Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 93 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde bijzondere voorwaarden, voor zover en zolang als de jeugdreclassering die voorwaarden nodig acht en tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie. Aan de vereisten voor de geadviseerde dadelijke uitvoerbaarheid is niet voldaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een straf zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, zodat verdachte niet opnieuw vast komt te zitten. Gelet op de ITB Harde Kern, de nog openstaande werkstraf van 70 uren, zijn werk, alsook zijn opleiding die binnenkort weer gaat beginnen, heeft de raadsman bepleit een beperkte werkstraf op te leggen in verband met de draagkracht van verdachte. Tevens heeft de raadsman bepleit rekening te houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, omdat een deel van de handelingen mogelijk al zijn gepleegd voor de eerdere veroordeling van 20 mei 2021.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van 1 maart 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in de periode van 1 januari 2021 tot en met 24 augustus 2021 schuldig gemaakt aan het dealen van harddrugs en het opzettelijk aanwezig hebben van 2,21 gram cocaïne en 4,30 gram amfetamine. Hij verkocht onder andere amfetamine, cocaïne, MDMA en XTC pillen. Ook verkocht en verstrekte verdachte in deze periode hennep aan diverse afnemers en had hij opzettelijk 3,4 gram hennep aanwezig. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs gevaren voor de volksgezondheid opleveren, gepaard gaat met overlast in de samenleving en leidt tot vele vormen van criminaliteit. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij aan deze drugscriminaliteit een bijdrage heeft geleverd. Verdachte heeft enkel oog gehad voor zijn eigen financieel gewin en niet nagedacht over de gevaren die de drugs hadden voor de met name minderjarige afnemers aan wie hij verkocht. Voor dergelijke feiten dient een jeugddetentie het uitgangspunt te zijn. De rechtbank heeft daarbij de eis van de officier van justitie als uitgangspunt genomen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten en dat hij in de proeftijd van een eerdere veroordeling liep en onder toezicht van de reclassering stond. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich door deze voorwaardelijk opgelegde straf niet heeft laten weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad) leidt de rechtbank af dat verdachte gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft laten zien dat hij zich aan afspraken kan houden. Hij heeft een meewerkende houding en is goed in contact. Er hebben zich een aantal grote gebeurtenissen in het leven van verdachte voorgedaan die wellicht een grote impact hebben gehad op het functioneren van het gezin en verdachte en er zijn zorgen over de mate waarin hij zijn gevoelens hierover kan uiten. Ook zijn er zorgen over het middelengebruik en is het de vraag of verdachte zonder de begrenzing en controle vanuit de jeugdreclassering in staat is zichzelf hierin voldoende te begrenzen. Deze zorgen zijn er ook ten aanzien van de relaties en het netwerk van verdachte. Gelet daarop is de Raad voor de Kinderbescherming van mening dat voortzetting van de jeugdreclasseringsmaatregel Toezicht en Begeleiding, waarvan de eerste zes maanden ITB Harde Kern, in het belang van verdachte is. De afgelopen periode heeft verdachte laten zien dat hij zich met de elektronische monitoring goed aan afspraken kan houden. De Raad acht het van belang dat er de komende tijd gewerkt wordt aan een gefaseerde afbouw van deze controle en begrenzing, zodat verdachte onder intensief toezicht kan oefenen met meer vrijheid en verantwoordelijkheid. De Raad adviseert daarom om de elektronische monitoring voor een periode van drie maanden voort te zetten. Verder adviseert de Raad een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie met de hiervoor genoemde voorwaarden, alsook het hebben van dagbesteding en/of scholing en het meewerken aan urinecontroles. De bijzondere voorwaarden zouden dadelijk uitvoerbaar moeten worden verklaard, aldus de Raad.
Om recidive in de toekomst te voorkomen zal de rechtbank het advies van de Raad volgen om een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met daarbij bijzondere voorwaarden op te leggen. Gelet op de ernst van de feiten en de justitiële documentatie zal de rechtbank een hogere werkstraf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist. Ten aanzien van het advies om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren overweegt de rechtbank het volgende. Bijzondere voorwaarden kunnen enkel dadelijk uitvoerbaar worden verklaard indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. In onderhavige zaak is daar geen sprake van. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden dan ook niet dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Alles overwegend acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 93 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht met daarbij de geadviseerde bijzondere voorwaarden, alsook een werkstraf van 70 uren, passend en geboden.
De rechtbank merkt nog op dat de officier van justitie onder feit 2 impliciet cumulatief de handel in hennep alsook het aanwezig hebben van een kleine hoeveelheid hennep zijnde 3,4 gram ten laste heeft gelegd. Het aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep minder dan 30 gram levert een overtreding op en geen misdrijf. De rechtbank dient dan ook ten aanzien van deze overtreding een aparte straf op te leggen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank echter geen noodzaak om hiervoor nog een aanvullende straf op te leggen en zal bepalen dat ten aanzien van de overtreding toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.