Wel werd het subsidiair ten laste gelegde feit, het veroorzaken van gevaar op de weg door het niet verlenen van voorrang, wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank legde een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen op voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hield rekening met de impact van het ongeval op de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit was begaan, evenals de verklaringen van de nabestaanden die geen straf voor de verdachte wensten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in het verkeer en de gevolgen van verkeersgedrag.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.277288.22

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

16.maart 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats], wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 maart 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.E. Wielenga, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 20 juni 2022, te Stiens, in elk geval in de gemeente Leeuwarden, als verkeersdeelneemster, namelijk als bestuurster van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Juckemaleane, en toen, gekomen bij (de kruising of splitsing van die Juckemaleane en) de weg, de Moundyk,
- welke Moundyk voor het over die Juckemaleane komende verkeer door een bord naar model B6 van bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 was aangeduid en/of terwijl op het wegdek van die Juckemaleane voor het kruisingsvlak haaientanden waren aangebracht -zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met dat door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig zonder te stoppen en/of met onverminderde, althans een gezien de situatie ter plaatse, te hoge snelheid die Moundyk op te rijden, op het moment dat een over die Moundyk rijdende, voor haar, verdachte van links komende bestuurster van een fiets, die aldaar voorrang had, verdachte dicht was genaderd, waardoor die bestuurster van die fiets (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 20 juni 2022, te Stiens, in elk geval in de gemeente Leeuwarden, als bestuurster van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Juckemaleane, en toen, gekomen bij (de kruising of splitsing van die Juckemaleane en) de weg, de Moundyk, - welke Moundyk voor het over die Juckemaleane komende verkeer door een bord naar model B6 van bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 was aangeduid en/of terwijl op het wegdek van die Juckemaleane voor het kruisingsvlak haaietanden waren aangebracht - met dat door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig zonder te stoppen en/of met onverminderde, althans een gezien de situatie ter plaatse, te hoge snelheid die Moundyk op te rijden, op het moment dat een over die Moundyk rijdende, voor haar, verdachte van links komende bestuurster van een fiets, genaamd
[slachtoffer], die aldaar voorrang had, verdachte dicht was genaderd, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat ondanks dat verdachte door de stand van de zon onvoldoende zicht had, zij zonder te stoppen de voorrangskruising is opgereden. Verdachte heeft niet goed uitgekeken en is er te gemakkelijk vanuit gegaan dat er geen fietser aan kwam. Verdachte had het ongeluk kunnen voorkomen door te stoppen. Verdachte had, gelet op het slechte zicht, door de laagstaande zon ook moeten stoppen. De officier van justitie is van mening dat dat betekent dat verdachte schuld heeft aan het ontstaan van het ongeluk en dat overtreding van artikel 6 WVW dus bewezen kan worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is geweest. Er is geen bewijs in het dossier dat verdachte haar snelheid niet heeft verminderd, zoals ten laste is gelegd. De verklaring van verdachte dat zij heeft afgeremd en de auto met een snelheid van 10 tot 15 km/u heeft laten doorrollen, wordt ondersteund door de verklaring van getuige [naam 1], die direct achter verdachte reed. De VOA noemt in haar rapport dat de oorzaak van het ongeval moet worden gezocht in een beoordelingsfout van de bestuurster en spreekt niet over de snelheid waarmee is gereden.
Verdachte had ten onrechte geen voorrang verleend. moeten verlenen aan de fietsster. Dit is de enige verkeersovertreding waarvan sprake is, zodat slechts het subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 maart 2023, voor zover inhoudend:
Op 20 juni 2022 te Stiens reed ik als bestuurder van een personenauto over de Juckemaleane. Aangekomen bij de kruising van de Juckemaleane en de Moundyk heb ik het gas los gelaten, bijgeremd en uitgekeken naar links, rechts en opnieuw naar links gekeken. Ik dacht dat de kruising vrij was en heb de fietsster, die ik voorrang had moeten verlenen, niet gezien.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van de VerkeersOngevallenAnalyse,nummer 20062022.2100.2393, d.d. 7 juli 2022, inhoudend het relaas van verbalisant [naam 2]:
1.2
Beknopte ongevalsbeschrijving:
De bestuurster van de Toyota reed hiermee over de Juckemaleane te Stiens. Zij naderde de kruising van de Juckemaleane met de Moundyk. Op de Moundyk reed de fietsster. Zij naderde tevens de kruising van de Moundyk met de Juckemaleane. De bestuurster van de Toyota verleende geen voorrang aan de fietsster, waardoor een aanrijding tussen hen ontstond. De voorzijde van de Toyota raakte de rechterzijde van de fietsster. Hierbij raakte de fietsster zwaar gewond en overleed enkele dagen later aan haar verwondingen.
1.4
Conclusie/beantwoording
Ik verbalisant ben van mening dat het ongeval niet te wijten is aan een technisch gebrek, doch dat de oorzaak moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurster van de Toyota, immers zij verleende, in strijd met bord B6 en haaientanden, geen voorrang aan de bestuurster van de fiets die op de kruisende weg reed.
De rechtbank overweegt als volgt:
Vrijspraak artikel 6 Wegenverkeerswet
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Dit brengt met zich mee dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Er dient zogezegd sprake te zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een tijdelijke onoplettendheid hoeft nog geen schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet op te leveren.
Hoewel in dit geval vaststaat dat de gevolgen van het verkeersongeval zeer ernstig zijn geweest, merkt de rechtbank op dat in zijn algemeenheid niet uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat strijdig is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Vast is komen te staan dat verdachte een verkeersfout heeft gemaakt, doordat zij, in strijd met bord B6 en de op de weg aangebrachte “haaientanden”, geen voorrang heeft verleend aan de bestuurster van de fiets die op de kruising reed. Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting is verder gebleken dat verdachte, voordat zij de voorrangskruising opreed, haar snelheid heeft verminderd.
Uit het geheel van gedragingen van verdachte voorafgaand aan het ongeval kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat sprake was van verkeersgedrag dat als aanmerkelijk en/of onoplettend dient te worden aangemerkt. Dat verdachte het slachtoffer niet heeft gezien en haar mitsdien geen voorrang heeft verleend, maakt dat in dit geval niet anders nu verdachte voor het overige voldoende voorzorgsmaatregelen had genomen alvorens zij de kruising opreed. Haar snelheid, die al niet hoog was, heeft zij verminderd, zodanig dat zij haar voertuig tijdig tot stilstand had kunnen brengen als zij het slachtoffer had gezien.
Dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend verkeersgedrag, is, gelet op het voorgaande, niet komen vast te staan. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
Subsidiair - artikel 5 Wegenverkeerswet 1994
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door geen voorrang te verlenen, gevaar op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 20 juni 2022, te Stiens, als bestuurster van een voertuig, personenauto, daarmee rijdende op de weg, de Juckemaleane, en toen, gekomen bij de kruising of splitsing van die Juckemaleane en de weg de Moundyk,
- welke Moundyk voor het over die Juckemaleane komende verkeer door een bord naar model B6 van bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 was aangeduid en terwijl op het wegdek van die Juckemaleane voor het kruisingsvlak haaientanden waren aangebracht -met dat door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig die Moundyk op te rijden, op het moment dat een over die Moundyk rijdende, voor haar, verdachte van links komende bestuurster van een fiets, genaamd [slachtoffer], die aldaar voorrang had, verdachte dicht was genaderd, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op: subsidiair overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primaire ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde gepleit voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte enorm onder het strafbare feit lijdt. Daarnaast hebben de nabestaanden aangegeven dat verdachte wat hen betreft geen straf hoeft te krijgen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van Reclassering Nederland en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verkeersongeval door op 22 juni 2022 te Stiens geen voorrang te verlenen aan een op de kruisende voorrangsweg fietsende fietsster. Hierdoor heeft verdachte gevaar veroorzaakt op de weg, welk gevaar zich heeft verwezenlijkt in een aanrijding met het slachtoffer [slachtoffer]. Het slachtoffer is als gevolg van dit ongeval overleden.
Artikel 5 WVW verbiedt iedere verkeersdeelnemer zich zo te gedragen dat gevaar wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt. De op te leggen straf dient dan ook in het bijzonder gerelateerd te zijn aan de mate van gevaarzetting en niet zozeer aan de ernst van de gevolgen.
De officier van justitie heeft namens de nabestaanden laten weten dat wat de nabestaanden betreft er geen vervolging ingesteld had hoeven te worden. Hoewel de nabestaanden verdrietig zijn dat hun zus er niet meer is, nemen zij verdachte niets kwalijk. Zij hebben zeer met verdachte te doen en zouden haar het liefst een knuffel willen geven.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van Reclassering Nederland. Hieruit blijkt dat verdachte zich gewetensvol en schuldig voelt aan de ontstane situatie. Zij heeft kort na het ongeval contact gezocht met de nabestaanden van het slachtoffer. Ook in de periode na het overlijden van het slachtoffer is er contact geweest. Het ongeval heeft tot op de dag van vandaag veel impact op de emotionele gesteldheid van verdachte. Zij heeft last van herbelevingen en is snel moe en overprikkeld. Daarvoor heeft zij inmiddels hulp gezocht. Verdachte komt uit het onderzoek naar voren als een normaal functionerende vrouw die haar leven op de rit heeft. Afgezien van de nasleep van het ongeval ervaart verdachte geen maatschappelijke problemen. De reclassering ziet dan ook geen aanknopingspunten voor een verder contact en geeft aan dat er een preventieve werking uit kan gaan van het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel, ook als dit een voorwaardelijke rijontzegging inhoudt.
Bij de strafoplegging weegt de rechtbank mee dat het verkeersongeval ook op verdachte een zeer grote impact heeft gehad. Verdachte heeft zich het lot van het slachtoffer en de nabestaanden zeer aangetrokken en was merkbaar aangedaan. De rechtbank weegt verder mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank zal aan verdachte een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, omdat zij tot een andere bewezenverklaring komt. Om die reden is de rechtbank tevens van oordeel dat oplegging van een taakstraf in onderhavige zaak niet passend is. Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank evenwel van oordeel dat ook niet kan worden volstaan met toepassing van artikel 9a Sr., zoals bepleit door de raadsman.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een geheel voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren, voldoende recht doet aan het bewezenverklaarde.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van twee maanden.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. B.F. Hammerle en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 maart 2023.