ECLI:NL:RBNNE:2022:884

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
C/18/211608 / FA RK 22-626
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om zorg- en omgangsregeling na beëindiging gezamenlijk gezag

In deze zaak verzoekt de man om een zorg- en omgangsregeling voor zijn kind, na de beëindiging van het gezamenlijk gezag met de vrouw. De man heeft zijn verzoekschrift op 11 februari 2022 ingediend, en de mondelinge behandeling vond plaats op 18 maart 2022. De vrouw verblijft met het kind op een onbekend adres in het buitenland, maar de rechtbank stelt vast dat hun gewone verblijfplaats op het moment van indiening van het verzoek in Nederland was. De man, die recent naar Nederland is verhuisd, heeft geen verblijfsvergunning en is stateloos. De vrouw heeft de Nederlandse en Syrische nationaliteit, terwijl de man van Palestijnse afkomst is. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de thuissituatie van beide partijen en de mogelijkheden voor een zorg- en omgangsregeling. De rechtbank heeft het verzoek van de man om een voorlopige zorg- en omgangsregeling afgewezen, omdat er onvoldoende informatie beschikbaar was over de verblijfplaats van de vrouw en het kind. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan totdat het onderzoek van de Raad is afgerond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/211608 / FA RK 22-626
beschikking van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2022
in de zaak van
[naam man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen "de man",
advocaat: mr. F. Salouli, kantoorhoudende te Amsterdam,
en
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats] , feitelijk verblijvende op een onbekend adres in een onbekend land,
hierna ook te noemen "de vrouw",
advocaat: mr. A. Mulder, kantoorhoudende te Groningen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het proces is ingeleid met twee verzoekschriften van de man, die de rechtbank op 11 februari 2022 heeft ontvangen.
1.2.
De rechtbank heeft, in aanvulling op het verzoekschrift, op 24 februari 2022 een brief van de (advocaat van de) man ontvangen en op 15 en 16 maart 2022 aanvullende stukken.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 maart 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord de man en de advocaten van partijen. [naam vertegenwoordiger] , als vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook te noemen "de Raad") nam, op zijn verzoek, telefonisch deel aan de mondelinge behandeling. Voor de man was [naam tolk] aanwezig, als tolk in de Arabische taal (tolknummer: 19824). De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.4.
Ten slotte is bepaald dat deze beschikking zal worden gegeven.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank kan bij de beoordeling van het verzoek uitgaan van de volgende feiten.
2.2.
Partijen zijn op 25 oktober 2017 in [plaats] (Turkije) met elkaar gehuwd en op 18 juni 2019 zijn partijen in [plaats] (Verenigde Arabische Emiraten) gescheiden. Uit het huwelijk van partijen is op [datum] 2018 in Groningen,
[naam kind]geboren.
2.3.
Bij beschikking van 18 juni 2021 is het gezamenlijke gezag van partijen over [naam kind] beëindigd en is de vrouw belast met het eenhoofdig gezag.
2.4.
Tijdens het huwelijk van partijen woonde de vrouw in Nederland en de man in [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] . [naam kind] woonde (en woont) bij de vrouw.
2.5.
De man heeft [naam kind] meerdere malen opgezocht in Nederland, maar kon toen de Coronapandemie begon niet meer heen- en weer vliegen vanwege de toen geldende maatregelen. De man heeft [naam kind] ongeveer drie maanden geleden voor het laatst gezien op het vliegveld in Istanbul.
2.6.
In maart/april 2021 heeft de man zijn verblijfsrecht in [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] verloren en is hij, samen met zijn dochter uit een eerder huwelijk, naar Turkije verhuisd. Inmiddels verblijft de man, samen met zijn dochter, in Nederland, te weten: in een AZC in [plaats] . De man wil in Nederland blijven wonen, maar heeft geen verblijfsvergunning voor zijn verblijf in Nederland.
2.7.
De vrouw en [naam kind] hebben de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft daarnaast tevens de Syrische nationaliteit. De man is van oorsprong Palestijns, maar mag en kan niet terug naar Palestina. De man heeft een Libanees paspoort om mee te reizen, maar dat is geen paspoort op grond waarvan hij in Libië mag verblijven. De man is daardoor Stateloos.
2.8.
De vrouw is ongeveer één week voor de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak, samen met [naam kind] , vertrokken naar een ander land om zich aldaar te vestigen. De vrouw heeft daarover contact gehad met haar advocaat, maar niet met de man. De advocaat van de vrouw weet in welk land de vrouw verblijft, de man weet dat niet.

3.Het verzoek

3.1.
De man verzoekt de rechtbank om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (I) een zorg-/omgangsregeling vast te stellen waarbij de man [naam kind] elk weekend van vrijdag na school (zolang [naam kind] nog niet naar school gaat: vrijdag rond 14:00 uur) tot zondag 14:00 uur zal kunnen zien en de helft van alle schoolvakanties en feestdagen en (II) de beschikking van 18 juni 2021 te wijzigen, in die zin dat partijen (voortaan weer) met het gezamenlijk gezag over [naam kind] belast zullen zijn.
3.2.
De man verzoekt de rechtbank daarnaast om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
bij wijze van voorlopige voorzieningen voor de duur van het gedingeen voorlopige zorg-/omgangsregeling tussen de man en [naam kind] vast te stellen, waarbij de man [naam kind] elk weekend van vrijdag na school (zolang [naam kind] nog niet naar school gaat: vrijdag rond 14:00 uur) tot zondag 14:00 uur zal kunnen zien.
3.3.
De man voert hiertoe, samengevat weergegeven, aan dat hij niet op de hoogte was van de door de vrouw gestarte procedure waarin uiteindelijk het gezamenlijke gezag van partijen over [naam kind] is beëindigd. De man had graag verweer willen voeren in deze procedure, temeer nu de door de vrouw in die procedure ingenomen stellingen niet kloppen. De beschikking dient gewijzigd te worden, nu bij het geven van die beschikking is uitgegaan van onjuiste en onvolledige gegevens. Bovendien zijn de omstandigheden gewijzigd, nu de man naar Nederland is gekomen en voornemens is om hier te blijven wonen. De man heeft [naam kind] meerdere malen bezocht toen hij zelf nog in [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] woonde. De man zou graag zo snel mogelijk weer het contact tussen hem en [naam kind] opstarten om te voorkomen dat het contact tussen hem en [naam kind] en tussen [naam kind] en de andere dochter van de man verwaterd. De vrouw wil alleen contact toestaan indien de man aan de door haar gestelde voorwaarden voldoet en maakt het voor de man onmogelijk om contact met haar op te nemen voor overleg. Volgens de man is het in het belang van [naam kind] dat er een zorg-/omgangsregeling wordt vastgesteld.
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is hier door en namens de man aan toegevoegd dat de man naar Nederland is gekomen om [naam kind] te kunnen zien maar dat de vrouw dit contact niet toestaat. De man is gekwetst door de handelswijze van de vrouw en haar onverwachte vertrek uit Nederland. De man heeft veel bewijzen in de vorm van communicatie tussen partijen en bankafschriften, waaruit blijkt dat de man altijd zijn (financiële) verantwoordelijkheid ten opzicht van [naam kind] heeft genomen en de vrouw nooit in de weg heeft gezeten als het gaat om gezaghebbende beslissingen met betrekking tot [naam kind] . De eerdere beschikking van de rechtbank, waarin de vrouw met het eenhoofdig gezag over [naam kind] is belast, is daarom gegeven op basis van onjuiste gronden en verkeerde informatie. De man is van mening dat er daarom niks aan in de weg staat om hem, naast de vrouw, opnieuw te belasten met het gezag over [naam kind] en om een (voorlopige) zorg-/omgangsregeling te bepalen. Dit wordt volgens de man niet anders door het vertrek van de vrouw en [naam kind] uit Nederland.

4.Het advies van de Raad

4.1.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het heel lastig is om een goed advies te geven in deze zaak omdat onbekend is waar [naam kind] verblijft en of de vrouw en [naam kind] zich duurzaam gevestigd hebben in een ander land. Op basis van de stukken zag de Raad aanknopingspunten om een structurele omgangsregeling vorm te geven. Indien de verblijfplaats van [naam kind] en de vrouw onbekend is en blijft is het niet realistisch om een omgangsregeling vast te leggen.

5.De beoordeling

5.1.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.1.
De advocaat van de vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat de rechtbank niet bevoegd is om over de verzoeken van de man te beslissen. Volgens de advocaat van de vrouw wonen de vrouw en [naam kind] niet meer in Nederland en valt het land waarin zij momenteel wonen niet onder de Brussel IIbis-verordening en ook niet onder het Haags Kinderbeschermingsverdrag. Volgens de advocaat van de vrouw is daarom artikel 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna ook te noemen "Rv") van toepassing en kan daaruit worden afgeleid dat de rechtbank niet bevoegd is. Volgens de advocaat van de vrouw hebben beide partijen weinig binding met Nederland omdat zij zijn getrouwd in Turkije, gescheiden in [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] , de vrouw en [naam kind] niet langer in Nederland wonen, de man geen verblijfsvergunning heeft om in Nederland te blijven en partijen en [naam kind] bovendien geen Nederlands spreken.
5.1.2.
De advocaat van de man heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat zij zich duurzaam buiten Nederland heeft gevestigd, zij heeft daartoe in ieder geval geen bewijsstukken ingediend. Indien dat wel het geval is, is op grond van artikel 5 Rv de Nederlandse rechter volgens de advocaat van de man toch bevoegd om te beslissen op de verzoeken van de man omdat [naam kind] in Nederland is geboren, de Nederlandse nationaliteit heeft en altijd in Nederland heeft gewoond. Bovendien woont de man nu ook in Nederland en zal hij een verblijfsvergunning aanvragen.
5.1.3.
De stelling van de advocaat van de vrouw, inhoudende dat de vrouw en [naam kind] niet langer in Nederland verblijven en ook niet in een land waarop de Brussel IIbis-verordening of het Haags Kinderbeschermingsverdrag van toepassing is, is door de (advocaat van de) man niet betwist. De rechter zal er daarom vanuit gaan dat deze stelling klopt en het verzoek beoordelen aan de hand van het Rv.
5.1.4.
Op grond van artikel 5 Rv heeft de Nederlandse rechter in zaken die betrekking hebben op de ouderlijke verantwoordelijkheid geen rechtsmacht, indien het kind zijn gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft,
tenzijhij zich in een uitzonderlijk geval, wegens verbondenheid van de zaak met de rechtssfeer in Nederland, in staat acht het belang van het kind naar behoren te beoordelen. De vraag of er sprake is van een zodanig uitzonderlijk geval zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden. Daarvoor is meer nodig dan het enkele feit dat de minderjarige de Nederlandse nationaliteit bezit. [1]
5.1.5.
Voor het beantwoorden van de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om over het geschil te oordelen, is bepalend de gewone verblijfplaats van de vrouw en [naam kind] op het moment van indiening van het verzoek. Indien de Nederlandse rechter op dat moment internationale bevoegdheid toekomt, kan daarin tijdens de procedure geen verandering meer worden gebracht. [2]
5.1.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vrouw aangegeven dat de vrouw ongeveer een week geleden naar het buitenland is vertrokken en zich heeft uitgeschreven in Nederland. Deze stelling wordt niet bevestigd door de uittreksels van de Gemeentelijke Basis Administratie, die door de rechtbank, met toestemming van de advocaat van de vrouw, zijn opgevraagd en waaruit volgt dat de vrouw en [naam kind] op het moment van de mondelinge behandeling (nog) in Nederland staan ingeschreven. Het verzoekschrift is ruim een maand voor de mondelinge behandeling ingediend bij de rechtbank, zodat de rechtbank aanneemt dat de vrouw en [naam kind] op dat moment in ieder geval nog in Nederland verbleven. De vrouw en [naam kind] bezitten verder beide de Nederlandse nationaliteit. [naam kind] is in [plaats in Nederland] geboren en heeft sindsdien nooit in een ander land gewoond. Bovendien heeft de man onbetwist gesteld dat hij zeer regelmatig telefonisch contact met de vrouw heeft gehad in de periode voorafgaand aan de zitting en de vrouw op die momenten nog in Nederland verbleef. De rechter stelt, gelet op het voorgaande, vast dat de gewone verblijfplaats van de vrouw en [naam kind] zich op het moment van indiening van het verzoekschrift in Nederland bevond en de Nederlandse rechter daarom rechtsmacht heeft en dat het Nederlandse recht van toepassing is op de onderhavige verzoeken.
5.2.
Met betrekking tot het gezag en de zorg-/omgangsregeling
5.2.1.
De rechtbank acht zich op dit moment onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen op de voorliggende verzoeken van de man met betrekking tot het gezag over [naam kind] en de zorg-/omgangsregeling. Daartoe is redengevend dat de verblijfsplaats van de vrouw en [naam kind] onbekend is en tevens niet bekend is of de vrouw zich duurzaam buiten Nederland heeft gevestigd of dat zij (uiteindelijk) wenst terug te keren naar Nederland. Voorts is niet bekend of de man in Nederland kan blijven wonen.
5.2.2.
De rechtbank zal de Raad daarom opdracht geven onderzoek te verrichten naar de thuissituatie van de vrouw en [naam kind] en de thuissituatie van de man. De rechtbank verzoekt de Raad daarbij om extra aandacht te besteden aan de vraag of de vrouw en [naam kind] zich duurzaam in een ander land hebben gevestigd, dan wel of zij voornemens zijn om terug te keren naar Nederland. Indien de Raad daartoe mogelijkheden ziet, verzoekt de rechtbank de Raad om in zijn onderzoeksrapportage tevens aandacht te besteden aan de vraag welke zorg-/omgangsregeling er mogelijk zou zijn tussen de man en [naam kind] .
5.2.3.
De Raad wordt verzocht aan de rechtbank en (de advocaten van) partijen te rapporteren op de hierna vermelde rolzitting. De (advocaten van) partijen zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld te reageren op het Raadsrapport. De griffier zal daarna als dat door de rechter of door partijen nodig wordt gevonden, een nieuwe zittingsdatum bepalen.
5.2.4.
De rechtbank zal in afwachting van de uitkomsten van het Raadsonderzoek de behandeling van de zaak en de beslissing over de verzoeken aanhouden.
5.3.
Met betrekking tot de voorlopige zorg-/omgangsregeling
5.3.1.
De rechtbank ziet, gelet op al het voorgaande, geen mogelijkheden om op dit moment een voorlopige zorg-/omgangsregeling vast te leggen en zal het verzoek van de man daarom afwijzen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het verzoek van de man met betrekking tot de voorlopige voorziening af;
6.2.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Nederland, locatie Groningen, een onderzoek in te stellen naar:
- de thuissituatie van de vrouw en [naam kind] ;
- de thuissituatie van de man (en zijn oudere dochter);
- de vraag of het op dit moment mogelijk is om een zorg- en contactregeling te treffen tussen de man en [naam kind] en, indien het antwoord op die vraag bevestigend luidt, hoe deze regeling eruit zou moeten komen te zien;
in overeenstemming met wat daarover in deze beschikking is overwogen, en daarover te rapporteren en te adviseren;
6.3.
verzoekt de Raad
uiterlijk op de rolzitting van dinsdag 20 september 2022de rechtbank en (de advocaten van) partijen schriftelijk te informeren over de uitkomsten van het Raadsonderzoek;
6.4.
partijen dienen
uiterlijk op de rolzitting van dinsdag 4 oktober 2022te reageren op de rapportage en daarbij aan te geven of zij een nadere zitting wensen met opgave van hun verhinderdata;
6.5.
indien de rechter of partijen het nodig vinden, zal de griffier van de rechtbank een nieuwe zittingsdatum bepalen;
6.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven te Groningen door mr. Th.A. Wiersma, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 maart 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
LWB

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2004/05, 29 980, nr. 3, p. 24.
2.Hoge Raad 19 maart 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AO2785.