ECLI:NL:RBNNE:2022:920

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
18/930072-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en openlijk geweld in vereniging

Op 29 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van twee pogingen tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 29 juni 2019 in Nooitgedacht, waar de verdachte betrokken was bij een vechtpartij in een restaurant. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een mes had gestoken naar de aangevers, wat resulteerde in verwondingen. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor de zwaarste beschuldigingen, maar de rechtbank achtte de onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 169 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die schade hadden geleden door de acties van de verdachte. De rechtbank hield rekening met het tijdsverloop en de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de feiten plaatsvonden in het openbaar en veel impact hadden op de betrokkenen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/930072-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 maart 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 maart 2022. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.W Flokstra, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.P. Senior.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 juni 2019 te Nooitgedacht, althans in de gemeente Aa en Hunze, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] van het leven te beroven, met dat opzet (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar het hoofd en/of het lichaam van die [aangever] heeft gestoken en/of gesneden en/of die [aangever] in een arm/schouder heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij op of omstreeks 29 juni 2019 te Nooitgedacht, althans in de gemeente Aa en Hunze, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar het hoofd en/of het lichaam van die [aangever] heeft gestoken en/of gesneden en/of die [aangever] in een arm/schouder heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 29 juni 2019 te Nooitgedacht, althans in de gemeente Aa en Hunze, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] van het leven te beroven, met dat opzet (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar het hoofd en/of het lichaam van die [aangever] heeft gestoken en/of gesneden en/of die [aangever] in een arm/schouder heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij op of omstreeks 29 juni 2019 te Nooitgedacht, althans in de gemeente Aa en Hunze, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar het hoofd en/of het lichaam van die [aangever] heeft gestoken en/of gesneden en/of die [aangever] in een arm/schouder heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij op of omstreeks 29 juni 2019 te Nooitgedacht, althans in de gemeente Aa en Hunze, openlijk, te weten in het restaurant van vakantiepark [bedrijfsnaam] , in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer personen, te weten
[aangever] en/of en/of en/of
een of meer andere leden van de familie [aangever] door
  • die [aangever] aan haar haren te trekken, althans haar bij haar haren vast te houden, en/of
  • die [aangever] tegen het hoofd en/of het lichaam te stompen en/of te slaan en/of
  • die [aangever] tegen een muur aan te slaan/duwen en/of
  • die [aangever] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te steken en/of te snijdenen/of
  • die [aangever] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te steken en/of te snijdenen/of
  • een of meer glazen naar de familie [aangever] te gooien;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten. Voorts heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd voor de onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten. Voorts heeft de raadsman met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit primair betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, subsidiair dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Hoewel sommige getuigen daar anders over verklaren was verdachte niet de agressor van de vechtpartij, hij wilde juist de eerdere confrontatie de-escaleren. Verdachte liep richting de confrontatie om zijn partner mee terug te nemen naar hun tafel. Verdachte had terwijl hij dit deed zijn mes en vork nog in zijn handen. Hij heeft toen vervolgens de confrontatie escaleerde niet doelbewust gestoken. Hij wilde enkel de familie [aangever] op afstand houden. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij niet het idee had dat verdachte bewust heeft gestoken. Aangever [aangever] liep waarschijnlijk op het moment dat verdachte de familie [aangever] op afstand wilde houden, langs verdachte en heeft toen onbedoeld een snijwond opgelopen. Voorts blijkt uit de plaats van het letsel bij beide aangevers dat verdachte niet van boven naar beneden heeft gestoken. Ten slotte blijkt niet uit de stukken dat het letsel een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel teweeg brengt. Gelet op het vorenstaande dient verdachte vrij te worden gesproken voor de feiten 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair omdat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de dood noch op zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Het Openbaar Ministerie dient primair niet-ontvankelijk te worden verklaard. Meerdere personen hebben met elkaar in het openbaar gevochten. Het is niet duidelijk waarom enkel verdachte hiervoor wordt vervolgd. De zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] is geseponeerd terwijl de gedragingen beschreven achter de meeste gedachtestreepjes in de tenlastelegging aan haar zijn toe te schrijven. Voorts heeft getuige [getuige] verklaard dat de familie [aangever] met glazen gooide. Gelet op het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2022:1612) handelt het Openbaar Ministerie hier in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Medeverdachte [medeverdachte] werd namelijk verdacht van exact hetzelfde feit. De familie [aangever] is evenmin vervolgd voor deze vechtpartij. Subsidiair dient verdachte te worden vrij gesproken omdat de handelingen op de tenlastelegging niet door verdachte zijn gepleegd, behalve het steken met de mes waarvoor vrijspraak is bepleit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht - evenals de officier van justitie en de raadsman - gelet op de inhoud van het dossier de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen.
De onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 juni 2019,opgenomen op pagina 142 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002019167640 d.d. 2 september 2019, inhoudend als verklaring van [aangever] :
Op zaterdag 29 juni 2019 bevond ik mij op het park [bedrijfsnaam] in Nooitgedacht. Er was onenigheid ontstaan tussen mijn dochter [naam] en een ander jongetje in de kinderhoek. Wij moesten langs de tafel waar het jongetje en zijn moeder met de rest van de familie zat. Ik zag vervolgens de vrouw opstaan van haar tafel en dreigend op mijn af komen lopen. Ze zei tegen mij dat ze nog even met mij wilde praten want haar kinderen hadden een ander verhaal verteld. Daarop kwam mijn man [naam] tussenbeide. Vanaf dat moment barstte er en bom. Voordat ik het wist werd ik aan mijn haren getrokken door de moeder van het jongetje, dit deed behoorlijk pijn. Met één van de andere handen werd ik door haar op mijn hoofd geslagen. Ik voelde vuistslagen op mijn hoofd, schouders en nek. Overal waar ze mij kon raken probeerde ze dat. Door de vuistslagen voelde ik op meerdere plaatsen op mijn lichaam een flink pijn. Zij had mij letterlijk in een houdgreep. Door haar ben ik ook tegen een muur geslagen. Op het moment dat ik tegen de muur kwam voelde ik een fikse pijn in mijn linkerschouder. Mijn schouder doet op dit moment nog ontzettend veel pijn van de slag tegen de muur. Ik merk dat ik ook nog hoofdpijn heb van de vuistslagen en het haren trekken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 juni 2019,opgenomen op pagina 20 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [aangever] :
Op zaterdag 29 juni 2019 was ik samen met mijn gezin aan het eten in het restaurant bij het [bedrijfsnaam] in Nooitgedacht. Ik loop voor mijn oudste dochter en zie vanuit mijn rechter ooghoek dat zij wordt aangevallen door een vrouw. Ik zag dat de vrouw mijn dochter greep. Ik zag dat mijn dochter [naam] verder liep en ik zag dat de vrouw haar vast hield. Er stond een soort lessenaar bij de uitgang en ik zag dat ze daar overheen geduwd werd en vervolgens bij haar haren werd gegrepen door de vrouw. Ik zag dat ze bij haar haar naar achteren werd getrokken. Ze werd over de lessenaar getrokken. Ik ben naar mijn dochter gegaan en ik wilde haar ontzetten. Ik voelde toen dat ik van voren weg werd geduwd of geslagen tegen mijn linker schouder aan. Ik zag dat mijn zoon voor mij ging staan om mij te beschermen. Ik werd meegenomen naar een EHBO-kamertje. Ik zag dat er bloed van mijn linker bovenarm droop. Ik keek naar mijn linker bovenarm en ik zag een snede van ongeveer 8 cm. Het was een behoorlijke wijkende wond. Ik voelde op dat moment een scherpe brandende pijn. Op de spoedeisende hulp heeft men de wond gehecht. Er zitten acht hechtingen in mijn linker bovenarm.
3. Een geneeskundige verklaring (forensisch geneeskundig letselverslag met benoeming), op 20 augustus 2019 opgemaakt en ondertekend door S.P.H. Letmaath, forensisch arts voor zover inhoudend, als zijn/haar geneeskundige verklaring:
Op opnames 1, 2 en 3 is een wijkend huidletsel met scherpe wondranden zichtbaar. De lengte daarvan is groter dan de diepte. Er is onder de wondranden gekliefd onderhuids vet zichtbaar. Dit zijn kenmerken die zeer goed passend bij een snijletsel maar er zijn er ook kenmerken van een steekletsel. Uit de wondinspectie van de behandelend arts blijkt dat de diepte tot aan de spierlaag reikt wat dan ook een zekere diepte impliceert. Het letsel bij mevrouw [aangever] kan zijn toegebracht op de wijze zoals door betrokkenen is verklaard. Er zijn geen aanwijzingen voor blijvend letsel. Wel zal er naar verwachting op een zichtbare plaats een litteken zichtbaar blijven.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 juni 2019,opgenomen op pagina 26 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [aangever] :
Voordat wij bij de uitgang waren werd [naam] wederom aangesproken door de vrouw. [naam] ging zo staan dat hij de kinderen een vrije doorgang naar de uitgang kon geven. Op dat moment zag ik dat de vrouw [naam] bij de haren pakte en haar een vuistslag tegen het hoofd gaf. Ik zag dat de vrouw [naam] aan de haren naar beneden trok en met haar rechter vuist tegen het hoofd van [naam] sloeg. Ik zag dat de vrouw dit met kracht deed. Mijn moeder stond bij [naam] en sprong tussen beide. Ik zag dat de man van tafel opstond en een mes van tafel pakte. Ik zag dat de man het mes boven zijn hoofd hield en gereed had om te steken. Nadat wij naar buiten waren gegaan zag ik dat mijn moeder bloedde. Op dat moment zei iemand uit de groep dat ik ook bloedde. Ik zei dat het bloed van mijn moeder was. Maar toen ik naar mijn eigen rechter boven arm keek zag ik dat er een gat aan de binnenkant van mijn rechter biceps zat.
5. Een geneeskundige verklaring (forensisch geneeskundig letselverslag met benoeming), op 20 augustus 2019 opgemaakt en ondertekend door S.P.H. Letmaath, forensisch arts voor zover inhoudend, als zijn/haar geneeskundige verklaring:
Op opname 1 en uitvergroot op opname 2 is een wijkend huidletsel aan de binnenzijde van de rechterbovenarm zichtbaar van waarschijnlijk een manspersoon. Het betreft een wijkend huidletsel met scherpe wondranden en een scherp gehoekte 'haak' (L-vorm). De diepte is niet goed vast te stellen. Er lijkt als de opname wat wordt uitvergroot onderhuids vetweefsel zichtbaar. Naar de binnenzijde is een roodroze streepvormige verkleuring zichtbaar. Op basis van de kenmerken van het letsel kijken we meest waarschijnlijk tegen een steekletsel aan. Duidelijke kenmerken van een snijletsel zijn er niet. Door de huisarts van de huisartsenpost wordt geschreven over een kleine diepe wond, die bleef bloeden op de binnenzijde van de rechterbovenarm welke meteen met een hechting is gesloten.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 29 juni 2019,opgenomen op pagina 67 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Ik ben werkzaam in de keuken van het restaurant behorend bij [bedrijfsnaam] . Vanuit de keuken heb ik zicht op het restaurantgedeelte. Op het moment dat de lange vrouw en haar gezelschap voorbij de tafel liep waar onder anderen de jongen en de moeder aan zaten, zag ik dat de moeder van haar stoel opstond en op de lange vrouw af liep. Ik zag dat de moeder de lange vrouw een duw gaf en een klap of stomp. Vervolgens zag ik dat een man die bij groep van de moeder en de jongen hoorde van achter de tafel kwam lopen richting het gezin van de lange vrouw. Ik zag dat deze man een steakmes, welke van het restaurant is, in zijn hand had. Ik zag dat de man met het steakmes meerdere keren in de oudere vrouw stak die bij de lange vrouw hoorde. Ik zag dat een andere manspersoon van de grotere groep waar de jongen en de moeder bij hoorde, een glas gooide in de richting van het gezin van de lange vrouw.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 29 juni 2019,opgenomen op pagina 82 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Ik ben werkzaam als kok in het restaurant van het [bedrijfsnaam] . Vandaag 29 juni 2019 was ik werkzaam in de keuken. Op het moment dat die lange blonde vrouw voor de toonbank stond, werd zij opnieuw aangesproken door de vrouw van de andere familie met dat korte lichte topje met PEPSI als opschrift. De discussie die zij eerder hadden gehad begon toen opnieuw, maar ik had de indruk gekregen dat de familie van die vrouw met dat korte lichte topje er op uit waren om een confrontatie aan te gaan. Ik zag dat een blanke man met een baardje en een licht blouse aan tussen de beide vrouwen ging staan. Hij kon echter niet voorkomen dat de vrouw met het korte lichte topje de lange blonde vrouw begon te slaan. Ik zag dat de familie van de lange slanke vrouw in de richting van de uitgang wilden gaan. Dat lukte niet goed omdat de andere familie zich uitdrukkelijk met de confrontatie begon te bemoeien. In no time was het geëscaleerd tussen de twee families. Ik zag dat een oudere vrouw van de familie van die lange slanke vrouw ertussen wilde gaat staan om de vechtenden uit elkaar te halen. Tegelijkertijd werd er met glas gegooid vanuit de familie van die vrouw met het korte lichte topje. Daarna zag ik dat een man met een zwarte shirt en een tasje om zijn nek, slaande of stekende korte bewegingen maakte in de richting van die oudere vrouw. Ik zag dat die oudere vrouw die ertussen kwam gewond raakte aan haar arm. Zij had een flinke snee in haar bovenarm. De mannen van de familie van de vrouw met dat lichte korte topje bleven maar slaan en ruzie zoeken, o.a. een man met een grijs shirt die veel leek op de man met dat tasje om zijn nek die later door de politie is aangehouden. Nu achteraf bekijkend is de familie van de vrouw met het korte lichte topje de familie die dit hebben veroorzaakt. Zij waren duidelijk de agressor in dit conflict.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 30 juni 2019,opgenomen op pagina 122 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
A: [naam] is naar hun toegelopen. Ik ben er ook naar toe gelopen.
V: Wat had je in je handen op het moment dat je op stond van tafel om naar [naam] toe te gaan? A: Bestek.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal opgemaakt door de
rechter-commissaris d.d. 9 oktober 2019, los bijgevoegd in het dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik een man met een steakmes zag. Ja. U vraagt mij de stekende beweging te omschrijven. Het was een stekende beweging van boven naar beneden. Ik heb één stekende beweging gezien. Het was ook echt een stekende beweging, geen snijdende. U vraagt of ik bij de stekende beweging ook het mes zag. Ja. U vraagt of ik heb gezien wie er werd geraakt. Ja, een oudere vrouw, dit heb ik gezien. U vraagt mij wat aan de stekende beweging vooraf ging. Van de tafel van de familie [verdachte] werd glas gegooid in de richting van de groep. Ze komen tot elkaar. Iemand springt van de tafel en loopt dreigend met een mes er naar toe.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal opgemaakt door de
rechter-commissaris d.d. 9 oktober 2019, los bijgevoegd in het dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
U vraagt wat ik heb gezien. De familie [aangever] wilde naar huis. De moeder van de familie [verdachte] stond op en ging de confrontatie aan. Toen liep het uit de hand. De familie [aangever] probeerde naar de ingang te gaan om weg te komen. Oma kwam erbij. Vervolgens kwam de hele tafel van [verdachte] erbij. Zij gingen er bovenop. Ze gooiden met glas, dit kwam zelfs de keuken in. Het escaleerde toen. U houdt mij voor dat ik op pag. 83 heb verklaard dat ik zag dat een oudere vrouw van de familie van die lange slanke vrouw er tussen wilde gaan staan om de vechtenden uit elkaar te halen en vraagt mij of dat hetzelfde moment was als ik zojuist benoemde. Ja.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is - gelet op de bewijsmiddelen - van oordeel dat verdachte aangevers [aangever] en [aangever] met een mes heeft gestoken of gesneden.
Uit het dossier en het ter terechtzitting besprokene volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte zogenoemd "vol" opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangevers [aangever] en [aangever] . Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op dat gevolg.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven over wat ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een steakmes heeft meegenomen naar een confrontatie tussen zijn partner en aangever [aangever] . Toen de confrontatie escaleerde en er een vechtpartij ontstond heeft verdachte met het mes een stekende beweging gemaakt in de richting van enkele familieleden van de familie [aangever] . Verdachte stond op dat moment op korte afstand van die familieleden. Door met een mes tijdens een vechtpartij, in een onoverzichtelijke situatie waarbij veel mensen dicht op elkaar stonden richting het bovenlichaam van aangevers [aangever] en [aangever] te steken bestond er een aanmerkelijke kans dat verdachte zwaar lichamelijk letsel bij beide aangevers zou veroorzaken (zoals bijvoorbeeld schade aan de organen) waarbij medisch ingrijpen noodzakelijk zou zijn geweest. Het gevaar van het handelen van verdachte moet voor verdachte, net als voor ieder ander, duidelijk zijn geweest. Door in de beschreven situatie richting het bovenlichaam te steken heeft verdachte de kans op dit letsel dan ook willens en wetens aanvaard, zodat de rechtbank de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten bewezen acht.
De rechtbank acht - anders dan de raadsman - het onder 3 ten laste gelegde feit eveneens wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft in het openbaar (een restaurant) een voldoende significante of wezenlijke bijdrage geleverd aan een gevecht waarbij meerdere personen betrokken waren. Uit de verklaringen van de onafhankelijke getuigen [getuige] en [getuige] blijkt dat de personen aan de tafel van verdachte de agressors waren in het conflict. De rechtbank volgt het betoog van de raadsman dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat zij handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel niet. De officier van justitie heeft tijdens de terechtzitting uitgelegd dat de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] geseponeerd is omdat medeverdachte [medeverdachte] bijna drie jaren na het incident voor het eerst geconfronteerd werd met een dagvaarding. Voorts heeft de raadsman in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] een verzoek ingediend om 16 getuigen te horen. Gelet op proceseconomische redenen heeft de officier van justitie daarom besloten de zaak van medeverdachte [medeverdachte] te seponeren met als reden dat het een oud feit betrof. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de zaak van verdachte en de zaak van medeverdachte
[medeverdachte] niet gelijk zijn, waardoor het Openbaar Ministerie niet in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel. Het Openbaar Ministerie heeft daarnaast de vrijheid (opportuniteit) om te beslissen of zij wel of niet de familieleden van de familie [aangever] vervolgt.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 29 juni 2019 te Nooitgedacht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, naar het lichaam van die [aangever] heeft gestoken of gesneden en die [aangever] in een arm heeft gestoken of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 29 juni 2019 te Nooitgedacht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, naar het lichaam van die [aangever] heeft gestoken en die [aangever] in een arm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij op 29 juni 2019 te Nooitgedacht, openlijk, te weten in het restaurant van vakantiepark [bedrijfsnaam] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten
[aangever] en en
door
  • die [aangever] aan haar haren te trekken, en
  • die [aangever] tegen het hoofd en het lichaam te slaan en
  • die [aangever] tegen een muur aan te duwen en
  • die [aangever] met een mes, te steken of te snijden en
  • die [aangever] met een mes, te steken en
  • een of meer glazen naar de familie [aangever] te gooien;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Feit 1 subsidiair:poging tot zware mishandeling
Feit 2 subsidiair:poging tot zware mishandeling
Feit 3:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - gelet op de ernst van de feiten - gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 163 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met het tijdsverloop.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De raadsman is van mening dat verdachte al voldoende is gestraft, verdachte was namelijk niet de agressor in het conflict.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Verdachte heeft tijdens een vechtpartij - welke is ontstaan door onenigheid tussen twee kinderen twee mensen met een mes gestoken of gesneden. Een van de slachtoffers was een vrouw van 70 jaar die enkel probeerde de groepen uit elkaar te halen. Als gevolg hiervan heeft zij een grote snij- of steekwond opgelopen die met acht hechtingen gehecht diende te worden. Aangever [aangever] heeft daarnaast een steekwond opgelopen in zijn biceps. De feiten hebben veel indruk gemaakt op de familie [aangever] , hetgeen blijkt uit de toelichting op de vorderingen tot schadevergoeding. De rechtbank rekent dit verdachte aan, in het bijzonder nu de feiten plaatsvonden in het openbaar (in een restaurant) in het bijzijn van meerdere getuigen waaronder kleine kinderen. Dat de feiten ook veel indruk hebben gemaakt op de aanwezig getuigen, blijkt uit de getuigenverklaringen. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij en zijn familie geen kant op konden omdat het gevecht bij hun tafel plaatsvond. Een kind zat vast in een kinderstoel en de ander is over tafel gekropen om bescherming te zoeken, dat neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
Gelet op de aard en ernst van de feiten, zoals hiervoor uiteengezet, kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf in het voordeel van verdachte meegewogen dat verdachte, de afgelopen jaren niet is veroordeeld voor feiten met een geweldscomponent. Bij de strafoplegging houdt de rechtbank er voorts rekening mee dat er sprake is van tijdsverloop. De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, lid 1, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de
Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Die termijn heeft in dit geval een aanvang genomen vanaf de aanhouding van verdachte op 29 juni 2019, en gaat derhalve een termijn van twee jaren te boven. Deze overschrijding dient in de straf te worden verdisconteerd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 169 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 120 uren, te vervangen indien niet naar behoren verricht met 60 dagen hechtenis, passend en geboden. De rechtbank legt een lagere taakstraf op dan de officier van justitie heeft gevorderd omdat zij meer dan de officier van justitie rekening houdt met het tijdsverloop.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[aangever] , tot een bedrag van € 1117,36 ter zake van materiële schade en € 1250,- tervergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[aangever] , tot een bedrag van € 864,95 ter vergoeding van materiële schade en € 1250,- tervergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[aangever] , vertegenwoordigd door mr. N. Jurcka, tot een bedrag van € 609,31 ter vergoeding vanmateriële schade en € 2000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[naam] , vertegenwoordigd door mr. N. Jurcka, tot een bedrag van € 189,99 ter vergoeding vanmateriële schade en € 1000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[naam] , vertegenwoordigd door mr. N. Jurcka, tot een bedrag van € 1500,- ter vergoeding vanimmateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan; 6. [naam] , vertegenwoordigd door mr. N. Jurcka, tot een bedrag van € 1000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding van [aangever] op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is met uitzondering van de gevorderde reiskosten en de kosten voor 1 overnachting, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding van [aangever] op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is met uitzondering van het gevorderde eigen risico, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding van [aangever] op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de materiële schade voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot de immateriële schade refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding van [naam] op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de materiële schade voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot de immateriële schade refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding van [naam] en [naam] zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat alle benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard aangezien hij van mening is dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken, althans het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair betwist de raadsman - kort en zakelijk weergegeven - de vorderingen en de hoogte daarvan. De vorderingen dienen afgewezen te worden dan wel subsidiair niet-ontvankelijk te worden verklaard. Bij de gevraagde afwijzing benadrukt de raadsman dat de benadeelde partijen genoegzaam in de gelegenheid zijn gesteld de vorderingen voldoende te onderbouwen. Samengevat stelt de raadsman dat een volledige afwijzing dan wel niet ontvankelijkheid van de vorderingen zijn grondslag vindt in een aantal factoren. Deels zijn ze onredelijk, deels zijn ze onvoldoende onderbouwd, deels is door de slachtoffers niet schadebeperkend opgetreden, en ook is er sprake van een zekere mate van eigen schuld. Daarnaast brengt de ingewikkeldheid van de vorderingen, mede door de genoemde factoren veroorzaakt, met zich mee dat de beoordeling van deze vorderingen een te grote belasting is voor het strafproces.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van benadeelde partij [aangever]
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade die ziet op de eigen risico van de zorgverzekering (€ 164,76,-), en de kleding (€ 300,-) een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde en zal deze schadeposten dan ook toewijzen. De rechtbank heeft daarbij de materiële schade die ziet op het eigen risico van de zorgverzekering gematigd. Uit de specificatie eigen risico 2019 blijkt namelijk dat bij benadeelde € 164,76 in rekening is gebracht voor behandelingen op 29 juni 2019. De rechtbank acht - anders dan de raadsman - het onaannemelijk dat deze kosten zijn gemaakt voor iets anders dan het bewezenverklaarde. Ook de schade aan de kleding acht de rechtbank voldoende onderbouwd. In het dossier bevinden zich enkele foto’s waarop te zien is dat de benadeelde partij een ernstige verwonding had en onder het bloed zat. Daaruit volgt dat haar kleding beschadigd is door bloedresten. Het is geenszins redelijk om te verwachten dat de benadeelde partij de kleding laat reinigen. Het is namelijk goed voor te stellen dat de benadeelde partij de bloed besmeurde kleding - ook na reiniging - niet meer wil dragen. Het gevorderde bedrag van € 300,00 komt de rechtbank redelijk voor. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade die ziet op het eigen risico van de zorgverzekering voor het overige afwijzen. De niet genoten dagen in het [bedrijfsnaam] zijn vergoed door de reisverzekering. De reiskosten met overnachting staan niet in rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde. De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering afwijzen.
De benadeelde partij heeft een bedrag gevorderd van € 1.250,- ter vergoeding van de immateriële schade. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij letsel heeft opgelopen door het handelen van verdachte, te weten een snij- of steekwond. De benadeelde partij heeft daarom op grond van artikel 6:106 lid 1 BW recht op immateriële schadevergoeding.
Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schade heeft de rechtbank gelet op alle feiten en omstandigheden. De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het schadebedrag naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 800,-. Voor het overige zal de benadeelde partij in haar vordering nietontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van benadeelde partij [aangever]
Uit het dossier volgt dat de groep van verdachte de agressors waren in het conflict. Dat de benadeelde partij zijn familieleden wilde beschermen is begrijpelijk en de rechtbank ziet daarom anders dan de raadsman - geen reden om de vordering van de benadeelde partij te matigen in verband met eigen schuld.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade die ziet op de kleding (€ 479,95,-) een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde en zal deze schadepost dan ook toewijzen. De schade aan de kleding acht de rechtbank voldoende onderbouwd. In het dossier bevinden zich enkele foto’s waarop te zien is dat de kleding van de benadeelde partij onder het bloed zat. Het is geenszins redelijk om te verwachten dat de benadeelde partij de kleding laat reinigen. Het is namelijk goed voor te stellen dat de benadeelde partij de bloed besmeurde kleding - ook na reiniging - niet meer wil dragen. Gelet op de bijgevoegde bonnetjes waren de kledingstukken dusdanig nieuw dat de rechtbank het gehele bedrag zal toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade die ziet op het eigen risico van de zorgverzekering niet is onderbouwd en zal de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij heeft een bedrag gevorderd van € 1.250,- ter vergoeding van de immateriële schade. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij letsel heeft opgelopen door het handelen van verdachte, te weten een te weten een steekwond. De benadeelde partij heeft daarom op grond van artikel 6:106 lid 1 BW recht op immateriële schadevergoeding.
Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schade heeft de rechtbank gelet op alle feiten en omstandigheden. De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het schadebedrag naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 400,-. Voor het overige zal de benadeelde partij in zijn vordering nietontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van benadeelde partij [aangever]
Uit het dossier volgt dat de groep van verdachte de agressors waren in het conflict. Dat de benadeelde partij de woorden “Hou je bek” of woorden van gelijke strekking richting de zoon van verdachte heeft geuit rechtvaardigt geenszins het geweld dat tegen haar is gebruikt. De rechtbank ziet daarom - anders dan de raadsman - geen reden om de vordering van de benadeelde partij te matigen in verband met eigen schuld.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade die ziet op de reiskosten (€ 191,25) en de parkeerkosten (€ 6,90,-) een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde en zal deze schadeposten dan ook toewijzen. De rechtbank heeft de materiële schade die ziet op de reiskosten gematigd gelet op het feit dat volgens het bijgevoegde intakeverslag het trauma van de benadeelde partij niet enkel ziet op het bewezenverklaarde. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade die ziet op de reiskosten voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade die ziet op de kleding niet voldoende is onderbouwd en zal de benadeelde partij voor dat deel van de vordering nietontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij heeft een bedrag gevorderd van € 2.000,- ter vergoeding van de immateriële schade. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezenverklaarde. De benadeelde partij heeft daarom op grond van artikel 6:106 lid 1 BW recht op immateriële schadevergoeding.
Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schade heeft de rechtbank gelet op alle feiten en omstandigheden. De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het schadebedrag naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 600,-. Voor het overige zal de benadeelde partij in haar vordering nietontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien de mededaders de schadevergoeding al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van benadeelde partij [naam] , [naam] en [naam]
Naar het oordeel van de rechtbank is door het bewezenverklaarde geen rechtstreekse schade toegebracht aan de benadeelde partijen [naam] , [naam] en [naam] . De rechtbank zal daarom die benadeelde partijen in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 141, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feiten 1 primair en 2 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feiten 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 169 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij
[aangever]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan deze benadeelde partij te betalen van een bedrag van
€ 1.264,76(zegge: twaalfhonderdvierenzestig euro en zesenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2019. Dit bedrag bestaat uit € 464,76,- aan materiele schade en uit € 800,- aan immateriële schade.
Wijst de vordering van ten aanzien van de materiële schade af voor wat betreft de meer gevorderde eigen risico van de zorgverzekering, de gevorderde niet genoten geboekte vakantie Centerparcs en reiskosten af.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte, de verplichting op om ten behoeve van [aangever] aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.264,76 (zegge: twaalfhonderdvierenzestig euro en zesenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2019 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 464,76,- aan materiele schade en uit € 800,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 22 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij
[aangever]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan deze benadeelde partij te betalen van een bedrag van
€ 879,95(zegge: achthonderdnegenenzeventig euro en vijfennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2019. Dit bedrag bestaat uit € 479,95,- aan materiele schade en uit € 400,- aan immateriële schade.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte, de verplichting op om ten behoeve van [aangever] aan de Staat te betalen een bedrag van € 879,95 (zegge: achthonderdnegenenzeventig euro en vijfennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2019 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 479,95,- aan materiele schade en uit € 400,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 17 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 3:
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij
[aangever]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan deze benadeelde partij te betalen van een bedrag van
€ 798,15(zegge: zevenhonderdachtennegentig euro en vijftien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2019. Dit bedrag bestaat uit € 198,15,- aan materiele schade en uit € 600,- aan immateriële schade.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil. Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [aangever] aan de Staat te betalen een bedrag van € 798,15 (zegge: zevenhonderdachtennegentig euro en vijftien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2019 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 198,15,- aan materiele schade en uit € 600,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 15 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 3:
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [naam] niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van feit 3:
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [naam] niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van feit 3:
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [naam] niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter, mr. E. Läkamp en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. J.D. Zwaagstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2022.
Mr. E.P. van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.