ECLI:NL:RBNNE:2022:909

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
18/030213-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor verkeersdelict met zwaar lichamelijk letsel als gevolg van alcoholgebruik en roekeloos rijgedrag

Op 29 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 31 mei 2019 in Emmen een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, een beginnende bestuurder, reed onder invloed van alcohol met een snelheid die aanzienlijk hoger was dan de toegestane maximumsnelheid van 50 km/uur. Het ongeval resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor een van de inzittenden, die onder andere een gebroken schedel en kaak opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich roekeloos en onvoorzichtig heeft gedragen, wat heeft geleid tot het ongeval. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM bij het opleggen van de straf. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden. De rechtbank heeft de straf gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/030213-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 maart 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 maart 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 mei 2019 te Emmen, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als (beginnende) bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Houtweg, komende uit de richting van de Boermarkeweg en gaande in de richting van de Rondweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, hierin bestaande dat verdachte, terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol, althans na het gebruik van een niet onaanzienlijke hoeveelheid alcoholhoudende drank, aldaar met zeer hoge snelheid, althans met een (veel) grotere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur heeft gereden en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
met een gelet op de wegsituatie, te weten een bocht, veel te hoge snelheid heeft gereden en/of
aldus rijdende het verloop van de weg niet heeft gevolgd en de controle over het door hem, verdachte, bestuurde voertuig is verloren en/of
(vervolgens) in een dwarsslip in de links naast de rijbaan gelegen grasberm terecht is gekomen en/of hierop een (heftige en abrupte) stuurcorrectie heeft gemaakt, waardoor zijn, verdachtes, voertuig wederom in een dwarsslip terecht is gekomen en/of
(vervolgens) met de linkerzijde van zijn, verdachtes, voertuig tegen de aldaar op de middengeleider staande lichtmast aan is gereden en/of is gebotst, waardoor (een) ander(en) zwaar lichamelijk letsel, te weten [slachtoffer] een gebroken schedel en/of een gebroken jukbeen en/of een gebroken kaak, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 31 mei 2019 te Emmen, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Houtweg, komende uit de richting van de Boermarkeweg en gaande in de richting van de Rondweg, terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol, althans na het gebruik van een niet onaanzienlijke hoeveelheid alcoholhoudende drank, te weten 0,77 miligram alcohol per milliliter bloed, aldaar met zeer hoge snelheid, althans met een (veel) grotere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur heeft gereden en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
met een gelet op de wegsituatie, te weten een bocht, veel te hoge snelheid heeft gereden en/of
aldus rijdende het verloop van de weg niet heeft gevolgd en de controle over het door hem, verdachte, bestuurde voertuig is verloren en/of
(vervolgens) in een dwarsslip in de links naast de rijbaan gelegen grasberm terecht
is gekomen en/of hierop een (heftige en abrupte) stuurcorrectie heeft gemaakt, waardoor zijn, verdachtes, voertuig wederom in een dwarsslip terecht is gekomen en/of
(vervolgens) met de linkerzijde van zijn, verdachtes, voertuig tegen de aldaar op de middengeleider staande lichtmast aan is gereden en/of is gebotst,
(vervolgens) na de botsing met zijn, verdachtes, voertuig links om zijn verticale as is geroteerd om uiteindelijk in zijn eindpositie tot stilstand te komen, waarbij aan (een) ander(en) (te weten [slachtoffer]) lichamelijk letsel is toegebracht, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2
hij op of omstreeks 31 mei 2019 te Emmen, althans in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994,
0,77 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum, te weten 20 december 2018, waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 primair en geeft aan dat verdachte met vier keer de toegestane hoeveelheid alcohol op en door fors te hard te rijden er sprake was van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Ook voor feit 2 heeft zij een veroordeling gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat de ondergrens van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 WVW is bereikt nu verdachte heeft gereden met meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol op en met een hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan. Naar de mening van de verdediging is geen sprake van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag geweest, nu de overschrijding van de toegestane hoeveelheid alcohol betrekkelijk gering was en de exacte snelheid waarmee verdachte gereden heeft niet eenduidig kan worden vastgesteld.
Ten aanzien van feit 2 is sprake van een eendaadse samenloop.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De feiten
Uit het onderzoek van de politie, waaronder de verkeersongevallenanalyse (VOA), en de verklaringen van verdachte en de andere inzittenden van de auto, volgt dat verdachte kort voor de kruising van de Laan van de Eekharts, net voor de bocht naar links, de controle over zijn voertuig is kwijtgeraakt. Verdachte is vervolgens met zijn voertuig in een dwarsslip in de naast de rijbaan geleden berm terechtgekomen. Hij maakte hierop een stuurcorrectie waardoor deze wederom in een dwarsslip terecht kwam. Vervolgens is de auto met de linkerzijde tegen de aldaar op de middengeleider staande lichtmast aan gebotst. De auto is hierbij zwaar beschadigd geraakt en alle inzittenden hebben bij het ongeval letsel opgelopen. In het geval van [slachtoffer] gaat het daarbij om onder meer breuken in de schedel, het jukbeen en de kaak.
Blijkens de VOA moet de oorzaak van het ongeval gezocht worden in een fout van de bestuurder. Zeer waarschijnlijk zal de snelheid van het voertuig kort voorafgaande aan het ongeval hoger zijn geweest dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 km/uur, waarbij de bestuurder door een te heftige of abrupte stuurbeweging de controle over zijn voertuig is verloren.
Daarnaast volgt uit bloedonderzoek dat verdachte de auto bestuurd heeft met een hoeveelheid alcohol van minimaal 0,77 milligram per liter in zijn bloed, een hoeveelheid die bijna viermaal hoger is dan wettelijk is toegestaan voor een beginnend bestuurder, zoals verdachte is, en die, gelet op het tijdsverloop tussen het ongeval en de bloedafname, ten tijde van het ongeval vermoedelijk nog wel hoger zal hebben gelegen.
Juridisch kader
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Het komt aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Er kan niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld.
Overweging
Zoals eerder opgemerkt heeft verdachte het voertuig bestuurd met bijna vier keer de (voor hem) toegestane hoeveelheid alcohol in zijn bloed, en met snelheid die, hoewel achteraf niet meer exact vast te stellen, veel hoger heeft gelegen dan ter plaatse toegestaan en gezien het wegbeeld verantwoord was, met als gevolg dat hij de controle over het voertuig is verloren. Dat verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval staat daarmee vast. Naar het oordeel van de rechtbank moet de mate van schuld, gelet op de combinatie van gedragingen, worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en onoplettend. Vast staat ook dat in ieder geval één van de inzittenden, [slachtoffer], als gevolg van het ongeval zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Ook feit 2 acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Hierbij is sprake van eendaadse samenloop met het eerste feit.
De rechtbank acht feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 maart;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 20 februari 2020,opgenomen op pagina 4 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002019137472 d.d. 13 maart 2020, inhoudend de relatering van verbalisant;
Een deskundigenrapport afkomstig van Eurofins, zaaknummer F.NFI.19.02757, d.d. 8 augustus 2019 opgemaakt door dr. Apr Kristof Maudens, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als haar verklaring;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Verkeersongevallenanalyse d.d. 7 juni
2019, opgenomen op pagina 45 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisant;
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 december2019, opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer];
6. Een geneeskundige verklaring ten aanzien van [slachtoffer],, onderzocht op 31 mei 2019, op 25 januari 2021 opgemaakt en ondertekend door, Van Huizen, neuroloog, voor zover inhoudend, als zijn verklaring.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 primair en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair hij op 31 mei 2019 te Emmen als verkeersdeelnemer, namelijk als beginnende bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Houtweg, komende uit de richting van de Boermarkeweg en gaande in de richting van de Rondweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en/of onoplettend, hierin bestaande dat verdachte, terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol, aldaar met zeer hoge snelheid heeft gereden en/of daarbij in onvoldoende mate op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg heeft gelet en is blijven letten, en met een gelet op de wegsituatie, te weten een bocht, veel te hoge snelheid heeft gereden en aldus rijdende het verloop van de weg niet heeft gevolgd en de controle over het door hem, verdachte, bestuurde voertuig is verloren en vervolgens in een dwarsslip in de links naast de rijbaan gelegen grasberm terecht is gekomen en hierop een heftige en abrupte stuurcorrectie heeft gemaakt, waardoor zijn, verdachtes, voertuig wederom in een dwarsslip terecht is gekomen en vervolgens met de linkerzijde van zijn, verdachtes, voertuig tegen de aldaar op de middengeleider staande lichtmast aan is gereden, waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel, te weten [slachtoffer] een gebroken schedel en een gebroken jukbeen en een gebroken kaak, werd toegebracht;
2.
hij op 31 mei 2019 te Emmen als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,77 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum, te weten 20 december 2018, waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op de eendaadse samenloop van:
1. Overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. 2. Overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 primair en 2 wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren. Zij heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is anders dan de officier van justitie uitgegaan van aanmerkelijke schuld. Hij geeft voorts aan dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM. Hij heeft zich ten aanzien van de duur van de taakstraf gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Daarnaast heeft hij opgemerkt dat verdachte zijn rijbewijs ruim drie maanden is kwijt geweest. Hij verzoekt een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen die deze duur niet overschrijdt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich als bestuurder van een personenauto schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ongeval met drie inzittenden, waarbij één slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De andere inzittenden, en ook verdachte zelf, hebben ook letsel opgelopen bij het ongeval. In enige mate is er nog sprake van geluk geweest nu het voor zowel verdachte als de drie passagiers in de auto nog erger had kunnen aflopen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. Ter zitting is gebleken dat verdachte de aan de slachtoffers uitgekeerde schadevergoedingen ten bedrage van 77.000 euro aan de verzekeringsmaatschappij moet terugbetalen. De rechtbank merkt op dat verdachte ook in dit opzicht nog lang zal worden geconfronteerd met de gevolgen van het ongeval. Uit de oriëntatiepunten voor straftoemeting en afspraken van het LOVS volgt als straf in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een ontzegging voor de rijbevoegdheid gedurende twee jaren. Gelet op het tijdsverloop houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafvervolging op grond van artikel 6 EVRM tot een berechting moet komen. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. In die overschrijding ziet de rechtbank niet alleen aanleiding om de gevangenisstraf om te zetten naar een taakstraf, maar ook om de ontzegging van de rijbevoegdheid te matigen.
Concluderend acht de rechtbank een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden (met aftrek) passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van 18 maanden.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde vóór het tijdstip waarop de uitspraak voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. H.J. Schuth en mr. J.G.F. van Boven, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2022.