ECLI:NL:RBNNE:2022:963

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
LEE 21/1210
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke weigering BOSA-subsidie en het recht op gehoord worden in bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Manege onder de Linde en de Minister voor Medische Zorg over de gedeeltelijke weigering van een subsidie op grond van de Subsidieregeling Stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties (BOSA). De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister in zijn primaire besluit van 22 september 2020 een subsidie van € 12.424,21 heeft verleend, maar dat in het bestreden besluit van 19 februari 2021 het bezwaar van de eiseres ongegrond is verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij aanvoert dat de Minister ten onrechte de factuurdatum als uitgangspunt heeft genomen voor de subsidiabiliteit van de onderhoudskosten.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 26 januari 2022, waarbij partijen zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek op 11 februari 2022 gesloten. De rechtbank overweegt dat de Minister de hoogte van de subsidie heeft vastgesteld op basis van een vaste gedragslijn, waarbij onderhoudskosten worden gerelateerd aan de looptijd van het onderhoudscontract. Eiseres heeft niet aangetoond dat alle werkzaamheden binnen de subsidieperiode zijn uitgevoerd, en de rechtbank volgt de Minister in zijn standpunt dat hij niet verplicht was om contact op te nemen met de onderhoudsbedrijf.

De rechtbank concludeert dat de Minister ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiseres over haar bezwaarschrift, ondanks haar verzoek daartoe. De rechtbank oordeelt echter dat dit gebrek kan worden gepasseerd, omdat eiseres niet is benadeeld. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, maar draagt de Minister wel op het griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1210

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2022 in de zaak tussen

Stichting Manege onder de Linde, uit Beetsterzwaag, eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] ),
en

de Minister voor Medische Zorg, verweerder

(gemachtigde: mr. M.W.J.J. Netten).

Procesverloop

In het besluit van 22 september 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres subsidie verleend op grond van de Subsidieregeling Stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties (BOSA). Verweerder heeft de hoogte van de subsidie daarbij vastgesteld op € 12.424,21.
In het besluit van 19 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2022 via Skype op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft bij brief van 27 januari 2022 nadere informatie aangeleverd. Eiseres heeft daarop gereageerd bij brief van 6 februari 2022. Partijen hebben toestemming gegeven dat een nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens op 11 februari 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft in het primaire besluit de hoogte van de subsidie vastgesteld op een bedrag dat € 2.337,08 lager is dan eiseres heeft aangevraagd. Verweerder heeft als reden daarvoor aangevoerd dat eiseres in de aanvraag onderhoudskosten heeft opgenomen die reeds waren afgerond 12 maanden voor de indieningsdatum van de aanvraag, 1 mei 2020. In het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt hierover gehandhaafd en daarnaast het standpunt ingenomen dat een deel van de kosten die hij in het primaire besluit subsidiabel heeft geacht, niet voor subsidie in aanmerking komen op grond van de BOSA. Hij heeft aan dit oordeel geen rechtsgevolg verbonden, maar heeft toegezegd af te zien van het terugvorderen van dit deel van de toegekende subsidie.
Onderhoudskosten
2. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte de factuurdatum als uitgangspunt heeft genomen voor de onderhoudskosten. De kosten hangen op grond van artikel 8, tweede lid, van de BOSA samen met de activiteit en niet met het moment van facturatie. Het onderhoud heeft vanwege de zomersluiting van de manege plaatsgevonden in de maanden juli en augustus van 2019. Daarom zijn de onderhoudskosten volledig subsidiabel. Daarnaast heeft verweerder het besluit onzorgvuldig voorbereid omdat hij geen contact heeft opgenomen met de contactpersoon van Van Wijnen, het bedrijf dat het onderhoud van de manege uitvoert. Verweerder heeft het besluit ondeugdelijk gemotiveerd door te verwijzen naar een (uitvoerings)document dat is opgesteld door DUS-I (de vragen en antwoorden op de website).
2.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat een deel van de onderhoudskosten niet subsidiabel is omdat zij betrekking heeft op de uitvoering van het systematisch onderhoud volgens het onderhoudscontract 2019, over de eerste twee kwartalen van 2019. Omdat de aanvraag is gedaan op 1 mei 2020, zijn de kosten over januari tot en met april 2019 niet subsidiabel. Uit de informatie die eiseres heeft verstrekt, blijkt niet welke activiteiten op welk moment zijn uitgevoerd. Verweerder is het met eiseres oneens dat hij contact had moeten opnemen met het bedrijf dat het onderhoud uitvoert, omdat het tot de verantwoordelijkheid van eiseres behoort om alle informatie te verstrekken die vereist is voor de beoordeling van haar aanvraag. Verweerder heeft gehandeld op basis van zijn vaste gedragslijn bij de interpretatie van artikel 8, tweede lid, van de BOSA. Aangezien bij onderhoudscontracten slecht kan worden gesproken van voltooiing van de activiteiten, omdat er sprake is van voortdurende activiteiten, heeft verweerder de vaste gedragslijn dat hij de kosten van een onderhoudscontract relateert aan de overeengekomen looptijd. Hij stelt de kosten daarbij evenredig subsidiabel voor het deel van het contract dat binnen de aanvraagperiode valt. Voor het overige deel kan een andere aanvraag worden gedaan.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Artikel 8, tweede lid, van de BOSA bepaalt dat de aanvraag tot vaststelling uiterlijk 12 maanden na voltooiing van de subsidiabele activiteiten wordt ingediend. Als hoofdregel geldt daarom dat activiteiten subsidiabel zijn als ze zijn uitgevoerd gedurende de periode van 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag. Als er sprake is van een onderhoudscontract, is het niet altijd aantoonbaar wanneer onderhoudswerkzaamheden precies zijn uitgevoerd. Dan is het naar het oordeel van de rechtbank redelijk om de vaste gedragslijn van verweerder toe te passen, waarbij de kosten van het onderhoudscontract worden gerelateerd aan de overeengekomen looptijd en subsidiabel worden gesteld voor het deel van het contract dat binnen de aanvraagperiode valt. Niet in geschil is dat verweerder deze gedragslijn in dit geval consistent heeft toegepast.
3.2.
In het onderhavige geval is er geen reden af te wijken van deze gedragslijn, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat alle werkzaamheden binnen de subsidieperiode zijn uitgevoerd, zoals eiseres heeft gesteld. De rechtbank volgt eiseres niet in het standpunt dat verweerder gehouden was om contact op te nemen met de contactpersoon van Van Wijnen, aangezien het op de weg van de aanvrager ligt om aannemelijk te maken dat de opgevoerde kosten subsidiabel zijn. Deze gronden treffen geen doel.
Materiaalkosten
4. Verweerder heeft toegezegd dat hij zal afzien van de terugvordering van de subsidie die hij heeft verleend voor de kosten van de aanschaf van een paard en paardenvoer en andere kosten die hij niet subsidiabel acht op grond van de BOSA. De rechtbank komt daarom niet toe aan de beoordeling van de gronden die eiseres heeft aangevoerd over het standpunt dat verweerder in het bestreden besluit heeft ingenomen, dat die kosten niet subsidiabel zijn.
Horen
5. Eiseres voert tot slot aan dat er sprake is van onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit omdat verweerder eiseres niet heeft gehoord over haar bezwaarschrift, ondanks haar expliciete verzoek daartoe.
5.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij op grond van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het horen mocht afzien omdat er voor hem geen twijfel bestond over de conclusie dat de betreffende kosten niet subsidiabel zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over de ongegrondheid van het bezwaar.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder kan afzien van het horen van de indiener van een bezwaarschrift als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Dat volgt uit artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb. Van het horen met toepassing van deze bepaling kan slechts worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
5.3.
Eiseres had naar het oordeel van de rechtbank tijdens de hoorzitting nog duidelijkheid kunnen verstrekken over het tijdstip van de uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden. Verweerder had dan kunnen besluiten in afwijking van zijn vaste gedragslijn over onderhoudscontracten. Verweerder heeft daarom niet kunnen oordelen dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. Het bezwaar was daarom naar het oordeel van de rechtbank niet kennelijk ongegrond en verweerder heeft om die reden ten onrechte afgezien van het horen van eiseres. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek op grond van artikel 6:22 van de Awb te passeren, aangezien aannemelijk is dat eiseres daardoor niet is benadeeld, omdat zij ook in beroep geen nieuwe bewijsmiddelen in de procedure heeft ingebracht. Ook deze grond treft geen doel.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Aangezien de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank
­ verklaart het beroep ongegrond;
­ draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. T.C.A. Hofman-Aupers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.