ECLI:NL:RBNNE:2023:102

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
LEE 22/4115
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bijzondere bijstand voor energiekosten

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand voor de meerkosten van elektra en gasverbruik. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 januari 2023 op zitting behandeld, waarbij verzoekster en de gemachtigden van zowel verzoekster als het college aanwezig waren.

Het college had bij besluit van 7 juli 2021 aan verzoekster een bedrag van € 810,- aan bijzondere bijstand toegekend, maar had het verzoek om vergoeding van de meerkosten voor verwarmingskosten afgewezen. Verzoekster stelde dat zij in een lastige financiële situatie verkeert, vooral door de hoge energiekosten, en dat er spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelt echter dat bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, niet snel sprake is van spoedeisend belang. De periode waarvoor verzoekster bijzondere bijstand had aangevraagd, was inmiddels verstreken, en zij had niet voldoende gemotiveerd waarom de bodemprocedure niet kon worden afgewacht. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, evenals het verzoek om proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/4115
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 januari 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.J. Achterveld),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden(het college)
(gemachtigde: A.J. Krol).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een
voorlopige voorziening van verzoekster tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand voor de meerkosten van elektra en gasverbruik.
2. Het college heeft bij besluit van 7 juli 2021 aan verzoekster in totaal een bedrag van
€ 810,- aan bijzondere bijstand voor de meerkosten energieverbruik toegekend. Het college heeft hierbij aangegeven dat deze toekenning te maken heeft met het opwarmen van het water. Met het bestreden besluit van 19 oktober 2022 op het bezwaar van verzoekster is het college bij deze toekenning gebleven.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 januari 2023 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb)
kan, indien bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel
kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld een acute financiële noodsituatie, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
6. Ter onderbouwing van het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige
voorziening heeft verzoekster aangevoerd dat het college weliswaar haar verzoek om bijzondere bijstand voor de meerkosten van onder meer het douchen heeft toegekend, maar dat het college haar verzoek om vergoeding van de meerkosten voor de verwarmingskosten heeft afgewezen. Hierdoor komt verzoekster in een bijzonder lastige situatie te verkeren omdat zij moet rondkomen van het minimuminkomen. Dit geldt, aldus verzoekster, te meer gelet op de enorm hoge kosten voor energie op dit moment.
7. De aard van een verzoek om een voorlopige voorziening veronderstelt een actueel
financieel spoedeisend belang. Verzoekster heeft op 11 mei 2021 bijzondere bijstand aangevraagd voor de periode 10 april 2020 tot en met 12 april 2021. De voorzieningenrechter stelt vast dat deze periode inmiddels is verstreken. Verzoekster heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet (nader) gemotiveerd waarom de bodemprocedure voor de bijzondere bijstand over deze periode in het verleden niet kan worden afgewacht.
8. Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoekster
zo zwaarwegend belang dat behandeling van de beroepsprocedure niet door haar zou kunnen worden afgewacht.
9. Uit wat hierboven is overwogen volgt dat bij dit verzoek een spoedeisend belang als
bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb ontbreekt. Daarom bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek om een proceskostenveroordeling wordt afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.